ECLI:NL:GHAMS:2025:1340
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van verdachte en officier van justitie in hoger beroep in strafzaak
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 april 2021. De verdachte en het openbaar ministerie hadden hoger beroep ingesteld tegen het vonnis, maar het hof heeft geoordeeld dat zowel de verdachte als de officier van justitie niet-ontvankelijk zijn in het hoger beroep. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 416, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De verdachte heeft geen schriftuur met grieven ingediend en heeft via zijn raadsman aangegeven het hoger beroep niet te willen handhaven. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak van de wederrechtelijke vrijheidsberoving, maar de advocaat-generaal heeft ter zitting gesteld dat er geen rechtens te respecteren belang meer is bij een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep.
Het hof heeft geconcludeerd dat er geen belang is gediend bij nader onderzoek en heeft daarom de verdachte en de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. De beslissing is genomen in een openbare terechtzitting en is uitgesproken door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.