ECLI:NL:GHAMS:2025:132

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
200.345.830/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging hoofdverblijfplaats en wijziging zorgregeling voor minderjarige in echtscheidingszaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige] en de zorgregeling tussen de ouders, [de moeder] en [de vader]. De rechtbank Amsterdam had eerder op 17 juni 2024 bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader zou zijn, wat de moeder betwistte in hoger beroep. De moeder verzocht om de hoofdverblijfplaats bij haar te bepalen en om een wijziging van de zorgregeling. De vader was het eens met de hoofdverblijfplaats bij hem, maar wilde ook een wijziging van de zorgregeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 november 2024 zijn beide ouders, hun advocaten en vertegenwoordigers van de betrokken jeugdzorginstellingen aanwezig geweest. Het hof heeft de zaak gezamenlijk behandeld met een andere gerelateerde zaak.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds zijn verblijf bij de vader een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. De ouders zijn in 2017 getrouwd en hebben in 2019 [minderjarige] gekregen. Na hun echtscheiding in 2021 is er een co-ouderschapsregeling getroffen, maar na de bestreden beschikking van de rechtbank in juni 2024 is de situatie veranderd. De moeder heeft zorgen geuit over de opvoedsituatie bij de vader, terwijl de vader stelt dat de minderjarige nu rust en structuur heeft. De betrokken jeugdzorginstellingen hebben geen zorgen geuit over de opvoedsituatie bij de vader.

Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader blijft. De zorgregeling is aangepast, zodat [minderjarige] drie weekenden bij de moeder verblijft, gevolgd door één weekend bij de vader. De regeling is bedoeld om de frequentie van de overdrachten te verminderen en meer stabiliteit voor de minderjarige te bieden. De ouders zijn aangespoord om beter met elkaar te communiceren in het belang van [minderjarige]. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.345.830/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/742 117/FA RK 23-7547
Beschikking van de meervoudige kamer van 21 januari 2025 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.C. Fuijkschot te Alkmaar,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.M.J. Wetzels te Heerlen,
Het hof heeft als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ).
Het hof heeft als informant aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats A] (hierna: JBRA);
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming [plaats C] (hierna: de GI).
In de procedure had een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en het contact met de ouder bij wie [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats niet heeft (verder te noemen: de zorgregeling).
1.2
De rechtbank Amsterdam (verder te noemen: de rechtbank) heeft in haar beschikking van 17 juni 2024 (verder te noemen: de bestreden beschikking) de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader bepaald en een zorgregeling vastgesteld tussen de moeder en [minderjarige] . De moeder is het daar niet mee eens en wil dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar wordt bepaald. Daarnaast wil zij dat het hof een andere zorgregeling vaststelt. De vader is het eens dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader is bepaald. Wel wil hij dat de zorgregeling wordt gewijzigd.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 9 september 2024 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de bestreden beschikking van 17 juni 2024.
2.2
De vader heeft op 10 oktober 2024 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vader van 5 november 2024, met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de moeder van 8 november 2024, met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vader van 11 november 2024, met bijlage.
2.4
Op de hierna te noemen mondelinge behandeling hebben partijen desgevraagd verklaard dat de volgende stukken die zijn ingediend in de zaak met kenmerk 200.328.029/01 ook deel uitmaken van deze procedure:
- een bericht van de zijde van de moeder van 29 september 2023, met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vader van 2 oktober 2023, met bijlage;
- een bericht van de zijde van de moeder van 9 januari 2024 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vader van 11 januari 2024, met bijlage;
-een bericht van de zijde van de moeder van 23 april 2024, met bijlage;
-een bericht van de zijde van de moeder van 24 juni 2024
,met bijlage;
-een bericht van de zijde van de GI van 2 september 2024, met bijlage.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 20 november 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van JBRA;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- de raad, vertegenwoordigd door V. Aelbers.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
2.6
Gelet op de onderlinge samenhang van deze zaak met de ter griffie onder nummer 200.328.029/01 ingeschreven zaak heeft het hof beide zaken gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld. Het hof heeft in de zaak met nummer 200.328.029/01 bij afzonderlijke beschikking d.d. 21 januari 2025 beslist.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn gehuwd [in] 2017. Hun huwelijk is op 13 september 2021 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank van 4 september 2019 in de registers kan de burgerlijke stand.
3.2
Uit het huwelijk is:
- [in] 2019 te [plaats A] [minderjarige] geboren.
