ECLI:NL:GHAMS:2025:1409

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
200.348.642/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgang van minderjarige tussen ouders na scheiding

In deze zaak gaat het om het gezag en de omgang van de minderjarige [minderjarige] (3 jaar) tussen zijn ouders, de moeder en de vader, na hun scheiding. De rechtbank Amsterdam had in een eerdere beschikking op 23 september 2024 de ouders gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] belast en een zorgregeling vastgesteld. De moeder is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij eenhoofdig gezag en een wijziging van de omgangsregeling verzoekt. De vader is het eens met de bestreden beschikking en verzoekt de verzoeken van de moeder af te wijzen.

Tijdens de zitting op 26 februari 2025 zijn beide ouders, hun advocaten, een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats A] en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig. De moeder stelt dat de huidige omgangsregeling te belastend is voor [minderjarige] en dat hij meer structuur nodig heeft. De vader daarentegen vindt dat de huidige regeling in het belang van [minderjarige] is en dat hij een belangrijke rol in zijn leven moet blijven spelen.

Het hof oordeelt dat de ouders gezamenlijk het gezag moeten uitoefenen, ondanks de communicatieproblemen tussen hen. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking van de rechtbank, waarbij het belang van [minderjarige] voorop staat. De omgangsregeling wordt voortgezet zoals vastgesteld door de rechtbank, met enkele aanpassingen voor de vakanties en feestdagen. Het hof benadrukt het belang van hulpverlening voor de ouders om hun communicatie te verbeteren en de ontwikkeling van [minderjarige] te ondersteunen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.348.642/01
zaaknummer rechtbank: C/13/721369 / FA RK 22-4935 (MK/ID)
beschikking van de meervoudige kamer van 3 juni 2025 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. L.J.W. van Kesteren te Zoetermeer,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. J.A. Wesdorp te Almere.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ).
Als informant is aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats A] (hierna: de GI).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over het gezag van de vader over [minderjarige] (3 jaar) en de omgang tussen hen.
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van
23 september 2024 (hierna: de bestreden beschikking) – voor zover hier van belang – de ouders gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] belast. Daarnaast is een zorgregeling met opbouw tussen de vader en [minderjarige] vastgesteld, waarbij [minderjarige] uiteindelijk wekelijks van donderdag 09.30 uur tot zaterdag 18.00 uur bij de vader zal verblijven. Ook heeft de rechtbank een regeling voor de vakanties en feestdagen bepaald die – kort gezegd – een verdeling bij helfte inhoudt. De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank en wil dat haar eenhoofdig gezag over [minderjarige] in stand blijft en dat de omgang tussen de vader en [minderjarige] wordt beperkt naar twee dagen, waarbij één overnachting plaatsvindt. Verder wil de moeder dat de omgangs-/zorgregeling tijdens de vakanties en feestdagen wordt gewijzigd. De vader is het eens met de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag en de zorgregeling. Ten aanzien van de regeling voor de vakanties en feestdagen is de vader gedeeltelijk akkoord met de verzoeken van de moeder.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 28 november 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 14 januari 2025 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de moeder van 2 januari 2025 met bijlagen;
- een bericht van de moeder van 4 februari 2025 met bijlage.
2.4
De zitting heeft op 26 februari 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- de raad, vertegenwoordigd door A. Touber.
De advocaat van de moeder heeft op de zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk: de ouders) zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren [in] 2022 te [plaats A] .
De ouders hebben een relatie met elkaar gehad. De ouders oefenen sinds de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] . [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
Bij vonnis in kort geding van 30 augustus 2022 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank overwogen dat professionele omgangsbegeleiding noodzakelijk is voor de omgang tussen de vader en [minderjarige] . Daarnaast heeft de voorzieningenrechter als voorlopige omgangsregeling, voor de periode totdat de professionele omgangsbegeleiding kan starten, bepaald dat de vader twee keer per week één uur omgang heeft met [minderjarige] in de woning van de grootmoeder van moederszijde, onder begeleiding van zowel de grootmoeder van moederszijde als de grootvader van vaderszijde.
3.3
Bij beschikking van 15 juni 2023 heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. Deze ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 15 december 2025.
