ECLI:NL:GHAMS:2025:133

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
200.344.941/01 en 200.344.942/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging onderbewindstelling en instelling mentorschap

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de onderbewindstelling en het mentorschap van een betrokkene die lijdt aan dementie in een vergevorderd stadium. De kantonrechter had eerder besloten om de goederen van de betrokkene onder bewind te stellen en [X] B.V. aan te stellen als bewindvoerder en mentor. De kinderen van de betrokkene zijn het niet eens met deze benoeming en appellante, een van de dochters, heeft hoger beroep aangetekend. Zij verzoekt om zelf benoemd te worden als bewindvoerder en mentor, terwijl de andere kinderen en de benoemde bewindvoerder en mentor zich verzetten tegen dit verzoek. De zaak is behandeld op een zitting waar verschillende familieleden aanwezig waren, en het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord. Het hof concludeert dat de benoeming van een professionele bewindvoerder en mentor in het belang van de betrokkene is, gezien de verdeeldheid binnen de familie en de zorgen over de financiële situatie van de betrokkene. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikkingen van de kantonrechter en wijst het verzoek van appellante af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.344.941/01 (bewind)
200.344.942/01 (mentorschap)
zaaknummers rechtbank: 11015560 EB VERZ 24-3280 en
11061643 EB VERZ 24-4370 (bewind)
11061683 EB VERZ 24-4372 (mentorschap)
beschikking van de meervoudige kamer van 21 januari 2025 in de zaak van
[verzoekster] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: appellante/dochter [verzoekster] ,
advocaat: mr. R. Kaya te Enschede.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- [betrokkene] , hierna: de betrokkene;
- [X] B.V. te [plaats], hierna: de bewindvoerder en mentor, [dochter 1] , hierna: dochter [dochter 1] en [dochter 2] , hierna: dochter [dochter 2] , gezamenlijke advocaat: mr. A. Stoel te Dronten;
- [dochter 3] , hierna: dochter [dochter 3] ;
- [dochter 4] , hierna: dochter [dochter 4] ;
- [zoon 1] , hierna: zoon [zoon 1] ;
- [zoon 2] , hierna: zoon [zoon 2] .

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de vraag wie de bewindvoerder en wie de mentor van de betrokkene zou(den) moeten zijn.
1.2
De kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) heeft in beschikkingen van 15 mei 2024 (hierna: de bestreden beschikkingen) de goederen van de betrokkene onder bewind gesteld en een mentorschap ingesteld met benoeming van [X] B.V. tot bewindvoerder en mentor.
Door de kinderen van de betrokkene wordt over de benoeming van een professionele bewindvoerder en mentor verschillend gedacht. Appellante vraagt om zelf tot bewindvoerder en mentor van de betrokkene te worden benoemd.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Appellante is op 20 augustus 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikkingen.
2.2
De bewindvoerder en mentor en dochters [dochter 1] en [dochter 2] hebben op 17 oktober 2024een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een e-mailbericht van de zijde van appellante van 8 november 2024;
- een e-mailbericht van de zijde van dochter [dochter 4] van 15 november 2024 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de bewindvoerder en mentor van 15 november 2024 met bijlagen;
- een brief van de zijde van appellante van 15 november 2024 met bijlagen;
- een e-mailbericht van de zijde van appellante van 18 november 2024 met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op de zitting van 27 november 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- appellante, bijgestaan door haar advocaat;
- de bewindvoerder en mentor, vertegenwoordigd door [naam] , dochter [dochter 1] en dochter [dochter 2] , gezamenlijk bijgestaan door hun advocaat;
- dochter [dochter 4] ;
- zoon [zoon 1] was digitaal aanwezig.
Dochter [dochter 3] is met bericht van afwezigheid niet verschenen.
Zoon [zoon 2] is zonder bericht van afwezigheid niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De betrokkene is geboren [in] 1945 te [plaats B] , Algerije. De betrokkene is de moeder van voornoemde kinderen.