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] . [minderjarige] had tot aan de bestreden beschikking van 17 juni 2024 zijn hoofdverblijf bij de moeder.
3.3
Na de echtscheiding hebben partijen een co-ouderschapsregeling uitgevoerd. Deze regeling was opgenomen in een vaststellingsovereenkomst, waarin ook was afgesproken dat de regeling geldig blijft totdat [minderjarige] leerplichtig is (vierde levensjaar) en de ouders niet in dezelfde regio wonen. Deze vaststellingsovereenkomst is door het hof op 1 juni 2021 vastgelegd in een beschikking.
3.4
Bij beschikking van 16 maart 2023 heeft de rechtbank de hiervoor genoemde zorgregeling gewijzigd en bepaald – kort samengevat – dat [minderjarige] ieder weekend van vrijdag uit school tot zondag 17.00 uur bij de vader is, uitgezonderd één weekend per zes weken waarin [minderjarige] bij de moeder blijft. Daarnaast is een regeling voor de vakanties en feestdagen vastgesteld.
3.5
Bij mondelinge uitspraak ter zitting van 9 april 2024 heeft de rechtbank [minderjarige] onder
toezicht gesteld van JBRA.
3.6
De uitvoering van de ondertoezichtstelling is per 9 oktober 2024 overgedragen aan Jeugdbescherming [plaats C] .

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij beschikking van 17 juni 2024 heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] gewijzigd en bepaald dat [minderjarige] per 21 juli 2024 zijn hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vader. Verder heeft de rechtbank de zorgregeling gewijzigd, in die zin dat vanaf 2 september 2024 [minderjarige] vier weekenden achter elkaar bij de moeder verblijft van vrijdag na school tot zondag 16.00 uur, waarbij de moeder hem op vrijdag op school ophaalt en de moeder hem brengt naar de vader van de vader, alwaar de vader hem ophaalt, en dan één weekend bij de vader verblijft, waarna dit zich steeds herhaalt. Voorts heeft de rechtbank aan de vader vervangende toestemming verleend om [minderjarige] in te schrijven op basisschool [X] in [plaats D] per datum beschikking.
4.2
De moeder verzoekt:
primair:
de bestreden beschikking van 17 juni 2024 te vernietigen;
subsidiair:
indien en voor zover het hof de bestreden beschikking van de rechtbank van 17 juni 2024 voor wat betreft de genomen beslissing omtrent de hoofdverblijfplaats in stand houdt, vernietiging van de bestreden beschikking ten aanzien van de volgende onderdelen:
- de beslissing met betrekking tot het feit dat [minderjarige] vier weekenden achter elkaar bij de moeder verblijft en dan één weekend bij de vader verblijft;
- de beslissing dat de vakantieregeling dient plaats te vinden volgens de beschikking van 16 maart 2024,
en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te beslissen dat [minderjarige] ieder weekend van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de moeder verblijft;
- te beslissen dat [minderjarige] gedurende de feestdagen, vakanties en studiedagen conform het schema opgenomen onder punt 41 van het beroepschrift bij partijen verblijft.
meer subsidiair:
vernietiging van de bestreden beschikking van 17 juni 2024, voor wat betreft de volgende onderdelen:
- de beslissing met betrekking tot het feit dat [minderjarige] vier weekenden achter elkaar bij de moeder verblijft en dan één weekend bij de vader verblijft;
en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te beslissen dat [minderjarige] vijf achtereenvolgende weekenden van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de moeder verblijft, afgewisseld met één weekend bij de vader, waarna dit zich herhaalt.
4.3
De vader verzoekt het door de moeder ingestelde hoger beroep af te wijzen, met veroordeling van de moeder in de kosten van dit geding.
4.4
De vader verzoekt in het incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking van 17 juni 2024 te vernietigen voor wat betreft de beslissing met betrekking tot het aantal weekenden dat er omgang tussen de moeder en [minderjarige] plaatsvindt, en opnieuw rechtdoende bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
[minderjarige] drie achtereenvolgende weekenden naar de moeder gaat van vrijdag na school tot zondag 16:00 uur, waarbij de moeder [minderjarige] op vrijdag uit school haalt en hem op zondag naar de vader van de vader in [plaats A] brengt, waarna [minderjarige] één weekend bij de vader zal verblijven, waarna dit zich herhaalt, met veroordeling van de moeder in de kosten van het hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof zal, gelet op de onderlinge samenhang, het principaal en incidenteel hoger beroep hierna gezamenlijk behandelen. Nu voor de beoordeling van de door de beide ouders verzochte zorg- en vakantieregeling van belang is bij wie [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats heeft, ziet het hof aanleiding eerst de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te bespreken.