3.4
Bij beschikking van 14 juli 2023 heeft de rechtbank, voor zover thans nog van belang, de behandeling omtrent het gezag en de definitieve omgangs-/zorgregeling pro forma aangehouden tot 13 november 2023, in afwachting van bericht van partijen omtrent de ontwikkelingen en het gewenste verdere verloop van de procedure. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de moeder is gehouden de vader tweemaal per maand schriftelijk op de hoogte te stellen van bijzonderheden met betrekking tot [minderjarige] en daarbij een recente foto van [minderjarige] te sturen.
3.5
Bij beschikking van 16 oktober 2023 heeft de rechtbank de vader vervangende toestemming gegeven om [minderjarige] te erkennen.
3.6
Bij de (tussen)beschikking van 9 januari 2024 heeft de rechtbank een voorlopige omgangsregeling vastgesteld inhoudende dat vanaf l februari 2024 de vader omgang zal hebben met [minderjarige] :
- gedurende de eerste maand op twee dagen per week gedurende een uur, waarbij de GI met de ouders dient af te stemmen op welke dagen van de week de omgang zal plaats te vinden. De GI bepaalt op welke locatie de omgang plaatsvindt. Dit kan een locatie binnen of buiten zijn. De GI begeleidt de omgang;
- gedurende de tweede en derde maand op twee dagen per week gedurende een uur, waarbij de GI met de ouders dient af te stemmen op welke dagen van de week de omgang zal plaatsvinden. De omgang wordt niet meer begeleid. Onder regie van de GI en rekening houdend met de door de GI in overleg met de ouders vastgestelde veiligheidseisen stemmen de ouders af hoe de praktische zaken rondom en tijdens de omgang worden ingevuld, waaronder het halen en brengen van [minderjarige] van en naar de andere ouder;
- gedurende de vierde en vijfde maand op twee dagen per week gedurende twee uur, waarbij de GI met de ouders dient af te stemmen op welke dagen van de week de omgang zal plaatsvinden. De omgang wordt niet begeleid. Onder regie van de GI en rekening houdend met de door de GI in overleg met de ouders vastgestelde veiligheidseisen stemmen de ouders af hoe de praktische zaken rondom en tijdens de omgang worden ingevuld, waaronder het halen en brengen van [minderjarige] van en naar de andere ouder;
- gedurende de zesde en zevende maand op twee dagen per week gedurende drie uur, waarbij de GI met de ouders dient af te stemmen op welke dagen van de week de omgang zal plaatsvinden. De omgang wordt niet begeleid. Onder regie van de GI en rekening houdend met de door de GI in overleg met de ouders vastgestelde veiligheidseisen stemmen de ouders af hoe de praktische zaken rondom en tijdens de omgang worden ingevuld, waaronder het halen en brengen van [minderjarige] van en naar de andere ouder;
- na de zevende maand vindt verdere opbouw van de omgang plaats in overleg met de GI binnen het kader van de ondertoezichtstelling of tijdens het traject bij Arkin en op geleide van de bevindingen van de hulpverlening.
Verder is de behandeling met betrekking tot het gezag en de definitieve omgangs-/zorgregeling pro forma aangehouden tot 22 juli 2024, in afwachting van het verloop van de voorlopige omgangsregeling.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – bestreden beschikking, voor zover hier van belang:
- de ouders gezamenlijk met de uitoefening van het gezag over [minderjarige] belast;
- een zorgregeling tussen de ouders vastgesteld waarbij [minderjarige] met ingang van de datum van die beschikking bij de vader zal zijn:
gedurende een periode van zes weken wekelijks vanaf donderdag 09.30 uur (waarbij de vader hem zal ophalen). [minderjarige] slaapt bij de vader en de vader brengt hem de volgende (vrij-)dag naar het kinderdagverblijf, waar de moeder hem aan het einde van de dag weer kan ophalen;
na verloop van deze zes weken zal [minderjarige] gedurende een periode van zes weken van donderdag 09.30 uur (waarbij de vader hem zal ophalen) tot zaterdag 11.00 uur (waarbij de moeder hem zal ophalen) bij de vader verblijven;
na verloop van deze zes weken zal [minderjarige] van donderdag 09.30 uur (waarbij de vader hem zal ophalen) tot zaterdag 18.00 uur (waarbij de moeder hem zal ophalen) bij de vader verblijven.
