ECLI:NL:GHAMS:2025:1350

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
23-000326-25
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in jeugdzaak betreffende bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een jeugdige verdachte, geboren in 2008, die beschuldigd werd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De bedreiging vond plaats op 14 juni 2023 te Amsterdam, waarbij de verdachte de woorden "ik ga jou doodmaken, ik ga jou doodslaan" tot de benadeelde partij richtte. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter vernietigd, omdat het tot andere beslissingen kwam dan de kinderrechter. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bedreiging had geuit, maar sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten. De verdachte werd als strafbaar beschouwd, maar het hof besloot geen straf of maatregel op te leggen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd afgewezen, omdat er geen wettelijke grondslag voor de gevorderde immateriële schadevergoeding aanwezig was. Het hof concludeerde dat de bedreiging, hoewel beangstigend, niet leidde tot geestelijk letsel dat voor vergoeding in aanmerking kwam.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000326-25
datum uitspraak: 21 mei 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 22 januari 2025 in de strafzaak onder parketnummer 13-154554-24 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2008,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 mei 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 juni 2023 te Amsterdam [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen
"ik ga jou doodmaken, ik ga jou doodslaan, buiten gaan wij vechten, ik ga jou doodslaan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de kinderrechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 juni 2023 te Amsterdam [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga jou doodmaken, ik ga jou doodslaan”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht

De kinderrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke leerstraf voor de duur van 35 uren, subsidiair 17 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van 1 jaar, bestaande uit TACt Regulier.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de kinderrechter opgelegd.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting het hof verzocht te volstaan met een minimale straf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Nadat de verdachte op school in een klaslokaal in conflict was gekomen met een leeftijdsgenoot heeft hij hem daar met de dood bedreigd. Dit was een nare en beangstigende gebeurtenis voor het slachtoffer en bezorgde hem gevoelens van onveiligheid zowel op school als op straat. Dat nadien online een filmpje van het incident rondging maakte dat het slachtoffer op school het middelpunt van negatieve aandacht en spot werd.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en waarvan de oplegging haar weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud (LOVS) voor jeugdigen. Daarin wordt voor een minderjarige
first offendervan een mondelinge bedreiging een taakstraf van 20 uur genoemd.
Het hof heeft ook gelet op het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (Raad) van 30 december 2024 waarin de Raad adviseert aan de verdachte een taakstraf in de vorm van een leerstraf, te weten een gedragsinterventie TACt Regulier, op te leggen.
De verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat de verdachte en het slachtoffer na het incident op school een en ander met elkaar hebben uitgesproken. Aan de verdachte is later een Haltafdoening aangeboden. Die is niet van de grond gekomen vanwege de hoogte van de daarbij door de verdachte te betalen schadevergoeding, te weten € 500,00. Voorts heeft de verdachte aangegeven dat het thuis en op school goed gaat en dat hij met twee coaches aan de slag is gegaan en met hen een goed contact en goede gesprekken heeft.
Het hof stelt vast dat de verdachte, zo volgt uit zijn uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 april 2025, nadien niet opnieuw voor soortgelijke feiten in aanraking met politie en justitie is geweest.
Alles afwegende waaronder de ouderdom en de ernst van het feit, de omstandigheden die zich na het feit hebben voorgedaan en de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die ter terechtzitting zijn gebleken, acht het hof het thans raadzaam te bepalen dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500,00 voor immateriële schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150,00. De benadeelde partij is voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd, waarmee slechts het in eerste aanleg toegewezen deel van de vordering in hoger beroep voorligt.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de vordering, voor zover deze in hoger beroep voorligt, wordt toegewezen met toekenning van wettelijke rente en oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
Het hof overweegt als volgt.
Een vergoeding van immateriële schade is slechts mogelijk in de limitatief in de wet opgesomde gevallen. Blijkens het schade-onderbouwingsformulier wordt de vordering gegrond op artikel 6:106 sub b onder 3 van het Burgerlijk Wetboek (aantasting in de persoon ‘op andere wijze’). Vergoeding op grond hiervan is alleen mogelijk als sprake is van geestelijk letsel of als vanwege de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan een dergelijke aantasting zonder meer kan worden aangenomen. Uit hetgeen ter onderbouwing van de immateriële schade is aangevoerd blijkt niet dat sprake is van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Dat sprake is van geestelijk letsel is niet onderbouwd. Hoewel het hof kan invoelen dat de bedreiging beangstigend is geweest, ligt het onder de gegeven omstandigheden niet zo voor de hand dat een persoon daar dusdanige psychische gevolgen van ondervindt die een aantasting in de persoon opleveren. Ook overigens kan het hof niet vaststellen dat sprake is van immateriële schade die op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking komt.
Nu een wettelijke grondslag voor de gevorderde immateriële schadevergoeding ontbreekt, zal het hof de vordering van de benadeelde partij afwijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] tot schadevergoeding af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.R.A. Meerbeek, mr. R.A.E. van Noort en mr. A.M.A. Keulen, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 mei 2025.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]