ECLI:NL:GHAMS:2025:1349
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vonnis rechtbank Amsterdam inzake niet-ontvankelijkheid verdachte
Op 7 mei 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, gedateerd 6 maart 2025, in de strafzaak met parketnummer 13-266528-23. De verdachte, geboren in 2007, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Tijdens de zitting heeft de raadsman van de verdachte verzocht om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, omdat de verdachte bij nader inzien in het vonnis in eerste aanleg berust. De advocaat-generaal heeft eveneens verzocht om niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep.
Het hof heeft vastgesteld dat er geen schriftelijke grieven zijn ingediend door of namens de verdachte, en er zijn ook geen mondelinge bezwaren tegen het vonnis opgegeven. Gezien deze omstandigheden en het ontbreken van enig rechtens te respecteren belang dat zou pleiten voor verder onderzoek, heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, conform artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing van het hof is als volgt: de verdachte wordt niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het Gerechtshof Amsterdam, met de betrokken rechters en griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 mei 2025. De jongste raadsheer was niet in staat om het arrest mede te ondertekenen.