- een vakantie-/feestdagenregeling vastgesteld, welke ingaat bij de laatste stap van de opbouw van de zorgregeling, en waarbij geldt:
[minderjarige] zal op zijn eigen verjaardag en de verjaardagen van de ouders verblijven bij de ouder waar hij volgens de reguliere zorgregeling verblijft;
in de oneven jaren zal [minderjarige] de eerste kerstdag, paasdag en pinksterdag bij de vader verblijven en de tweede kerstdag, paasdag en pinksterdag bij de moeder. In de even jaren zal [minderjarige] de eerste kerstdag, paasdag en pinksterdag bij de moeder verblijven en de tweede kerstdag, paasdag en pinksterdag bij de vader;
[minderjarige] zal tijdens oud en nieuw 2024 bij de vader verblijven en tijdens oud en nieuw 2025 bij de moeder. Zodra [minderjarige] naar school gaat zal hij tijdens oud en nieuw verblijven bij de ouder bij wie hij volgens het schema van de verdeling van de kerstvakantie is;
[minderjarige] zal ingaande de zomervakantie 2025 tijdens de zomer drie aaneengesloten weken bij de vader en drie aaneengesloten weken bij de moeder verblijven. Deze weken zullen worden bepaald aan de hand van de schoolvakanties van regio Noord. In de even jaren zal [minderjarige] de eerste drie weken bij de vader verblijven en de laatste drie weken bij de moeder. In de oneven jaren zal [minderjarige] de eerste drie weken bij de moeder verblijven en de laatste drie weken bij de vader;
zodra [minderjarige] naar school gaat, zal hij in de even jaren de gehele voorjaarsvakantie bij de vader verblijven en de gehele najaarsvakantie bij de moeder. In de oneven jaren zal [minderjarige] de gehele voorjaarsvakantie bij de moeder verblijven en de gehele najaarsvakantie bij de vader;
zodra [minderjarige] naar school gaat, zal hij in de even jaren de eerste week van de meivakantie bij de vader verblijven en de tweede week van de meivakantie bij de moeder. In de oneven jaren zal hij de eerste week van de meivakantie bij de moeder verblijven en de tweede week van de meivakantie bij de vader;
zodra [minderjarige] naar school gaat, zal hij in de even jaren de eerste week van de kerstvakantie bij de vader verblijven en de tweede week van de kerstvakantie bij de moeder. In de oneven jaren zal hij de eerste week van de kerstvakantie bij de moeder verblijven en de tweede week van de kerstvakantie bij de vader.
- het verzoek van de moeder om een onderzoek door de raad te gelasten of een bijzondere curator te benoemen voor een omgangsonderzoek afgewezen.
4.2
De moeder verzoekt
primair, zo begrijpt het hof, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre:
- het inleidende verzoek van de vader om hem mede met het gezag over [minderjarige] te belasten alsnog af te wijzen;
- het inleidende verzoek van de vader tot uitbreiding van de omgangs-/zorgregeling alsnog af te wijzen en te bepalen dat [minderjarige] wekelijks op donderdag zes uur aaneengesloten bij de vader verblijft;
- de regeling voor de vakanties en feestdagen als volgt te wijzigen:
[minderjarige] verblijft de eerste week van de zomervakantie bij de moeder en de tweede week bij de vader, waarbij [minderjarige] om de dag videobelt met de andere ouder;
de reguliere omgangs-/zorgregeling loopt door in de derde tot en met zesde week van de zomervakantie;
[minderjarige] is in de oneven kalenderjaren op zijn verjaardag en die van de moeder bij de moeder en in de even kalenderjaren op zijn verjaardag en die van de vader bij de vader. Het voorgaande geldt vanaf 17.00 uur op de dag voorafgaand aan de betreffende verjaardag tot 17.00 uur op de dag van de verjaardag.
Subsidiairverzoekt de moeder, zo begrijpt het hof:
- de beslissing over het gezag aan te houden in afwachting van de resultaten van het traject Kinderen uit de Knel;
- een bijzondere curator ex artikel 1:250 BW te benoemen om onderzoek te doen naar de omgangs-/zorgregeling en in afwachting van de resultaten van dat onderzoek de beslissing over de omgangs-/zorgregeling aan te houden, dan wel een raadsonderzoek te gelasten en in afwachting van de resultaten daarvan de beslissing over de omgangs-/zorgregeling aan te houden, en te bepalen dat in de tussentijd een omgangs-/zorgregeling geldt waarbij [minderjarige] wekelijks op donderdag zes uur aaneengesloten bij de vader verblijft;
althans een beslissing te nemen die het hof in goede justitie juist acht.