3.2
Betrokkene heeft dementie in een vergevorderd stadium. Zij is afhankelijk van 24-uurszorg.
3.3
De noodzaak van het bij de bestreden beschikkingen ingestelde bewind over de goederen van de betrokkene en het ten behoeve van haar ingestelde mentorschap wordt door geen van de belanghebbenden bestreden en is daarmee niet in geschil.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikkingen op verzoek van dochter [dochter 2] de goederen van de betrokkene onder bewind gesteld wegens haar lichamelijke/geestelijke toestand en een mentorschap ingesteld ten behoeve van de betrokkene, met benoeming van [X] B.V. tot bewindvoerder en mentor, onder afwijzing van de verzoeken van appellante om tot mentor en bewindvoerder te worden benoemd.
4.2
Appellante verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikkingen in zoverre, opnieuw rechtdoende te bepalen dat zij tot bewindvoerder en tot mentor van de betrokkene zal worden benoemd.
4.3
De bewindvoerder en mentor en dochters [dochter 1] en [dochter 2] verzoeken de hoger beroepen van appellante niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar verzoeken af te wijzen, met bekrachtiging van de bestreden beschikkingen.

5.De motivering van de beslissing

In beide zaaknummers
De standpunten
5.1
Appellante vindt dat de kantonrechter ten onrechte een professionele mentor en bewindvoerder heeft benoemd. Appellante stelt daartoe dat zij jarenlang naar volle tevredenheid van alle familieleden de materiële en niet-materiële belangen van haar moeder heeft behartigd. Door een meningsverschil met één zus is de beslissing tot benoeming van een professionele bewindvoerder en mentor genomen, terwijl bijna alle andere broers en zussen willen dat appellante als bewindvoerder en mentor van betrokkene zal optreden. Appellante heeft hun verklaringen daarover in het geding gebracht. Over de financiën heeft appellante naar voren gebracht dat de kantonrechter ten onrechte geen acht heeft geslagen op haar verklaring dat de achterstanden zijn ontstaan doordat haar zus de bankrekening van de moeder had geblokkeerd en bovendien ook (belangrijke) post had meegenomen, waardoor appellante niet eens wist dat sprake was van achterstanden in de betalingen. Verder stelt appellante dat er geen vertrouwen in de bewindvoerder en mentor is omdat hij alleen contact onderhoudt met dochters [dochter 1] en [dochter 2] , maar niet met appellante en de andere broers en zussen. Ook is het voor de betrokkene nadelig dat een professionele instantie bij haar betrokken is. Het verzorgingstehuis belt daardoor namelijk niet meer naar appellante, maar naar de mentor die minder goed bereikbaar is. Voorheen ging appellante altijd direct naar de betrokkene toe zodra zij hoorde dat betrokkene een temperatuurverhoging had. Dat dit nu niet meer gebeurt, kan tot levensgevaarlijke situaties leiden. Om dit te voorkomen dient in ieder geval het mentorschap bij haar belegd te zijn, aldus appellante.
5.2
De bewindvoerder en mentor en dochters [dochter 1] en [dochter 2] vinden dat de kantonrechter terecht en op goede gronden een professionele bewindvoerder en mentor voor de betrokkene heeft benoemd. De kern van de zaak is dat er in de familie een vertrouwensbreuk is ontstaan waardoor appellante niet als mentor en bewindvoerder van rechthebbende kan optreden. Gelet op de gewenste rust en stabiliteit is een professionele bewindvoerder en mentor meer in het belang van de betrokkene aangezien die onpartijdig en onafhankelijk is. De zorg die appellante voor de betrokkene draagt staat daar los van. Deze zorg kan zij blijven bieden.
De vertrouwensbreuk is ontstaan toen bleek dat er schulden waren ontstaan en toen bleek dat appellante meerdere jaren de premie van de zorgverzekering van de betrokkene niet had betaald. Dit laatste heeft tot gezondheidsproblemen bij de betrokkene geleid doordat zij niet in aanmerking kwam voor bepaalde zorg die zij wel nodig had. Daarnaast voerde appellante al jaren geen overleg meer met dochters [dochter 1] en [dochter 2] over hun moeder, niet over haar welzijn en niet over de financiën.
