ECLI:NL:GHAMS:2025:1342

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
23-001182-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring afpersing in vereniging en poging tot afpersing in vereniging met overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van afpersing in vereniging en poging tot afpersing in vereniging. De feiten dateren van 7 en 8 oktober 2019, waarbij de verdachte samen met anderen de aangever heeft gedwongen tot de afgifte van geldbedragen door middel van geweld en bedreiging. De verdachte heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de delicten en wordt als medepleger aangemerkt. Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in hoger beroep aanzienlijk is overschreden, wat heeft geleid tot een matiging van de straf. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 690 dagen, waarvan 533 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 240 uren. De vordering van de benadeelde partij is afgewezen, omdat deze het gevorderde bedrag inmiddels volledig heeft ontvangen van de Staat. Het hof heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en de verdachte niet-ontvankelijk verklaard voor zover het hoger beroep gericht was tegen de vrijspraak in eerste aanleg.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001182-21
datum uitspraak: 21 mei 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 april 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-262625-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 mei 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie in het hoger beroep

De officier van justitie heeft ook hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarvan beroep. Blijkens de appelschriftuur was het hoger beroep gericht tegen de vrijspraak van de onder 1 ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving. Ter terechtzitting van 7 mei 2025 heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie geen rechtens te respecteren belang meer heeft bij een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep en dat de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Gelet op het voorgaande, is het hof van oordeel dat, nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te beschermen belang dat is gediend met de voortgezette behandeling van de zaak, de officier van justitie op grond van het bepaalde in artikel 416, derde lid, Sv niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het ingestelde hoger beroep.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – na aanpassing van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a Sv in eerste
aanleg en voor zover in hoger beroep nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
2.
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 7 oktober 2019 tot en met 8 oktober 2019 te Opmeer en/of Heerhugowaard en/of Alkmaar en/of Hoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en) van - in totaal - € 1.900,= , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoort aan die [benadeelde] , door die [benadeelde]
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan;
3.
hij in of omstreeks de periode van 7 oktober 2019 tot en met 14 oktober 2019 te Opmeer en/of Hoogwoud en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van € 10.000,=, althans € 8.100,=, in elk geval een (groot) geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoort aan die [benadeelde] , door
- die [benadeelde] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en/of
- die [benadeelde] meerdere malen, althans eenmaal, in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan en/of
- die [benadeelde] te melden dat hem een boete is opgelegd van € 10.000,= en/of
- die [benadeelde] (vervolgens) meerdere malen, althans eenmaal, telefonisch te benaderden, en die [benadeelde] (onder meer) (dreigend) het volgende toe te voegen: “Voor maandag, je bent wel compleet toch?” en/of “Ik denk dat ik straks nog naar je ouders toe ga” en/of “Moeten wij jou echt gaan zoeken”,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen vrijspraak bepleit, maar wel aangevoerd dat de rol van de verdachte anders was dan die van de medeverdachten. Hij is in een auto gestapt, zonder te weten wat de bestemming en de bedoelingen waren. De verdachte is niet in de woning van de aangever geweest. De verdachte heeft niet in de auto gezeten waarin de aangever zat. Hij is niet mee geweest met het pinnen en heeft evenmin de telefoon van de aangever doorzocht. De verdachte distantieert zich van de rol van invloedrijke hulpjongen. Mogelijk heeft de aangever de verdachte met iemand anders verward.