Wettelijk kader
5.2
Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten – voor zover in deze zaak van belang – de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
De standpunten
5.3
De moeder stelt dat de bestreden beschikking ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] dient te worden vernietigd. [minderjarige] vertoonde al langere tijd problematisch gedrag, zowel bij de moeder als bij de vader, en uit niets blijkt dat sprake was (en is) van veiligheidsrisico’s voor [minderjarige] in de opvoedingssituatie bij de moeder. De moeder maakt zich grote zorgen dat deze plotselinge en ingrijpende verandering in het leven van [minderjarige] een negatieve weerslag heeft op zijn welzijn en gedrag. Verder verbaast het de moeder dat [minderjarige] volledige dagen naar basisschool [X] gaat zonder dat extra begeleiding voor hem is ingezet. Daar waar in [plaats A] voldoende hulpverlening was en al een goed plan lag ten aanzien van de begeleiding van [minderjarige] blijkt er aldus bij [X] nog niets geregeld te zijn. Daarnaast werkt de vader fulltime, waardoor hij doordeweeks onvoldoende (emotioneel en fysiek) beschikbaar is voor [minderjarige] . De moeder kan daarentegen in de weekenden werken waardoor zij er alle doordeweekse dagen is voor [minderjarige] . De moeder vindt het fijn om te zien dat het nu beter gaat met [minderjarige] , maar volgens haar komt dat niet doordat [minderjarige] nu bij de vader woont maar is dit vooral te danken aan de rust tijdens de zomervakantie zonder de vele hulpverleners over de vloer.
5.4
De vader stelt zich op het standpunt dat sinds [minderjarige] bij hem woont het goed gaat met [minderjarige] . [minderjarige] heeft rust en structuur gekregen. [minderjarige] gaat sinds 2 september 2024 naar basisschool [X] en dat verloopt positief. Hij vindt het fijn op school en heeft vriendjes gemaakt. Het problematische gedrag wat hij op zijn vorige school en in de thuissituatie bij de moeder vertoonde is niet meer aan de orde. Er zijn geen zorgen over de thuissituatie bij de vader. De vader stelt consequent te zijn in de opvoeding en [minderjarige] te kunnen sturen en begrenzen. De vader snapt niet waarom de moeder blijft zeggen dat de wijziging van hoofdverblijfplaats een negatieve weerslag op [minderjarige] heeft; er wordt juist gezien dat [minderjarige] een groei doormaakt in zijn ontwikkeling.
5.5
De GI heeft ter zitting – kort samengevat – het volgende verklaard. De GI is pas sinds kort bij het gezin betrokken en de hulpverlening vanuit hen bevindt zich daarom nog in de opstartende fase. De GI vindt het positief dat [minderjarige] weer naar school gaat. Zijn gedrag is nog wel een aandachtspunt, maar basisschool [X] speelt daar goed op in. De GI is voornemens om speltherapie via Pactum in te zetten voor [minderjarige] . Verder wordt onderzocht of het traject van solo parallelouderschap voor de ouders een uitkomst kan bieden in de onderhavige situatie.
5.6
JBRA heeft ter zitting – kort samengevat – het volgende verklaard. JBRA heeft van de betrokken hulpverleners geen gevaren gehoord in de pedagogische opvoedsituatie bij beide ouders. De ouders hebben zich meewerkend opgesteld, al is de hulpverlening vanuit HalteZ voor de vader in de periode dat [minderjarige] bij de vader ging wonen enige tijd gestagneerd geweest. Ten aanzien van de onderlinge verstandhouding tussen de ouders heeft JBRA gezien dat het de ouders af en toe lukt om op een normale manier met elkaar te communiceren, maar dat zij tegelijkertijd lelijke dingen over elkaar blijven zeggen (in het bijzijn van [minderjarige] ). De strijd tussen de ouders blijft alsmaar doorgaan en dit is erg schadelijk voor [minderjarige] . [minderjarige] kan niet geholpen worden – bijvoorbeeld door middel van speltherapie – bij het verwerken van zijn trauma’s die hij heeft opgelopen in de spanningsvolle situatie tussen de ouders als de problemen tussen de ouders zich nog steeds voordoen. Het is daarom belangrijk dat hiervoor hulpverlening wordt ingezet, aldus JBRA.