4.3
De vader verzoekt de verzoeken van de moeder ten aanzien van het gezag en de reguliere omgangs-/zorgregeling af te wijzen en de bestreden beschikking op dat punt te bekrachtigen. Ten aanzien van de regeling voor de vakanties en feestdagen is de vader akkoord met het verzoek van de moeder dat ziet op de verjaardagen. Daarnaast is de vader akkoord dat de zomervakantie in de periode voordat [minderjarige] naar de basisschool gaat, te weten de zomervakantie in 2025, plaatsvindt conform het verzoek van de moeder.

5.De motivering van de beslissing

De standpunten
5.1
De moeder vindt gezamenlijk gezag niet in het belang van [minderjarige] . De communicatie tussen de ouders verloopt zeer moeizaam en zij kunnen niet met elkaar overleggen. De vader houdt zich niet altijd aan de gemaakte afspraken en als de moeder hem daarop aanspreekt, escaleert hun communicatie. Door het gebrek aan communicatie en samenwerking tussen de ouders bestaat een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] bij gezamenlijk gezag klem of verloren zal raken tussen de ouders. Bij afwijzing van het verzoek van de moeder moet de beslissing worden aangehouden, omdat het voor gezamenlijk gezag noodzakelijk is dat de ouders eerst hun communicatie verbeteren via het traject Kinderen uit de Knel. Ten aanzien van de omgang heeft de moeder ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij wil dat [minderjarige] en de vader wekelijks twee dagen omgang met elkaar hebben, waarbij één overnachting plaatsvindt. De huidige regeling is te belastend voor [minderjarige] en de moeder ziet signalen dat het niet goed met hem gaat. Zo oogt [minderjarige] verdrietig tijdens de overdrachtsmomenten en na de omgang is hij oververmoeid en vertoont hij regressief gedrag. Door de regeling te beperken naar twee dagen krijgt [minderjarige] meer structuur en kan hij sneller bijkomen van de omgang met de vader. Bij afwijzing van haar verzoek moet de beslissing worden aangehouden, zodat eerst meer onderzoek kan worden gedaan naar de behoeften van [minderjarige] , aldus de moeder.
5.2
De vader vindt dat de rechtbank de ouders terecht gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] heeft belast. Het is van belang dat de vader ook het gezag over [minderjarige] heeft, zodat hij als ouder betrokken is bij hem en een belangrijke rol in zijn leven kan blijven spelen. Gezamenlijk gezag zal er niet toe zal leiden dat [minderjarige] klem komt te zitten tussen de ouders. De vader zal meewerken aan te nemen beslissingen en de gezinsvoogd ziet via de ondertoezichtstelling toe op de communicatie tussen de ouders. Daarnaast wordt de communicatie tussen de ouders steeds beter. Het is van belang dat het traject bij Arkin gestart wordt, zodat de ouders verder kunnen werken aan het verbeteren van hun relatie en communicatie. Daarvoor is nodig dat het hof duidelijkheid biedt over het gezag en de omgang en de zaak niet aanhoudt, zodat de ouders met zo min mogelijk spanningen tussen hen het traject kunnen doorlopen. Verder stelt de vader dat de zorgregeling zoals vastgesteld door de rechtbank in stand moet blijven. De omgang verloopt positief en [minderjarige] heeft het naar zijn zin bij de vader. De signalen die de moeder noemt, waaruit zou blijken dat het niet goed gaat met [minderjarige] , herkent de vader niet. De weerstand van de moeder tegen de omgang heeft een negatief effect op [minderjarige] , aldus de vader.
