ECLI:NL:GHAMS:2025:1372

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
200.345.760/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding met betrekking tot een woning in Marokko en armbanden

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na de echtscheiding van partijen. De rechtbank Amsterdam had eerder beslist dat de vrouw de woning in Marokko zou krijgen, maar dat zij de helft van de waarde aan de man moest betalen. De vrouw is het niet eens met deze beslissing en verzoekt om de woning te verkopen en de opbrengst te verdelen na aflossing van schulden. De man is het grotendeels eens met de eerdere beschikking, maar wil dat de waarde van de woning op € 40.000,- wordt vastgesteld. Het hof heeft de zaak in hoger beroep behandeld en de zitting vond plaats op 12 februari 2025. Het hof heeft uiteindelijk besloten dat de woning in Marokko zal worden verkocht en dat de opbrengst gelijkelijk zal worden verdeeld, na aftrek van de schuld aan de Marokkaanse staat. Daarnaast is de beslissing van de rechtbank over de armbanden bekrachtigd, waarbij de vrouw niet kan afgeven wat zij niet meer heeft. De beslissing is op 27 mei 2025 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.345.760/01
zaaknummer rechtbank: C/13/737909/FA RK 23-5277
beschikking van de meervoudige kamer van 27 mei 2025 in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. R.H. Wormhoudt te Ruinerwold,
en
[de man] ,
wonende te [plaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna: de man,
advocaat: mr. N. Rastegar te Amsterdam.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na de echtscheiding.
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 10 juni 2024 (hierna: de bestreden beschikking) beslissingen genomen over de verdeling. De rechtbank heeft onder meer beslist dat partijen elk één armband krijgen toegedeeld en dat een woning in Marokko aan de vrouw wordt toegedeeld, waarbij de vrouw de helft van de nog te taxeren waarde aan de man moet betalen.
1.3
De vrouw is het niet met alle beslissingen eens. Volgens de vrouw moet de woning in Marokko verkocht worden en moet vervolgens alleen het bedrag worden verdeeld dat van de verkoopopbrengst overblijft na het betalen van schulden. Ook zou zij de armbanden niet meer hebben, zodat zij geen armband kan afgeven aan de man. De man is het grotendeels eens met de bestreden beschikking, maar wil dat het hof de waarde van de woning in Marokko waardeert op € 40.000,-, zodat de vrouw hem € 20.000,- moet betalen. De man wil niet dat rekening wordt gehouden met schulden die volgens de vrouw ten behoeve van de aankoop van de woning zouden zijn afgesloten.
1.4
Het hof zal een andere beslissing nemen over de woning in Marokko dan de rechtbank en legt hierna uit waarom.
2. De procedure in hoger beroep
2.1
De vrouw is op 6 september 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De man heeft op 12 november 2024 een verweerschrift met daarin ook een incidenteel hoger beroep ingediend met bijlagen.
2.3
Het hof heeft daarnaast een bericht van de zijde van de vrouw van 20 januari 2025 met bijlagen ontvangen.
2.4
De zitting heeft op 12 februari 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en door H. Ball-Ponne, tolk in de Arabische taal, en
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en door G. Ahmed, tolk in de Arabische (Egyptische) taal.
De advocaat van de man heeft op de zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

2.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd [in] 2007 te [plaats B] (Marokko). De vrouw heeft op 16 december 2022 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend. Het huwelijk is op 21 maart 2024 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 2 februari 2024 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2
In de echtscheidingsbeschikking van 2 februari 2024 is de beslissing op de [X] ten aanzien van de verdeling aangehouden om partijen de gelegenheid te geven informatie over te leggen, namelijk:
- bewijsstukken dat de vrouw en/of de man een huis in Marokko bezit(ten),
- bewijsstukken dat de man een huis in [land] bezit,
- bewijsstukken van het bestaan van een lening aan de moeder van de vrouw.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang,
- bepaald dat het huis in Marokko aan de vrouw wordt toegedeeld, onder de verplichting dat de vrouw de helft van de nog te taxeren waarde van de woning in Marokko aan de man dient te betalen;
- één armband toegedeeld aan de man;
- één armband toegedeeld aan de vrouw;
- de [X] van de vrouw ten aanzien van een lening van haar moeder en ten aanzien van een huis van de man in [land] afgewezen.