Oordeel van het hof
Verklaring aangever
De aangever heeft bij de politie verklaard dat hij in de avond van 7 oktober 2019 in zijn woning aan de [adres 1] was. Er kwamen twee auto’s aan: een Audi A1 (
hierna: de Audi) en een Fiat Punto (
hierna: de Punto). Uit de Punto stapten vier à vijf jongens. Een van hen werd [medeverdachte 1] genoemd en een ander [medeverdachte 2] . Voor zijn woning werd de aangever verteld dat hij iets had gedaan met een meisje, wat niet goed was. Uit de Audi stapten de medeverdachte [medeverdachte 3] en een jongen, die zei dat hij de neef van het meisje was (het hof begrijpt de medeverdachte [medeverdachte 4] ). Hij werd door [medeverdachte 3] en die neef in zijn gezicht geslagen. Vervolgens werd zijn huissleutel uit zijn broekzak gepakt en gingen ze de woning in. Binnen pakte [medeverdachte 3] een pistool en gaf dit aan [medeverdachte 2] . Er werd hem verteld dat hij voor straf
€ 10.000,00 moest betalen en dat hij moest kijken hoeveel geld hij op zijn rekening had staan. Dit bleek
€ 1.900,00 te zijn. Hierna werd hem werd verteld dat ze dit bedrag gingen pinnen. De aangever werd naar de Punto begeleid. In die auto zaten verder [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en een hulpjongen. In de auto zei [medeverdachte 1] dat de aangever een week de tijd had om het resterende bedrag van € 8.100,00 te betalen.
Vervolgens werd de aangever in de Punto naar verschillende banken gereden waar hij geld heeft gepind Dit geld gaf hij telkens aan [medeverdachte 2] . Er zijn ook drie casino’s bezocht. In de eerste twee casino’s heeft de aangever geld gepind. Ook dit geld moest hij afgegeven aan [medeverdachte 2] , die telkens samen met [medeverdachte 1] mee naar de casino’s ging. Bij het laatste casino lukte het niet om geld te pinnen. Hierna werd besloten om naar Hoorn te rijden. De Audi is toen weggegaan en de aangever is met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en twee hulpjongens in de Punto naar Hoorn gereden. De aangever is rond 23.30 uur met een hulpjongen naar een pinautomaat gegaan. Het lukte echter niet meer om geld op te nemen. Ze hebben toen gewacht in een poolcentrum, waar de hulpjes air hockey speelden.
Rond middernacht stapte iedereen weer in de auto en reden zij naar een ING-pinautomaat. Daar pinde de aangever € 400,00. Hij gaf het geld aan [medeverdachte 2] en iedereen stapte weer in de auto. Op de terugweg naar Opmeer moest de aangever de code van zijn telefoon afgeven. De hele terugweg keek een hulpjongen in zijn telefoon. Onderweg zei [medeverdachte 2] dat er donderdag contact met hem zou worden opgenomen en dat hij de rest van het geld contant in een envelop moest geven.
De aangever heeft meerdere verdachten die gedurende die avond bij hem waren, herkend op foto’s. [medeverdachte 1] was de medeverdachte [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] was de medeverdachte [medeverdachte 2] en de hulpjongen die in de auto zijn telefoon had doorzocht was de verdachte. De aangever noemt hem een “invloedrijke hulpjongen”.
Het hof acht de verklaringen van de aangever bij de politie betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. De verklaringen zijn gedetailleerd en consistent en worden ondersteund door (onder meer) de volgende bewijsmiddelen.
Steunbewijs
Op 28 september 2019 neemt [medeverdachte 5] via WhatsApp contact op met de medeverdachte [medeverdachte 1] . [medeverdachte 5] vraagt [medeverdachte 1] of hij iemand naar een “gast” kan sturen, omdat deze een vriendin van hem zou hebben verkracht. Deze persoon moet klappen hebben. Die vriendin zou zijn gedrogeerd en verkracht, hetgeen ook is gefilmd. In hun chatgesprek wordt vervolgens een filmpje gestuurd, waarop te zien is dat de aangever seks heeft met een vrouw. Op 30 september 2019 geeft [medeverdachte 5] door dat deze persoon “ [benadeelde] ” heet. Ook stuurt hij het adres van deze [benadeelde]
.
De telefoon van de aangever is onderzocht. Op 8 oktober 2019 heeft hij via Snapchat berichten gestuurd naar een vriend van hem, genaamd [persoon] . In dat gesprek zegt de aangever onder andere “huis kort en klein geweer alles” en dat er geld moet komen.