5.3
De GI heeft ter zitting in hoger beroep ten aanzien van het gezag verklaard dat vooruitgang wordt gezien in de communicatie tussen de ouders. Zij kunnen nu zelfstandig communiceren, zowel via Whatsapp als wanneer zij elkaar zien. De overdrachtsmomenten vinden inmiddels al een aantal maanden zonder begeleiding plaats en ook het videobellen kunnen de ouders samen faciliteren. De ouders stellen de GI meestal op de hoogte als de communicatie tussen hen niet goed verloopt, maar de afgelopen tijd is niet gebleken dat dat aan de orde zou zijn. Met betrekking tot de omgangs-/zorgregeling stelt de GI dat de door de rechtbank vastgestelde regeling in het belang van [minderjarige] is. De GI ziet geen signalen dat het onveilig bij de vader zou zijn en deelt de zorgen van de moeder niet. Op het kinderdagverblijf wordt het beeld van de moeder ook niet herkend. Toen de GI eerder de overdrachtsmomenten begeleidde werd gezien dat [minderjarige] vrolijk was en steeds sneller in contact kwam met de vader. Wel kan [minderjarige] last krijgen van de spanningen tussen de ouders en het is daarom belangrijk dat de ouders met hulpverlening starten. Daarbij is het van belang dat duidelijkheid bestaat over het gezag en de omgang, zodat de ouders het hulpverleningstraject kunnen doorlopen zonder dat zij daarin worden belemmerd door een juridische strijd.
Het advies van de raad
5.4
De raad adviseert de bestreden beschikking te bekrachtigen ten aanzien van het gezamenlijk gezag van de ouders. De afgelopen tijd is een positieve ontwikkeling te zien in de communicatie tussen de ouders, maar zij moeten hulp krijgen om hun samenwerking verder te verbeteren. Het is voor [minderjarige] van belang dat de ouders het traject Kinderen uit de Knel van Arkin gaan doorlopen, om te leren hoe zij hun ouderschap in de toekomst vorm kunnen geven en samen afspraken kunnen maken. Verder adviseert de raad om de omgang tussen de vader en [minderjarige] te laten plaatsvinden volgens de beslissing van de rechtbank. De huidige zorgregeling is in het belang van [minderjarige] . Wel is het zorgelijk dat [minderjarige] de spanningen tussen de ouders meekrijgt, en daarvoor moeten de ouders hulp krijgen. Het is positief dat beide ouders ervoor openstaan om hun verstandhouding via hulpverlening te verbeteren. Het is van belang dat duidelijkheid over het gezag en de omgang ontstaat, zodat het hulpverleningstraject niet in de weg wordt gestaan door strijdige belangen van de ouders en zij optimaal kunnen profiteren van de hulp.
De beoordeling door het hof
5.5
Aanhouding van de zaak in afwachting van de resultaten van nader onderzoek en het verloop van het hulpverleningstraject, zoals de moeder (subsidiair) heeft verzocht, is niet in het belang van [minderjarige] . Het hof acht zich voldoende voorgelicht om te beslissen en zal de zaak niet aanhouden. Met de raad en de GI acht het hof het zowel in het belang van [minderjarige] als van de ouders dat nu duidelijkheid ontstaat over het gezag en de omgangs-/zorgregeling. Met die duidelijkheid kunnen ouders het hulpverleningstraject doorlopen en kunnen zij in onderling overleg samen verder. Het hof vertrouwt erop dat de ouders deze hulpverlening zullen inzetten. Bovendien blijft de GI betrokken om de regie te nemen en de ouders richting te geven als er problemen tussen hen zijn. Het hof zal het verzoek van de moeder tot aanhouding van de zaak dan ook afwijzen.
