Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.De procedure in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het hoger beroep
5.De motivering van de beslissing
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de vraag van gezamenlijk gezag over twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], geboren in respectievelijk 2016 en 2020. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de beslissing van de rechtbank Noord-Holland, die op 19 maart 2024 het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag over de kinderen heeft toegewezen. De moeder verzoekt het hof om deze beslissing te vernietigen en het verzoek van de vader af te wijzen. De vader, verweerder in hoger beroep, verzet zich tegen deze aanvraag van de moeder.
De procedure in hoger beroep begon op 10 juni 2024, en de zitting vond plaats op 20 november 2024. Tijdens de zitting waren beide ouders aanwezig, bijgestaan door hun advocaten, en ook vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats B] en de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad adviseerde om de bestreden beschikking te bekrachtigen, omdat het in het belang van de kinderen zou zijn dat beide ouders gezamenlijk belangrijke beslissingen nemen.
Het hof oordeelt dat het wettelijk uitgangspunt is dat ouders gezamenlijk het gezag over hun kinderen uitoefenen, tenzij er uitzonderingsgronden zijn. Het hof concludeert dat de moeder onvoldoende heeft aangetoond dat er omstandigheden zijn die het gezamenlijk gezag in de weg staan. De vader heeft blijk gegeven van zijn bereidheid om te werken aan contactherstel en de communicatie met de moeder, ondanks de moeizame communicatie tussen hen. Het hof wijst het verzoek van de moeder af en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij het gezamenlijk gezag over de kinderen wordt gehandhaafd.