Op 8 oktober 2019 is de aangever onderzocht door een arts. Deze arts constateerde een blauw linkeroog met een conjunctieve bloeding en een forse zwelling. Ook was de linkerwang gezwollen. Verder was het rechteroog van de aangever flink blauw en was zijn kaak gekneusd.
Uit het rekeningoverzicht van de aangever blijkt dat in de avond en nacht van 7 op 8 oktober 2019 zes keer is gepind vanaf zijn rekening voor een totaalbedrag van € 1.900,00.
De politie heeft de camerabeelden van het centrum van Alkmaar op de avond van 7 oktober 2019 bekeken. Daarop is telkens een witte Fiat Punto te zien, gevolgd door een donkere Audi A1.
Op camerabeelden van [casino 1] en casino [casino 2] van 7 oktober 2019 zijn telkens de aangever en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] te zien. Op de beelden van [casino 1] is te zien dat het linkeroog van de aangever blauw is.
In de opgenomen telefoongesprekken die de aangever op 10 oktober 2019 met de medeverdachte [medeverdachte 1] voert vraagt [medeverdachte 1] aan de aangever of hij compleet is. De aangever geeft aan dat hij het geld niet heeft en zegt dat hij bang is dat hij weer klappen krijgt.
Op 7 oktober 2019 rond 20.49 uur stuurt de verdachte een chatbericht naar zijn vriendin dat ze in de auto aan het wachten zijn en dat ze aan het kijken zijn of iemand thuis is. Op dat moment geeft de telefoon als locatie de woning van de aangever aan. Op 8 oktober 2019 om 00.07 uur bericht de verdachte via Whatsapp aan zijn vriendin dat ze een gozer naar huis brengen en dan klaar zijn. Op de telefoon van de verdachte is een filmpje aangetroffen, waarop te zien is dat de aangever pint. Dit filmpje is met het toestel van de verdachte gemaakt op 7 oktober 2019 om 22.20 uur. Op 7 oktober 2019 omstreeks 23.39 uur is met het toestel van de verdachte een filmpje gemaakt waarop is te zien dat de verdachte air hockey speelt.
Medeplegen
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Er moet sprake zijn van een - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict die van voldoende gewicht is. Bij de vorming van het oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte samen met zes of zeven anderen in twee auto’s, waaronder de Punto van de verdachte, naar het huis van de aangever is gereden, alwaar de aangever is geslagen. Vervolgens zijn ze met twee auto’s langs verschillende banken gereden, alwaar de aangever geld moest pinnen en dit geld meteen moest afgeven. Gedurende een gedeelte van de rit heeft de verdachte met de aangever in de Punto gezeten en heeft hij de telefoon van de aangever onderzocht. Ook heeft hij op enig moment van de medeverdachte [medeverdachte 1] € 800 in bewaring gekregen. Na middernacht is de verdachte samen met drie medeverdachten in de Punto naar de woning van de aangever gereden en hebben ze de aangever daar afgezet. In de auto is toen tegen de aangever gezegd dat er nog met hem contact zou worden opgenomen en dat hij de rest van het geld contant in een envelop moest geven. Het voorgaande maakt dat de verdachte een belangrijke bijdrage aan de delicten heeft geleverd en kan worden aangemerkt als medepleger.
De verdachte heeft verklaard dat hij niet heeft gezien dat de aangever is geslagen en dat hij niet wist dat de aangever werd afgeperst. Pas bij het bezoek aan het casino viel hem op dat de aangever een blauw oog had en begreep hij dat er iets niet klopte.