Het advies van de raad
5.7
De raad heeft het hof tijdens de zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking ten aanzien van de hoofdverblijfplaats te bekrachtigen. Hoewel het in onderhavige situatie lastig is in te schatten waardoor het precies komt dat [minderjarige] zulk problematisch gedrag heeft laten zien, gaat het momenteel goed met [minderjarige] en ontwikkelt hij zich positief. Belangrijke kernwaarden voor een kind zijn voorspelbaarheid, continuïteit en fysieke veiligheid en op dit moment biedt de vader dit aan [minderjarige] .
De beoordeling
5.8
Het hof overweegt op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep als volgt. Het hof is van oordeel dat de beslissing van de rechtbank over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader moet blijven gelden. Na eigen onderzoek neemt het hof de beslissing en motivering van de rechtbank op dit punt over. In aanvulling daarop overweegt het hof nog als volgt.
Uit de stukken, waaronder het raadsrapport van 19 maart 2024, blijkt dat [minderjarige] in 2023 en 2024 hevige gedragsproblemen liet zien. De hulpverlening constateerde dat voor [minderjarige] een onveilige situatie bestond door de echtscheiding van partijen en de omgang met elkaar, maar ook door de situatie bij de moeder. Voor het hof is voldoende vast komen te staan dat [minderjarige] , sinds hij bij de vader woont, een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en dat de situatie sindsdien is gestabiliseerd. Volgens informatie van de GI gaat het goed met hem en groeit hij veilig op bij zijn vader. [minderjarige] gaat sinds september 2024 naar basisschool [X] en ook daar heeft hij een groei in zijn ontwikkeling laten zien. Op 4 oktober 2024 heeft een gesprek plaatsgevonden met de ouders, twee leerkrachten van basisschool [X] , JBRA, een medewerker van HalteZ en een medewerker van Sine Limite. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft JBRA verklaard dat tijdens dit gesprek naar voren is gekomen dat de school en de overige betrokkenen een stijgende lijn zien in het gedrag van [minderjarige] en dat [minderjarige] rustiger is geworden. Het verstoorde en grensoverschrijdende gedrag dat [minderjarige] vorig jaar vertoonde – waardoor hij van midden oktober 2023 tot 9 april 2023 niet naar zijn voormalige basisschool de [Y] toe kon gaan en daarna (onder extra begeleiding) slechts drie keer per week anderhalf uur – doet zich nu niet meer voor. Door deze positieve ontwikkeling vindt de school het daarom niet noodzakelijk om extra begeleiding voor [minderjarige] in te zetten. De moeder heeft tijdens de zitting in hoger beroep ook verklaard dat het goed gaat met [minderjarige] en zij meer rust ziet bij [minderjarige] .
Ook verder gaat het goed met [minderjarige] bij de vader, aldus de verklaring van HalteZ. Het hof heeft geconstateerd dat de ouders weinig vertrouwen in elkaar hebben en dat zij zich allebei zorgen maken over de opvoedsituatie bij de andere ouder. De GI en de hulpverleners die bij het gezin betrokken zijn, delen die zorgen niet. Er zijn observaties geweest bij beide ouders thuis en de hulpverleners beoordelen de opvoedsituaties als veilig. Dat de vader, anders dan de moeder, doordeweeks werkt acht het hof voor de beslissing ten aanzien van de hoofdverblijfplaats niet doorslaggevend, temeer omdat de vader ter zitting voldoende heeft toegelicht dat hij fysiek en emotioneel voldoende beschikbaar is voor [minderjarige] . Er is gebleken dat de vader [minderjarige] de noodzakelijke structuur, voorspelbaarheid en continuïteit biedt, wat zorgt voor een veilige opvoedsituatie. [minderjarige] heeft zijn draai gevonden in de nieuwe situatie en hij maakt een positieve ontwikkeling door. Dat is voor het hof doorslaggevend. Voor een verdere positieve ontwikkeling van [minderjarige] acht het hof het van belang dat deze opgaande lijn wordt doorgezet. Het hof vertrouwt erop dat de vader de hulpverlening (vanuit HalteZ) en opvoedondersteuning in het kader van de ondertoezichtstelling in zijn thuissituatie blijft accepteren. Ter zitting in hoger beroep heeft hij toegezegd hieraan te blijven meewerken.
