ECLI:NL:GHAMS:2025:1340

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
23-001183-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verdachte en officier van justitie in hoger beroep in strafzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 april 2021. De verdachte en het openbaar ministerie hadden hoger beroep ingesteld tegen het vonnis, maar het hof heeft geoordeeld dat zowel de verdachte als de officier van justitie niet-ontvankelijk zijn in het hoger beroep. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 416, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv).

De verdachte heeft geen schriftuur met grieven ingediend en heeft via zijn raadsman aangegeven het hoger beroep niet te willen handhaven. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak van de wederrechtelijke vrijheidsberoving, maar de advocaat-generaal heeft ter zitting gesteld dat er geen rechtens te respecteren belang meer is bij een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep.

Het hof heeft geconcludeerd dat er geen belang is gediend bij nader onderzoek en heeft daarom de verdachte en de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. De beslissing is genomen in een openbare terechtzitting en is uitgesproken door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001183-21
datum uitspraak: 7 mei 2025
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 april 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-262605-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
adres: [adres] .

Onderzoek ter terechtzitting

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 mei 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte en de officier van justitie in het hoger beroep.
Ontvankelijkheid van de verdachte en de officier van justitie in het hoger beroep
Door of namens de verdachte is geen schriftuur houdende grieven ingediend. Blijkens de akte intrekken hoger beroep van 22 september 2021 wenst de verdachte het hoger beroep niet te handhaven. De raadsman heeft ook ter terechtzitting van 7 mei 2025 te kennen heeft gegeven dat de verdachte het hoger beroep niet wil handhaven.
De officier van justitie heeft eveneens hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarvan beroep. Blijkens de appelschriftuur was het hoger beroep gericht tegen de vrijspraak van de onder 1 ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving. Ter terechtzitting van 7 mei 2025 heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie geen rechtens te respecteren belang meer heeft bij een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep en dat de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Gelet op het voorgaande, is het hof van oordeel dat, nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig nader onderzoek van de zaak, de verdachte op grond van het bepaalde in artikel 416, tweede lid, Sv en de officier van justitie op grond van het bepaalde in artikel 416, derde lid, Sv niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in het ingestelde hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte en de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. N.E. Kwak en mr. P.J. van Eekeren, in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Bruijne, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 mei 2025.