Het hof acht deze verklaring niet geloofwaardig. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat aangever heeft verklaard dat hij buiten bij zijn woning is geslagen en dat het onaannemelijk is dat de verdachte die op dat moment daar aanwezig was dat niet heeft gezien. Het hof overweegt voorts dat de verdachte en de medeverdachten lid waren van motorclub [organisatie] , zijnde een club gericht op het ondernemen van gezamenlijke activiteiten, en dat het niet aannemelijk is dat de verdachte slechts wist, zoals verdachte heeft verklaard, dat [medeverdachte 1] hem ‘ergens voor nodig had’ en hij niet van te voren nader is geïnformeerd over het doel van het bezoek aan de hem verder onbekende aangever. Dat de verdachte op belangrijke deelmomenten van de afpersing op de hoogte was en zich desondanks niet heeft teruggetrokken, valt bovendien af te leiden uit de berichten die de verdachte de bewuste avond aan zijn vriendin heeft gestuurd, in samenhang bezien met het filmpje dat de verdachte van de aangever heeft gemaakt toen deze aan het pinnen was.
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht het hof het ten laste gelegde medeplegen van de afpersing en poging tot afpersing wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 7 en 8 oktober 2019 te Opmeer, Heerhugowaard, Alkmaar en Hoorn tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van geldbedragen van in totaal € 1.900,-, toebehorende aan die [benadeelde] , door die [benadeelde]
- een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en
- meerdere malen in het gezicht te slaan;
3.
hij op 7 en 8 oktober 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van € 8.100,-, dat toebehoort aan die [benadeelde] , door
- die [benadeelde] een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en
- die [benadeelde] meerdere malen in het gezicht te slaan en
- die [benadeelde] te melden dat hem een boete is opgelegd van € 10.000,-,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen onder 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 en 3 bewezen verklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest en een contactverbod met de aangever in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
De raadsman heeft verzocht in de strafmaat rekening te houden met de beperkte rol van de verdachte in het ten laste gelegde, het tijdsverloop en zijn persoonlijke omstandigheden. Een straf die hernieuwde vrijheidsbeneming met zich brengt, zal zwaar zijn voor de verdachte. Hij verliest dan zijn inkomen en kan zijn financiële verplichtingen ten aanzien van zijn kinderen niet meer nakomen. De aandachtspunten die de reclassering noemt, zoals het middelengebruik, kan de verdachte dan ook niet aanpakken. De verdachte staat open voor hulp en begeleiding. De raadsman heeft daarom verzocht enkel een forse voorwaardelijke gevangenisstraf gecombineerd met een taakstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachten schuldig gemaakt aan afpersing en poging tot afpersing. Zij hebben geprobeerd de aangever een geldbedrag afhandig te maken, wat tot een bedrag van € 1.900,00 is gelukt. Op een avond stonden meerdere mannen voor de woning van de aangever. De aangever is meerdere keren in zijn gezicht geslagen en hem is een vuurwapen getoond. Daarna is hij urenlang meegenomen in een auto, waarna op meerdere locaties is gestopt zodat de aangever geld kon pinnen. Dit geld moest de aangever afgeven. Met zijn handelen heeft de verdachte bijgedragen aan het tot stand brengen van een bedreigende en angstige situatie voor de aangever. Uit het dossier komt naar voren dat de aangever nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen heeft ervaren van de onderhavige feiten. De verdachten hebben daarmee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de aangever. De verdachten zouden hebben gehandeld ter afrekening van een incident dat zich tussen de aangever en een vrouw zou hebben afgespeeld. Dit ziet het hof als een ontoelaatbare en zorgwekkende vorm van eigenrichting. Het hof rekent dit de verdachten zwaar aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 april 2025 is hij eerder wegens gewelds- en vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld. Dit betreffen echter grotendeels oudere veroordelingen, zodat het hof hiermee niet in negatieve zin rekening houdt in de strafmaat.