Het gezag
Het wettelijk kader
5.6
Op grond van artikel 1:253c, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten. Dit verzoek wordt op grond van het tweede lid van artikel 1:253c BW slechts afgewezen indien a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.7
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de ouders voor de geboorte van [minderjarige] uit elkaar zijn gegaan. Sinds de beëindiging van de relatie van de ouders zijn er problemen in hun communicatie. De verstoorde verstandhouding tussen de ouders heeft ertoe geleid dat bij de moeder wantrouwen is ontstaan jegens de vader. Dat heeft tot gevolg gehad dat er de afgelopen jaren periodes zijn geweest waarin geen omgang tussen de vader en [minderjarige] plaatsvond. Sinds augustus 2022 lopen er juridische procedures tussen de ouders, onder meer omdat zij het niet eens kunnen worden over de omgang tussen de vader en [minderjarige] . In juni 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld, mede om contactherstel tussen de vader en [minderjarige] tot stand te brengen en de omgang tussen hen te begeleiden en uit te breiden. Sinds begin februari 2024 hebben de vader en [minderjarige] weer structureel omgang, die eerst een periode begeleid werd en nu zonder begeleiding plaatsvindt. Voor de ouders is eerder hulpverlening van het OKT en Unalzorg ingezet. Gebleken is dat de communicatie tussen de ouders de afgelopen periode is verbeterd, maar er blijven problemen in hun verstandhouding bestaan. De ouders staan op de wachtlijst voor een op maat gemaakt ouderschapstraject van Arkin. De ouders hebben nog niet kunnen starten met dat traject, omdat er tussen hen nog een juridische procedure loopt. Ten tijde van de zitting in hoger beroep was de verwachting dat eind maart 2025 een startgesprek met de ouders bij Arkin zou kunnen plaatsvinden. Daarnaast staat [minderjarige] op de wachtlijst voor NIKA, een vorm van hulpverlening die is gericht op kinderen met hechtingsproblematiek. Aan de hand van een NIKA traject zullen de ontwikkeling van [minderjarige] en de signalen die de moeder bij hem constateert, en volgens haar zorgelijk zijn, worden onderzocht. Daarnaast kan het traject de ouders ondersteunen om bij [minderjarige] aan te sluiten.
5.8
Het hof stelt voorop dat het wettelijk uitgangspunt is dat ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond hun kinderen kunnen voordoen. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt echter niet zonder meer mee dat gezamenlijk gezag niet in het belang van het kind is.
5.9
Het hof ziet geen aanleiding om in deze zaak van het wettelijk uitgangspunt af te wijken. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat sprake is van contra-indicaties voor gezamenlijk gezag. De ouders hebben samen nog weinig gezagsbeslissingen over [minderjarige] moeten nemen. Dit komt omdat [minderjarige] nog jong is en de ouders pas sinds de bestreden beschikking gezamenlijk met het gezag belast zijn. Het hof is met de raad van oordeel dat de ouders, onder begeleiding van hulpverlening, moeten leren om samen invulling te geven aan het gezag en een manier moeten vinden om hun communicatie in het belang van [minderjarige] te verbeteren. Gebleken is dat beide ouders bereid zijn om zich in te zetten voor het hulpverleningstraject van Arkin. Het hof benadrukt dat het in het belang van [minderjarige] is dat de ouders zich er tot het uiterste voor inspannen om hun onderlinge verstandhouding en communicatie te verbeteren. Niet gebleken is dat de vader, indien er belangrijke beslissingen over [minderjarige] genomen moeten worden, niet, althans onvoldoende bereid is om met de moeder te overleggen en de nodige toestemming te verlenen. Verder heeft de vader een belangrijke rol in het leven van [minderjarige] en zal er op grond van de zorgregeling die het hof vaststelt iedere week omgang tussen hen zijn, zoals wordt toegelicht onder 5.11. Gezamenlijk gezag is dan ook passend bij de rol van de vader in het leven van [minderjarige] . Ook blijft de GI via de ondertoezichtstelling betrokken om de ouders te helpen als zij vastlopen. De conclusie is dat niet gebleken is dat er een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders bij gezamenlijk gezag. Ook is niet gebleken dat afwijzing van het inleidend verzoek van de vader anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. Het hof zal het verzoek van de moeder tot vernietiging van de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag dan ook afwijzen en de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
De zorgregeling en de verdeling van de vakanties en feestdagen
Het wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 1:253a, tweede lid, BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling omvat – voor zover in deze zaak van belang – een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken (sub a).