Principaal appel
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen:
1) dat de vrouw niet gehouden is de helft van de waarde van de woning in Marokko aan de man te betalen dan wel – indien het hof van oordeel is dat de helft van de waarde van de woning wél aan de man moet worden betaald – dat de man gehouden is de helft van de aankoopprijs van de woning aan de vrouw te betalen;
2) dat de vrouw niet gehouden is één armband aan de man af te geven;
3) dat de man gehouden is de helft van de lening van de moeder van de vrouw te betalen;
4) dat het huis van de man in [land] aan de man wordt toegedeeld, onder de verplichting dat de man de helft van de nog te taxeren waarde van de woning in [land] aan de vrouw moet betalen.
Op de zitting heeft de vrouw haar verzoek onder 1) gewijzigd en verzocht te bepalen dat de woning in Marokko moet worden verkocht en dat van de verkoopopbrengst eerst de schuld aan de Marokkaanse overheid van 48.578,- dirham en de schuld aan [X] van 200.000,- dirham moet worden voldaan, waarna het restant van de verkoopopbrengst bij helfte aan elk van de partijen toekomt.
4.3
De man verzoekt in principaal appel de [X] van de vrouw af te wijzen en de grieven van de vrouw te verwerpen, kosten rechtens.
Incidenteel appel
4.4
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre:
- voor recht te verklaren dat de woning in Marokko tot de huwelijksgemeenschap behoort en dient te worden verdeeld;
- te beslissen dat de woning in Marokko aan de vrouw wordt toegedeeld en dat de vrouw aan de man dient te betalen de helft van de waarde van de woning, te weten € 20.000,-, ofwel een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag;
- de bestreden beschikking voor het overige te bekrachtigen;
- kosten rechtens.
De man heeft zijn verzoek om een verklaring voor recht dat de woning in Marokko tot de huwelijksgemeenschap behoort op de zitting ingetrokken, zodat het hof daar niet meer op hoeft te beslissen.
4.5
Het hof zal de grieven in principaal appel en in incidenteel appel voor zover mogelijk gezamenlijk bespreken.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De rechtbank heeft daarop het Nederlandse recht toegepast. Dat is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
Woning in Marokko
Standpunten
5.2
De vrouw heeft op de zitting erkend dat de woning in Marokko in de huwelijksgemeenschap valt. De woning is volgens haar voor 250.000 dirham aangeschaft en de koopsom is als volgt betaald: de vrouw heeft gebruik gemaakt van een regeling waarbij de Marokkaanse overheid een bedrag van 48.578,- dirham bijdroeg, te vergelijken met het voormalige Nederlandse systeem van premie A woningen. Het bedrag van 48.578,- dirham moet bij verkoop van de woning aan de overheid worden terugbetaald. Verder heeft de vrouw 50.000,- dirham van haar moeder geschonken gekregen. Daaraan is geen uitsluitingsclausule verbonden. Daarnaast heeft een vriendin van de moeder, genaamd [X] , een bedrag van 200.000,- dirham uitgeleend aan de moeder, dat vervolgens is gebruikt om de aanschaf van de woning te betalen. De moeder heeft dat geld in delen contant bij [X] opgehaald, waarna familieleden van de vrouw het geld hebben gestort en betaald aan het bouwbedrijf dat de woning bouwde. Inmiddels heeft [X] beslag laten leggen op de woning en is er een gerechtelijk bevel aan de vrouw om de 200.000,- dirham aan [X] terug te betalen. De vrouw wil de woning verkopen en de opbrengst met de man delen, nadat daarop de schulden aan de Marokkaanse overheid en [X] in mindering zijn gebracht.
5.3
De man betwist de door de vrouw gestelde leningen en de door haar gestelde huidige waarde van de woning. Volgens hem kan het niet anders dan dat een woning in [plaats B] de afgelopen tien jaar in waarde is gestegen. De man kan de woning niet laten taxeren omdat hij niet de eigenaar van de woning is, maar hij schat de waarde van de woning inmiddels op € 40.000,-, omdat de woning ruim tien jaar geleden voor omgerekend ongeveer € 25.000,- is gekocht. De man is bereid in te stemmen met verkoop van de woning en verdeling van de verkoopopbrengst, maar alleen als geen rekening wordt gehouden met de door de vrouw gestelde schulden, omdat het bestaan en de huidige hoogte van deze schulden niet is aangetoond.