Verder heeft het hof acht geslagen op het reclasseringsadvies van 26 maart 2025. De reclassering beschrijft dat de verdachte een fors belaste voorgeschiedenis kent. Al op jonge leeftijd kwam hij in aanraking met justitie. Dit gebeurt steeds minder frequent. De reclassering spreekt daarom niet van een pro criminele verhouding. De verdachte streeft thans maatschappelijk geaccepteerde doelen na. Desondanks ziet de reclassering toch risico’s. Er is sprake van een schuldenlast en er zijn nog contacten met een negatief sociaal netwerk. De reclassering ziet thans met name risico’s op het gebied van agressie-regulatie. De verdachte heeft moeite om zijn negatieve emoties op een juiste wijze te reguleren. De reclassering ziet een relatie tussen zijn financiën, sociaal netwerk en emotieregulatie en delictgedrag. De reclassering acht de risico’s op recidive en letsel gemiddeld. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als laag tot gemiddeld. De reclassering adviseert aan een voorwaardelijk strafdeel de volgende bijzondere voorwaarden te verbinden: een meldplicht, ambulante behandeling, meewerken aan middelencontrole, meewerken aan schuldhulpverlening en toestemming geven aan de reclassering voor contact met referenten en gedragsdeskundigen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij schilder is en zijn eigen bedrijf heeft, dat hij recent vader is geworden van zijn derde kind en dat hij samenwoont met zijn vriendin. Het contact met zijn andere twee kinderen is verbeterd. Voor zijn schulden heeft hij een betalingsregeling getroffen. Hij heeft aangegeven dat hij nog steeds hulp van de reclassering wil en dat hij zich kan vinden in de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde, acht het hof, net als de rechtbank, een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden in beginsel passend en geboden.
Het hof stelt echter vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM in hoger beroep is overschreden. De verdachte heeft evenals het openbaar ministerie op 7 mei 2021 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof thans arrest wijst. De redelijke termijn van twee jaar is daardoor in aanzienlijke mate, te weten met ruim twee jaar, overschreden.
Het hof ziet in het overschrijden van de redelijke termijn, het tijdsverloop sinds het bewezen verklaarde en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om de aan de verdachte op te leggen straf te matigen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte inmiddels beschikt over een stabiele levenssituatie. Deze positieve ontwikkelingen wil het hof niet doorkruisen met het opleggen van een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof zal daarom volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, een aanzienlijke taakstraf en een forse voorwaardelijke straf met een proeftijd van 2 jaren en daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 1.900,00, vermeerderd met de wettelijke rente
daarover, wegens materiële schade die hij als gevolg van feit 2 zou hebben geleden. Daarbij heeft de benadeelde partij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij handhaaft de vordering in hoger beroep. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat van de benadeelde partij meegedeeld dat de benadeelde partij het gevorderde bedrag van € 1.900,00 reeds heeft ontvangen van het CJIB. Dit bedrag is deels vergoed door (incassering bij) een aantal medeverdachten, die reeds onherroepelijk hoofdelijk zijn veroordeeld tot vergoeding van dit bedrag, en deels door het CJIB op grond van de voorschotregeling in het kader van de schadevergoedingsmaatregel. De onderlinge verhouding tussen beide delen kan zij niet kwantificeren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering hoofdelijk wordt toegewezen. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat oplegging van de schadevergoedingsmaatregel niet langer opportuun is, omdat ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat het bedrag reeds door de Staat in het kader van de schadevergoedingsmaatregel aan de benadeelde partij is vergoed.
De raadsman heeft aangevoerd dat geen grondslag bestaat voor toewijzing van de vordering, omdat de schade reeds aan de benadeelde partij is vergoed. Bovendien is conservatoir beslag gelegd op de auto van de verdachte. De waarde van die auto zal ten goede zijn gekomen aan de benadeelde partij. In die zin heeft de verdachte zijn bijdrage al geleverd.
Het hof overweegt als volgt.
Ongelijktijdig berechte medeverdachten
In eerste aanleg is in de zaken van zowel de verdachte als de medeverdachten de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van de schade hoofdelijk (gedeeltelijk) toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. In hoger beroep liggen thans enkel de zaken van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] voor. De vonnissen in de zaken van de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] zijn reeds onherroepelijk geworden. In zoverre is dus sprake van ongelijktijdig berechte medeverdachten.
