ECLI:NL:GHAMS:2025:140

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
200.342.301/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezag over minderjarigen en gezamenlijk gezag tussen ouders

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de vraag van gezamenlijk gezag over twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], geboren in respectievelijk 2016 en 2020. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de beslissing van de rechtbank Noord-Holland, die op 19 maart 2024 het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag over de kinderen heeft toegewezen. De moeder verzoekt het hof om deze beslissing te vernietigen en het verzoek van de vader af te wijzen. De vader, verweerder in hoger beroep, verzet zich tegen deze aanvraag van de moeder.

De procedure in hoger beroep begon op 10 juni 2024, en de zitting vond plaats op 20 november 2024. Tijdens de zitting waren beide ouders aanwezig, bijgestaan door hun advocaten, en ook vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats B] en de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad adviseerde om de bestreden beschikking te bekrachtigen, omdat het in het belang van de kinderen zou zijn dat beide ouders gezamenlijk belangrijke beslissingen nemen.

Het hof oordeelt dat het wettelijk uitgangspunt is dat ouders gezamenlijk het gezag over hun kinderen uitoefenen, tenzij er uitzonderingsgronden zijn. Het hof concludeert dat de moeder onvoldoende heeft aangetoond dat er omstandigheden zijn die het gezamenlijk gezag in de weg staan. De vader heeft blijk gegeven van zijn bereidheid om te werken aan contactherstel en de communicatie met de moeder, ondanks de moeizame communicatie tussen hen. Het hof wijst het verzoek van de moeder af en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij het gezamenlijk gezag over de kinderen wordt gehandhaafd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.342.301/01
zaaknummer rechtbank: C/15/321577 FA RK 21-5152
beschikking van de meervoudige kamer van 21 januari 2025 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna: de vader.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] , hierna: [minderjarige 1] ,
- de minderjarige [minderjarige 2] , hierna: [minderjarige 2] ,
hierna samen te noemen: de kinderen.
Als informant is aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats B] (hierna: de GI).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over het gezag.
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, (hierna: de rechtbank) heeft in een proces-verbaal van 19 maart 2024 van mondelinge uitspraak als bedoeld om artikel 29a Rv (hierna: de bestreden uitspraak) het verzoek van de vader om samen met de moeder te worden belast met het gezag over de kinderen toegewezen. De moeder is het daar niet mee eens en wil dat het verzoek wordt afgewezen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 10 juni 2024 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de bestreden uitspraak.
2.2
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 11 juni 2024 met bijlagen,
- een bericht van de vader van 28 augustus 2024,
- een bericht van de zijde van de moeder van 18 oktober 2024 met bijlage.
2.3
De zitting heeft op 20 november 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door mr. J. Koenen, waarnemend voor haar advocaat,
- de vader,
- een vertegenwoordiger van de GI, en
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2016 te [plaats A] ,
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2020 te [plaats A] .
3.2
Bij beschikking van 14 februari 2022 heeft de rechtbank een tijdelijke omgangsregeling vastgesteld tussen de vader en kinderen.
3.3
Bij beschikking van 19 maart 2024 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van 19 maart 2024 tot 19 maart 2025.
3.4
Bij de in zoverre niet bestreden uitspraak van 19 maart 2024 is bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder zal zijn en is een regeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor de kinderen vastgesteld.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden uitspraak, voor zover hier van belang, op verzoek van de vader bepaald dat de ouders gezamenlijk worden belast met het uitoefenen van het gezag over de kinderen.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden uitspraak in zoverre, het inleidend verzoek van de vader tot vaststelling van het gezamenlijk gezag over de kinderen alsnog af te wijzen.
4.3
De vader verzoekt het verzoek van moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Uit artikel 1:253c, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De standpunten
5.2
De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank om de vader mede met het gezag over de kinderen te belasten. Zij voert daartoe het volgende aan. Voor gezamenlijk gezag moeten ouders in staat zijn tot communicatie en constructieve samenwerking bij de verzorging en opvoeding van de kinderen. De vader is daartoe niet in staat. De communicatie tussen de ouders verloopt via de GI. De vader handelt niet in het belang van de kinderen en hij verzet zich stelselmatig tegen belangrijke beslissingen over de kinderen. Hij wil niets te maken hebben met [minderjarige 2] en schenkt hem geen aandacht. Daarnaast weigert de vader toestemming te geven voor het starten van therapie voor [minderjarige 1] . De moeder vertrouwt de vader niet. Na de relatiebreuk is hij een relatie aangegaan met de zus van de moeder. Doordat de vader zijn verantwoordelijkheden ontwijkt, komt het erop neer dat de zus mede het gezag zal uitoefenen over de kinderen in plaats van de vader. De zus stelt de belangen van de kinderen niet voorop. Verder heeft de rechtbank overwogen dat gezamenlijk gezag de ongelijkwaardigheid tussen de ouders opheft. Gelet op het wettelijk criterium van artikel 1:253c BW is dit echter geen grond voor de toekenning van gezamenlijk gezag.