Het hof zal op basis van het voorgaande het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar te bepalen daarom afwijzen en de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
5.9
Het hof overweegt nog tot slot dat de ouders dienen te zoeken naar wegen om te leren omgaan met hun onderlinge verschillen en te werken aan het verbeteren van hun communicatie waar het [minderjarige] betreft. De verstoorde vertrouwensrelatie tussen de ouders en het maken van verwijten over en weer domineert in de communicatie tussen de ouders nog veel
.Het hof gaat er vanuit dat de ouders hiermee in het belang van [minderjarige] aan de slag gaan.
Zorgregeling
5.12
Nu de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader zal worden bepaald, zal het hof met inachtneming van artikel 1:253a lid 2 aanhef en onder a BW de navolgende zorgregeling te bepalen, die zal gelden vanaf 1 februari 2025.
Frequentie en duur van de weekenden.
5.12
Zoals bepaald in de bestreden beschikking van 17 juni 2024 verblijft [minderjarige] inmiddels vier weekenden achter elkaar bij de moeder van vrijdag na school tot zondag 16:00 uur, en dan één weekend bij de vader, waarna dit zich steeds herhaalt. Het hof zal hierin, met ingang van 1 februari 2025, een wijziging aanbrengen, te weten dat [minderjarige] drie weekenden achter elkaar bij de moeder verblijft van vrijdag na school tot zondag 16:00 uur, en dan één weekend bij de vader. Deze regeling brengt mee dat de moeder frequent en substantieel contact met [minderjarige] houdt, maar er wel meer rust voor [minderjarige] zal zijn omdat [minderjarige] per maand minder vaak hoeft te reizen en van plek hoeft te wisselen.
Overdrachtsmomenten
5.13
Zoals bepaald in de bestreden beschikking vindt de overdracht van de moeder naar de vader plaats op zondagmiddag 16.00 uur bij de vader van de vader. De moeder heeft verzocht het overdrachtsmoment te wijzigen naar maandagochtend. Het hof is van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is om dit niet te wijzigen en de bestaande regeling in stand te laten. Door het overdrachtsmoment op zondagmiddag te laten plaatsvinden, kan [minderjarige] zich bij de vader thuis rustig voorbereiden op de nieuwe schoolweek, zonder dat hij op maandag (extra) vroeg moet opstaan en minstens anderhalf uur (in de spits) in de auto moet zitten. Het hof zal het verzoek van de moeder daarom afwijzen en bepalen dat het overdrachtsmoment op zondagmiddag om 16:00 uur zal plaatsvinden, waarbij de moeder [minderjarige] naar de grootvader (vaderszijde) brengt en de vader hem daar ophaalt.
Studiedagen
5.14
Ten aanzien van de verdeling van de studiedagen beslist het hof als volgt. Het hof zal de regeling zo vaststellen dat [minderjarige] op de studiedagen die vallen op een vrijdag of een maandag aansluitend aan een weekend dat [minderjarige] bij de moeder is, bij de moeder verblijft. Dat houdt in dat indien [minderjarige] in het kader van de studiedag op vrijdag bij de moeder verblijft, de moeder hem op donderdag uit school ophaalt; indien [minderjarige] in het kader van de studiedag op maandag bij de moeder verblijft, brengt zij hem op maandagmiddag om 16:00 uur naar de grootvader (vaderszijde), waar de vader hem weer ophaalt.
Feestdagen
5.15
De vader heeft verzocht te bepalen dat [minderjarige] tijdens de christelijke feestdagen bij de vader verblijft. De moeder is het daar niet mee eens, omdat de christelijke feestdagen vaak in het weekend vallen en dat kan ook in een weekend zijn dat [minderjarige] bij haar verblijft.
Het hof stelt vast dat de moeder [minderjarige] Islamitisch religieus opvoedt en ter zitting in hoger beroep heeft zij verklaard dat zij de christelijke feestdagen niet viert. De vader viert de christelijke feestdagen wel. Het hof stelt daarom de navolgende feestdagenregeling vast, waarin [minderjarige] het merendeel van de christelijke feestdagen bij de vader verblijft en tijdens de Islamitische feestdagen bij de moeder. Ten aanzien van de niet met name genoemde feestdagen blijft [minderjarige] bij de ouder die op dat moment de zorg heeft.
Pasen
[minderjarige] verblijft tijdens eerste Paasdag en tweede Paasdag bij de vader.
In het geval dat Pasen in een weekend valt dat [minderjarige] bij de moeder zou verblijven, zal [minderjarige] niet op vrijdag naar de moeder gaan maar dat weekend (extra) bij de vader verblijven. In dat geval zal het weekend niet meetellen in de regeling van drie weekenden om één.