Hoofdelijke aansprakelijkheid voor ontstane schade
In de onderhavige zaak is bewezenverklaard dat de verdachte het ten laste gelegde feit 2 (afpersing) tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd. De door de benadeelde partij gestelde materiële schade, te weten het afgeperste bedrag van € 1.900,00, vloeit rechtstreeks voort uit dat feit en is overigens niet weersproken. Het bewezenverklaarde medeplegen van dit strafbare feit brengt mee dat deze schade is ontstaan door onrechtmatige gedragingen van verdachte en zijn mededader(s), zodat ieder van hen verplicht is tot vergoeding van dezelfde schade. Dit betekent dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de ontstane schade ten bedrage van € 1.900,00 (art. 6:102 BW).
De vordering benadeelde partij
Op basis van de onweersproken toelichting ter zake door de advocaat van de benadeelde partij op de terechtzitting in hoger beroep, staat vast dat de benadeelde partij het gevorderde bedrag van € 1.900,00 inmiddels volledig en onherroepelijk betaald heeft gekregen door de Staat (CJIB). Hieruit volgt dat de benadeelde partij geen vergoedbare schade meer heeft. Bij die stand van zaken is er dan ook geen verplichting (meer) van de verdachte jegens de benadeelde partij tot vergoeding van de gevorderde schade in dit geval (art. 6:95 BW). De vordering van de benadeelde partij zal dus worden afgewezen.
De gevorderde schadevergoedingsmaatregel
De advocaat van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep niet kunnen kwantificeren wat de
omvangis van enerzijds het deel dat de Staat reeds bij mede verdachten heeft geïncasseerd en anderzijds het deel dat bij wijze van voorschot door de Staat is betaald aan de benadeelde partij. Laatstgenoemd deel is dus (nog) niet geïncasseerd door de Staat bij, noch rechtstreeks betaald aan, de benadeelde partij door de hoofdelijk aansprakelijke daders. Daarom zal het hof, om te bevorderen dat de Staat het aan de benadeelde partij voorgeschoten bedrag ook op de verdachte kan verhalen, wél aan de verdachte hoofdelijk de schadevergoedingsmaatregel opleggen, zekerheidshalve voor het gehele schadebedrag van € 1.900,00 aangezien niet duidelijk is hoe hoog het voorgeschoten bedrag is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna in de beslissing te noemen ingangsdatum. De hoofdelijke aansprakelijkheid van de verdachte brengt mee dat voor zover dit schadebedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens één van de mededaders aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die betalingsverplichting zal zijn bevrijd (art. 6:7, tweede lid, BW).
Kosten
Uit het hiervoor overwogene volgt dat verdachte hoofdelijke aansprakelijk is voor de rechtstreekse schade van de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde strafbare feit 2. Dat geldt dus ook voor de door de benadeelde partij gevorderde proceskosten. Daaraan doet de afwijzing van de vordering benadeelde partij niet af. Die kosten zullen dus worden toegewezen, zoals in de beslissing zal worden gespecificeerd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 55, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
690 (zeshonderdnegentig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
533 (vijfhonderddrieëndertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- zich binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Fivoor, [adres 2] . De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door GGZ Noord-Holland Noord, Brijder Verslavingszorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën;
- GGZ Reclassering Fivoor schriftelijk toestemming verschaft om te overleggen met gedragsdeskundigen, alsmede met zijn moeder en de moeders van zijn minderjarige kinderen.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] tot schadevergoeding af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.900,00 (duizend negenhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 29 (negenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan de betalingsverplichting hebben voldaan, deze in zoverre vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 8 oktober 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. N.E. Kwak en mr. P.J. van Eekeren, in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Bruijne, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 mei 2025.
=========================================================================
[…]