5.11
Ten aanzien van de reguliere zorgregeling overweegt het hof als volgt. De rechtbank heeft de omgang stapsgewijs opgebouwd naar een wekelijkse regeling die van donderdag 09.30 uur tot zaterdag 18.00 uur duurt. De opbouw is achter de rug en de omgang vindt nu op die wijze plaats. Naar het oordeel van het hof bestaat op dit moment geen aanleiding om de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] aan te passen. Niet is gebleken van contra-indicaties voor de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling. De moeder maakt zich zorgen over het effect van de omgang op [minderjarige] , maar de GI en de raad zien geen risico’s op onveiligheid in het contact tussen de vader en [minderjarige] . Gebleken is dat er problemen in de communicatie tussen de ouders bestaan en dat zij verschillen van visie over hoe het met [minderjarige] gaat. Echter, het wijzigen van de zorgregeling zou dat niet oplossen. Het is aan de ouders om zich in te spannen om hun communicatie te verbeteren. De spanningen tussen de ouders hebben een negatief effect op [minderjarige] en het is daarom van belang dat de ouders zo snel mogelijk met hulpverlening starten. Ter zitting in hoger beroep hebben de ouders verklaard zich willen te inzetten voor de trajecten van Arkin en NIKA. Verder biedt de huidige zorgregeling met een frequentie van drie dagen per week [minderjarige] de ruimte om de band met zijn vader verder op te bouwen en bestaat daarvoor dan voldoende tijd en rust. Het hof acht het daarom in het belang van [minderjarige] dat de huidige regeling wordt voortgezet. Het hof zal het verzoek van de moeder ten aanzien van de reguliere zorgregeling dan ook afwijzen en de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
5.12
Ten aanzien van de regeling voor de vakanties en de feestdagen overweegt het hof als volgt. De ouders hebben overeenstemming bereikt over de regeling voor de verjaardagen en over de regeling voor de zomervakantie in de periode voordat [minderjarige] naar de basisschool gaat. Het hof constateert dat de ouders het eens zijn dat [minderjarige] in de oneven jaren op zijn verjaardag en die van de moeder bij de moeder verblijft en in de even jaren op zijn verjaardag en die van de vader bij de vader. Het voorgaande geldt vanaf 17.00 uur op de dag voorafgaand aan de betreffende verjaardag tot 17.00 uur op de dag van de verjaardag. Daarnaast zijn de ouders het eens dat [minderjarige] in de zomervakantie van 2025, wanneer hij nog niet naar de basisschool gaat, de eerste week bij de moeder verblijft en de tweede week bij de vader. Tijdens de derde tot en met zesde week van de zomervakantie van 2025 loopt de reguliere zorgregeling door. Het hof is van oordeel dat het belang van [minderjarige] zich niet verzet tegen deze afspraken en zal dienovereenkomstig beslissen.
5.13
Het hof moet nog beslissen over de regeling voor de zomervakantie vanaf 2026, wanneer [minderjarige] naar de basisschool gaat, aangezien de ouders het daarover niet eens zijn. Niet is gebleken van contra-indicaties voor de door de rechtbank vastgestelde verdeling van de zomervakantie vanaf 2026. Het hof ziet geen aanleiding om die regeling te wijzigen en bekrachtigt de bestreden beschikking in zoverre. Verder wil de moeder dat wordt vastgelegd dat [minderjarige] in de zomervakantie om de dag videobelt met de ouder bij wie hij niet verblijft. Het hof ziet geen aanleiding om dat in de beschikking op te nemen. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de ouder bij wie [minderjarige] (dan) niet verblijft regelmatig met [minderjarige] videobelt en niet is gebleken dat daarbij problemen bestaan. Het hof vertrouwt er dan ook op dat de ouders het videobelcontact zullen faciliteren wanneer dat gewenst is.
5.14
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de zorgregeling voor de vakanties en feestdagen op het onderdeel van de verjaardagen en de zomervakantie van 2025, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat [minderjarige] in de oneven jaren op zijn verjaardag en die van de moeder bij de moeder verblijft en in de even jaren op zijn verjaardag en die van de vader bij de vader. Het voorgaande geldt vanaf 17.00 uur op de dag voorafgaand aan de betreffende verjaardag tot 17.00 uur op de dag van de verjaardag;
bepaalt dat [minderjarige] in de zomervakantie van 2025 de eerste week bij de moeder verblijft en de tweede week bij de vader en dat de reguliere zorgregeling doorloopt in de derde tot en met zesde week van de zomervakantie;
bepaalt dat vanaf de zomervakantie van 2026 de regeling voor de zomervakantie, zoals vastgesteld door de rechtbank bij de beschikking van 23 september 2024, zal worden hervat, zodat:
- [minderjarige] in de even jaren de eerste drie weken bij de vader verblijft en de laatste drie weken bij de moeder;
- [minderjarige] in de oneven jaren de eerste drie weken bij de moeder verblijft en de laatste drie weken bij de vader;
Deze weken zullen worden bepaald aan de hand van de schoolvakanties van regio Noord;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. A.N. van de Beek en
mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van mr. B.F. Beijderwellen als griffier en is op
3 juni 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.