In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige] en de zorgregeling tussen de ouders, [de moeder] en [de vader]. De rechtbank Amsterdam had eerder op 17 juni 2024 bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader zou zijn, wat de moeder betwistte in hoger beroep. De moeder verzocht om de hoofdverblijfplaats bij haar te bepalen en om een wijziging van de zorgregeling. De vader was het eens met de hoofdverblijfplaats bij hem, maar wilde ook een wijziging van de zorgregeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 november 2024 zijn beide ouders, hun advocaten en vertegenwoordigers van de betrokken jeugdzorginstellingen aanwezig geweest. Het hof heeft de zaak gezamenlijk behandeld met een andere gerelateerde zaak.
Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds zijn verblijf bij de vader een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. De ouders zijn in 2017 getrouwd en hebben in 2019 [minderjarige] gekregen. Na hun echtscheiding in 2021 is er een co-ouderschapsregeling getroffen, maar na de bestreden beschikking van de rechtbank in juni 2024 is de situatie veranderd. De moeder heeft zorgen geuit over de opvoedsituatie bij de vader, terwijl de vader stelt dat de minderjarige nu rust en structuur heeft. De betrokken jeugdzorginstellingen hebben geen zorgen geuit over de opvoedsituatie bij de vader.
Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader blijft. De zorgregeling is aangepast, zodat [minderjarige] drie weekenden bij de moeder verblijft, gevolgd door één weekend bij de vader. De regeling is bedoeld om de frequentie van de overdrachten te verminderen en meer stabiliteit voor de minderjarige te bieden. De ouders zijn aangespoord om beter met elkaar te communiceren in het belang van [minderjarige]. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.