In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een jeugdige verdachte, geboren in 2008, die beschuldigd werd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De bedreiging vond plaats op 14 juni 2023 te Amsterdam, waarbij de verdachte de woorden "ik ga jou doodmaken, ik ga jou doodslaan" tot de benadeelde partij richtte. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter vernietigd, omdat het tot andere beslissingen kwam dan de kinderrechter. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bedreiging had geuit, maar sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten. De verdachte werd als strafbaar beschouwd, maar het hof besloot geen straf of maatregel op te leggen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd afgewezen, omdat er geen wettelijke grondslag voor de gevorderde immateriële schadevergoeding aanwezig was. Het hof concludeerde dat de bedreiging, hoewel beangstigend, niet leidde tot geestelijk letsel dat voor vergoeding in aanmerking kwam.