5.3
De vader is het niet eens met de stelling van de moeder en voert verweer. [minderjarige 2] is nog jong en weet niet wie de vader is. Voor het opstarten van contactherstel met [minderjarige 2] is begeleiding van professionele hulpverlening noodzakelijk. De vader wil [minderjarige 2] daarom niet zomaar benaderen. Er is een plan van aanpak opgesteld voor het contactherstel dat de medewerking van de moeder behoeft. De moeder verhindert dit door niet van zich te laten horen en haar toestemming niet te verlenen. Daarnaast wordt de vader niet tijdig op de hoogte gesteld van belangrijke zaken en ontwikkelingen rondom de kinderen. De vader ontdekte pas dat er iets aan de hand was met [minderjarige 2] toen hij hem in de stad zag lopen met een blessure. Ook het uitblijven van toestemming voor de therapie van [minderjarige 1] kwam doordat de vader hier niet van op de hoogte was. Nadat de GI de vader hierover informeerde, ondertekende hij dezelfde dag het toestemmingsformulier. De vader kan geen medewerking verlenen als hij niet geïnformeerd wordt.
5.4
De GI stelt dat de communicatie tussen de ouders moeizaam verloopt. De GI probeert inhoudelijke afspraken te maken en hulpverlening in te schakelen voor de communicatie tussen de ouders, maar de moeder reageert hier niet op. Bij het inplannen van omgangsmomenten tussen [minderjarige 2] en de vader laat de moeder niet van zich horen. De GI adviseert therapie voor [minderjarige 2] , maar deze is nog niet gestart. Ook mag de GI niet bij de moeder binnen komen. Hierdoor heeft de GI geen inzicht in de situatie van de moeder en onvoldoende informatie over haar thuissituatie. Bij de vader komt de GI wel binnen en daar is het mogelijk om gesprekken met [minderjarige 1] te voeren.
Het advies van de raad
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De raad acht het in het belang van de kinderen dat beide ouders gezamenlijk de belangrijke beslissingen voor hen nemen. In dat kader is het belangrijk dat de moeder de vader actuele informatie geeft over hoe het met de kinderen gaat. De raad wijst erop dat de vader ook een verantwoordelijkheid heeft om die informatie op te vragen bij de moeder. De raad acht het gezag van beide ouders wenselijk om de GI in staat te stellen haar taak in het kader van de lopende ondertoezichtstelling goed uit te oefenen door aan beide ouders zo nodig schriftelijke aanwijzingen te kunnen geven.
De beoordeling door het hof
5.6
Het hof oordeelt als volgt.
Het wettelijk uitgangspunt is dat de ouders gezamenlijk het gezag over hun kind uitoefenen, tenzij één van de uitzonderingsgronden van het tweede lid van artikel 1:253c BW zich voordoet. Het hof ziet geen aanleiding om in deze zaak van dit uitgangspunt af te wijken. Naar het oordeel van het hof heeft de moeder onvoldoende concreet gemaakt welke omstandigheden volgens haar in de weg staan om het gezag over de kinderen gezamenlijk uit te oefenen. Dat de vader niets met [minderjarige 2] te maken wil hebben en hem negeert – zoals door de moeder gesteld – wordt betwist en is voorts niet gebleken. De vader werkt aan het contactherstel middels hulpverlening. Dat de vader belangrijke beslissingen tegenwerkt, is evenmin gebleken. Het uitblijven van toestemming voor de therapie van [minderjarige 1] was omdat de vader hiervan niet op de hoogte was. Zodra hij door de GI was geïnformeerd, verleende hij de toestemming. Hoewel de communicatie tussen de ouders moeizaam verloopt, acht het hof aannemelijk dat de ouders, met behulp van de ondertoezichtstelling, hun onderlinge communicatie kunnen verbeteren en binnen afzienbare tijd invulling kunnen geven aan het gezamenlijk gezag. Daarbij komt dat het hof het gezag van beide ouders wenselijk acht om de GI in staat te stellen haar taak in het kader van de lopende ondertoezichtstelling goed uit te oefenen door aan beide ouders zo nodig schriftelijke aanwijzingen te kunnen geven. Ook kan de GI in dat kader beide ouders gelijkwaardig begeleiden bij het in samenspraak nemen van gezagsbeslissingen over de kinderen en hen ondersteunen in hun onderlinge communicatie.
5.7
Alles overwegende concludeert het hof dat niet aan de uitzonderingsgronden van artikel 1:253c lid 2 BW is voldaan. Volgens het hof is er geen sprake van een onaanvaardbaar risico dat de kinderen klem of verloren zullen raken tussen de ouders. Ook is niet gebleken dat afwijzing van het verzoek tot gezamenlijk gezag anderszins noodzakelijk is in het belang van de kinderen. Het hof zal het verzoek van de moeder dan ook afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.M. Troost, mr. J.M. van Baardewijk en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. R.B. de Cuba als griffier en is op 21 januari 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.