Over de gestelde onbereikbaarheid voert de bewindvoerder en mentor aan dat de mentor iedere werkdag bereikbaar is tijdens kantooruren. Bij vakantie of ziekte is er een vervanger. Bij noodgevallen is er een piketnummer waarop de mentor altijd bereikbaar is. Met het zorgpersoneel van de betrokkene is bovendien afgesproken dat eerst de familie wordt geïnformeerd en daarna pas de mentor. Voor alledaagse voorvallen, zoals het toedienen van paracetamol, is bovendien afgesproken dat het zorgpersoneel helemaal niet met de mentor belt, maar alleen met de familie.
5.3
Dochter [dochter 4] heeft in een schriftelijke verklaring en ter zitting in hoger beroep meegedeeld dankbaar te zijn voor de zorg voor de betrokkene die appellante al jaren draagt. Dochter [dochter 4] vindt het vervelend dat zij de mentor nooit eerder heeft ontmoet en heeft het idee dat de mentor de betrokkene niet bezoekt. Appellante zorgt al jaren voor de betrokkene en kan daarom het beste de bewindvoerder en mentor van de betrokkene zijn, aldus dochter [dochter 4] . De schriftelijke verklaring van dochter [dochter 3] houdt in dat ook zij graag zou zien dat appellante de taken in het bewind en het mentorschap uitvoert. Zoon [zoon 1] heeft ter zitting in hoger beroep laten weten dat hij appellante dankbaar is voor haar zorg voor hun moeder en hij vindt het niet erg dat zij enkele fouten heeft gemaakt in het beheer van de financiën van de betrokkene. Appellante werkt hard voor hun moeder, daar mag best een beloning tegenover staan. Een professioneel bewindvoerder en mentor is dan ook niet nodig, aldus zoon [zoon 1] .
In de zaak met nummer 200.344.941/01: het bewind
Het wettelijk kader
5.4
Uit artikel 1:435, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechter die het bewind instelt daarbij of zo spoedig mogelijk daarna een bewindvoerder benoemt. Hij vergewist zich van de bereidheid en vormt zich een oordeel over de geschiktheid van de te benoemen persoon.
Op grond van artikel 1:435, derde lid, BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Tenzij het derde lid is toegepast, wordt op grond van het vierde lid van dit artikel indien de rechthebbende gehuwd is, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levensgezel heeft, bij voorkeur de echtgenoot, de geregistreerde partner dan wel andere levensgezel tot bewindvoerder benoemd. Is de vorige zin niet van toepassing dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot bewindvoerder benoemd.
De beoordeling door het hof
5.5
Gelet op de stukken in het dossier en de behandeling ter zitting in hoger beroep is het hof van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat het appellante niet is gelukt om de financiële belangen van de betrokkene naar behoren waar te nemen. Appellante had als gemachtigde op de rekening van de betrokkene van 2016 tot het moment dat de rekening in 2020 werd geblokkeerd de beschikking over de betaalpas van de betrokkene. Gedurende deze periode onttrok appellante iedere maand bedragen aan de rekening van de betrokkene waardoor automatische incasso’s vervolgens niet konden worden geïnd omdat het saldo op de rekening onvoldoende was. Daardoor ontstonden er schulden, uitmondend in beslaglegging door de schuldeisers op het inkomen van de betrokkene. Omdat de premie van de zorgverzekering niet was betaald, kon de betrokkene geen nieuw gebit krijgen of fysiotherapie volgen toen zij dat nodig had. De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep meegedeeld dat er bij aanvang van het bewind een schuldenlast van € 8.738,- was, welke schulden inmiddels zijn afgelost uit het spaargeld van de betrokkene. Het inkomen van de betrokkene bestaat uit een AOW-uitkering en een klein pensioen. De financiën van de betrokkene zijn door de bewindvoerder tot 10 jaar terug gereconstrueerd. De bewindvoerder heeft geconstateerd dat door de onttrekkingen aan de bankrekening de vaste lasten niet meer geïncasseerd konden worden. De uitvaartpremie is niet meer betaald en deze is in 2019 premievrij gemaakt.