Beoordeling door het hof
5.4
Tussen partijen is niet meer in geschil dat de woning in Marokko tot de huwelijksgemeenschap behoort. De vrouw wil niet langer dat de woning aan haar wordt toegedeeld en wil dat de woning wordt verkocht. De man heeft niet verzocht om toedeling van de woning aan hem. Het hof zal daarom bepalen dat de woning wordt verkocht. Tussen partijen is daarbij in geschil of van de verkoopopbrengst schulden moeten worden afgelost, voordat de opbrengst wordt verdeeld.
5.5
De advocaat van de vrouw heeft op de zitting toegelicht dat inmiddels is gebleken dat geen sprake is van een lening van de moeder, maar dat de moeder op enig moment geld heeft geschonken zonder uitsluitingsclausule. Het hof zal het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man gehouden is de helft van de lening van de moeder van de vrouw te betalen dan ook afwijzen en dit onderdeel van de bestreden beschikking bekrachtigen. Deze kwestie speelt dus geen rol bij het vaststellen van schulden die op de verkoopopbrengst in mindering strekken.
5.6
Het hof is van oordeel dat de vrouw voldoende gemotiveerd heeft onderbouwd dat tijdens het huwelijk (en voor de peildatum) een schuld aan de Marokkaanse staat is ontstaan, aangezien de stelling van de vrouw dat de aankoop van de woning mede is gefinancierd met een bedrag van 48.578,- dirham van de Marokkaanse staat, overeenkomt met de hypotheek die blijkens het bewijs van eigendom op de woning rust. Wel heeft de man terecht erop gewezen dat niet uit de stukken kan worden afgeleid of op die schuld is afgelost en in hoeverre nog een terugbetalingsverplichting bestaat. Slechts voor zover voor die schuld nog een terugbetalingsverplichting bestaat, strekt die in mindering op de verkoopopbrengst.
5.7
Dat de woning ook is gefinancierd met geld dat is geleend van [X] , is onvoldoende onderbouwd. De vrouw heeft wisselende standpunten ingenomen over de wijze waarop de woning gefinancierd zou zijn, waarbij zij in hoger beroep aanvankelijk heeft gesteld dat de aankoopsom met name betaald zou zijn vanuit een onder uitsluiting verkregen erfenis. Pas op de zitting in hoger beroep heeft de vrouw voor het eerst gesteld dat geld is geleend van [X] om de woning aan te schaffen. Er zou van de lening aan [X] geen schriftelijke geldleenovereenkomst zijn. De vrouw heeft evenmin stukken overgelegd waaruit blijkt dat [X] daadwerkelijk geld beschikbaar heeft gesteld aan de vrouw (of aan familieleden van de vrouw) voorafgaand aan de aanschaf van de woning in 2012. Uit de overgelegde stukken blijkt dat familieleden van de vrouw aan een andere partij hebben betaald op vier momenten in de periode van 1 september 2010 tot en met 22 maart 2013. Volgens de vrouw is die andere partij het bouwbedrijf dat de woning in Marokko heeft gebouwd, maar dat blijkt niet uit de overgelegde bankafschriften en is verder niet door haar onderbouwd. Evenmin kan uit deze bankafschriften worden afgeleid dat de betaalde bedragen afkomstig zijn van [X] . Bovendien heeft de vrouw ook verklaard dat haar zus in 2013 een woning in Marokko heeft gekocht. Als de betalingen door familieleden al ten behoeve van een woning zijn gedaan, kan uit de stukken in elk geval niet worden afgeleid voor welke woning. Uit die stukken blijkt bovendien dat in totaal 90.000,- dirham – en geen 200.000,- dirham – is betaald. Het enkel overleggen van stukken waaruit blijkt dat [X] voor een schuld van 200.000 dirham beslag heeft laten leggen op de woning, leidt niet tot een ander oordeel. Immers, door het ontbreken van andere stukken kan niet worden vastgesteld wanneer en waarvoor die schuld is aangegaan en of bij die schuld (ook) andere schuldenaren betrokken zijn dan de vrouw.
De op de zitting genoemde bedragen die zouden zijn gebruikt voor de aanschaf van de woning (298.578,- dirham), tellen bovendien op tot een hoger bedrag dan de gestelde aanschafwaarde (250.000,- dirham). Voor zover de vrouw geld heeft geleend van [X] is dat kennelijk niet alleen gedaan ten behoeve van de aanschaf van de woning. Het hof komt tot de conclusie dat de vrouw, tegenover de betwisting door de man, onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een gemeenschapsschuld waarvoor ook de man draagplichtig is. Voor zover er een bedrag wordt ingehouden op de verkoopopbrengst vanwege een beslag dat ten behoeve van [X] op de woning rust, komt dat voor rekening van de vrouw.
5.8
Het voorgaande betekent dat het hof zal beslissen dat de woning in Marokko zal worden verkocht en dat de opbrengst tussen partijen zal worden verdeeld, na aftrek van de schuld aan de Marokkaanse staat voor zover daarop op dat moment nog een terugbetalingsverplichting bestaat.
Armbanden
Standpunten
5.9
De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat zij de armbanden in 2022, vermoedelijk in de maand oktober, aan een vriendin heeft verkocht voor € 2.300,-. De vrouw had toen geld nodig voor de huur, de Arabische school, een fietsreparatie en om van te leven. Omdat de vrouw de armbanden niet meer heeft, kan zij ook geen armband afgeven aan de man. De vrouw wil daarom dat het verzoek van de man over de sieraden wordt afgewezen.
5.1
Volgens de man heeft de vrouw gouden sieraden ter waarde van € 15.000,- tot € 20.000,- die moeten worden verdeeld, waaronder de armbanden. Voor zover de vrouw de armbanden heeft verkocht, is sprake van benadeling van de huwelijksgemeenschap. De man heeft dan in elk geval recht op de helft van de verkoopopbrengst van de armbanden.
Beoordeling door het hof
5.11
Het verzoekschrift tot echtscheiding is op 16 december 2022 ingediend. De peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap is daarom 16 december 2022. De man heeft in eerste aanleg verzocht om de sieraden bij gelijke helfte te verdelen. De man heeft het bestaan van de sieraden onderbouwd met een foto. De rechtbank heeft vervolgens aan de man en de vrouw elk één armband toegedeeld. Namens de vrouw is op de zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat zij die beslissing zo begrijpt dat de vrouw een armband moet afgeven aan de man.
5.12
De vrouw heeft op de zitting in hoger beroep voor het eerst verklaard dat zij de armbanden heeft verkocht, waarschijnlijk in oktober 2022, dus kort voor de peildatum. Daaruit leidt het hof af dat tussen partijen niet in geschil is dat de vrouw – in elk geval tot enkele maanden voor de peildatum – over die armbanden de beschikking heeft gehad. De stelling van de vrouw dat zij de armbanden vervolgens heeft verkocht, heeft zij op geen enkele wijze onderbouwd. Bij gebrek aan onderbouwde betwisting gaat het hof uit van de juistheid van de stelling van de man dat de vrouw op de peildatum de beschikking had over (onder meer) twee armbanden die tot de huwelijksgemeenschap behoorden. Bij deze stand van zaken komt het hof niet toe aan de door de man ter zitting in hoger beroep subsidiair ingenomen stelling dat de vrouw de gemeenschap heeft benadeeld. Het hof zal de beslissing van de rechtbank op dit punt daarom bekrachtigen.
Woning in [land]
5.13
De vrouw heeft haar stelling dat de man een woning in [land] bezit op geen enkele wijze onderbouwd en de man heeft die stelling betwist. Het hof wijst haar verzoek daarover af en zal de beslissing van de rechtbank op dit punt bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover het de beslissing over de woning in Marokko betreft, en in zoverre opnieuw recht doende:
bepaalt dat de woning in Marokko zal worden verkocht aan (een) derde(n) en dat na verkoop en levering van de woning de verkoopopbrengst gelijkelijk zal worden verdeeld tussen partijen, na aftrek van de schuld aan de Marokkaanse staat, voor zover voor die schuld op dat moment nog een terugbetalingsverplichting bestaat;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.M. Troost, mr. A.V.T. de Bie en mr. M.C. Schenkeveld en in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker als griffier en is op 27 mei 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.