Door de zorgen over de financiën van de betrokkene heeft Cordaan, het verzorgingstehuis waar de betrokkene verblijft, het van belang gevonden dat een bewindvoerder zou worden aangesteld. Als gevolg van de slechte financiële situatie van de betrokkene en het gebrek aan communicatie daarover is er een gebrek aan vertrouwen en verdeeldheid tussen de kinderen van de betrokkene ontstaan.
Het hof is, gelet op dit alles, van oordeel dat de kantonrechter op goede gronden heeft geoordeeld dat de belangen van de betrokkene het best behartigd worden als de rust terugkeert in de familie en de financiën weer stabiel zijn, en dat dat niet bereikt kan worden als appellante tot bewindvoerder wordt benoemd omdat de benodigde goede communicatie tussen haar en een deel van de familie ontbreekt. De kantonrechter heeft terecht een professionele derde als bewindvoerder benoemd. Ook nu is er geen aanleiding om daar wijziging in aan te brengen, dit gelet op de ongewijzigde familieverhoudingen en het feit dat de niet-vermogensrechtelijke belangen van de betrokkene goed worden behartigd door de bewindvoerder.
Aan het standpunt van appellante dat haar verklaring over het ontstaan van de achterstanden tot een andere uitkomst zou moeten leiden, gaat het hof voorbij. Deze verklaring onderschrijft dat de bestaande familieverhoudingen en het gebrek aan onderling vertrouwen juist vragen om bemoeienis van een professionele bewindvoerder.
In de zaak met nummer 200.344.942/01: het mentorschap
Het wettelijk kader
5.6
Uit artikel 1:452, eerste lid, BW volgt dat de rechter die het mentorschap instelt daarbij of zo spoedig mogelijk daarna een mentor benoemt. Hij vergewist zich van de bereidheid en vormt zich een oordeel over de geschiktheid van de te benoemen persoon.
Op grond van artikel 1:452, derde lid, BW volgt de rechter bij de benoeming van de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Tenzij het derde lid is toegepast, wordt op grond van het vierde lid van dit artikel indien de betrokkene gehuwd is, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levensgezel heeft, bij voorkeur de echtgenoot, de geregistreerde partner dan wel andere levensgezel tot mentor wordt benoemd. Is de vorige zin niet van toepassing dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot mentor benoemd.
De beoordeling door het hof
5.7
Ook ten aanzien van het mentorschap is het hof, net als de kantonrechter, van oordeel dat er teveel verdeeldheid is binnen de familie om het mentorschap te kunnen beleggen bij appellante. Daarbij wijst het hof erop dat het mentorschap iets anders is dan de dagelijkse zorg voor de betrokkene. Vaststaat dat de gehele familie blij is met- en dankbaar is voor de zorg die appellante al jaren voor de betrokkene op zich neemt. Daarnaast bezoeken ook dochters [dochter 2] en [dochter 4] de betrokkene regelmatig. Aan het bieden van deze zorg staat niet in de weg dat het mentorschap bij een professionele partij is belegd. De mentor kan de beslissingen voor betrokkene nemen, zonder dat de verdeeldheid binnen de familie hierbij tot moeilijkheden hoeft te leiden. Bovendien heeft de mentor afspraken met de zorginstelling gemaakt waardoor de familie optimaal betrokken kan blijven bij de zorg voor en dagelijkse beslissingen over de betrokkene, en het hof heeft geen reden om aan te nemen dat dit contact met appellante niet plaats zou kunnen hebben.
5.8
Het hof zal de verzoeken van appellante afwijzen en de bestreden beschikkingen bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
in de zaken met zaaknummers 200.344.941/01 en 200.344.942/01
bekrachtigt de beschikkingen waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. J.F. Miedema en mr. F. Kleefmann, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 21 januari 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.