Pinksteren
[minderjarige] verblijft tijdens Pinksteren bij de moeder.
In het geval dat Pinksteren in een weekend valt dat [minderjarige] bij de vader zou verblijven, zal [minderjarige] niet op vrijdag bij de vader blijven maar dan al naar de moeder gaan. In dat geval zal het weekend niet meetellen in de regeling van drie weekenden om één.
Hemelvaart
[minderjarige] verblijft van woensdagmiddag uit school tot vrijdagmiddag uit school (of indien er geen school is tot 14:00 uur) bij de vader.
Kerstdagen
[minderjarige] verblijft bij de vader.
Suikerfeest
[minderjarige] verblijft tijdens het Suikerfeest bij de moeder, waarbij de moeder [minderjarige] de dag voor het Suikerfeest ophaalt uit school of bij de vader, waarna [minderjarige] tot de dag na het Suikerfeest bij de moeder verblijft. De moeder brengt [minderjarige] dan in de ochtend naar school.
Vakanties
5.16
Het hof zal ook een regeling ten aanzien van de vakanties bepalen, zoals door beide ouders is verzocht, waarbij de ouder waar [minderjarige] verbleef hem (terug)brengt naar de grootvader (vaderszijde). Voor zover niet expliciet bepaald beginnen de vakanties bij de moeder aansluitend op school op vrijdagmiddag, waar zij [minderjarige] ophaalt. Verder volgt het hof de wens van beide ouders om een regeling te bepalen met zo min mogelijk overdrachtsmomenten.
Voorjaarsvakantie
[minderjarige] verblijft tijdens de voorjaarsvakantie bij de moeder. De eerste dag van de vakantie vangt aan op vrijdagmiddag waarbij moeder [minderjarige] uit school haalt en eindigt de zondagmiddag van de week daarop om 16:00 uur.
Meivakantie
[minderjarige] verblijft in de meivakantie in de oneven jaren de eerste week bij de moeder en de tweede week bij de vader, waarbij het overdrachtsmoment op zondagmiddag om 16:00 uur is. In de even jaren verblijft [minderjarige] de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder tot zondagmiddag 16.00 uur.
Zomervakantie
[minderjarige] verblijft in de zomervakantie in de oneven jaren de eerste drie weken bij de vader en de laatste drie weken bij de moeder. In de even jaren verblijft [minderjarige] de eerste drie weken bij de moeder en de laatste drie weken bij de vader. De overdrachtsmomenten zijn gelijk aan de meivakantie.
Herfstvakantie
[minderjarige] verblijft tijdens de herfstvakantie bij de moeder. De eerste dag van de vakantie vangt aan op vrijdagmiddag waarbij moeder [minderjarige] uit school haalt en eindigt de zondagmiddag van de week daarop om 16:00 uur.
Kerstvakantie
[minderjarige] verblijft de eerste week van de kerstvakantie, inclusief beide kerstdagen, bij de vader; de tweede week, inclusief Oud en Nieuw, verblijft [minderjarige] tot zondagmiddag 16.00 uur voor het einde van de kerstvakantie b nm bij de moeder.
Proceskosten
5.16
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.19
Dit leidt tot volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 17 juni 2024 ten aanzien van het vaststellen van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader;
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, ten aanzien van de zorg- en vakantieregeling, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat [minderjarige] met ingang van 1 februari 2025:
- drie weekenden achter elkaar bij de moeder verblijft van vrijdag na school tot zondag 16:00 uur, waarbij de overdracht bij de grootvader (vaderszijde) plaatsvindt, en dan één weekend bij de vader;
bepaalt met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 5.14 en 5.15 de volgende verdeling van de feestdagen en studiedagen:
- [minderjarige] verblijft tijdens eerste Paasdag en tweede Paasdag bij de vader;
- [minderjarige] verblijft tijdens Pinksteren bij de moeder;
- [minderjarige] verblijft tijdens Hemelvaart van woensdagmiddag uit school tot vrijdagmiddag uit school (of indien er geen school is tot 14:00 uur) bij de vader;
- [minderjarige] verblijft tijdens het Suikerfeest bij de moeder, waarbij de moeder [minderjarige] de dag voor het Suikerfeest ophaalt uit school of bij de vader, waarna [minderjarige] tot de dag na het Suikerfeest bij de moeder verblijft;
- [minderjarige] verblijft tijdens beide kerstdagen bij de vader;
- de studiedagen die vallen op een vrijdag of een maandag aansluitend aan een weekend dat [minderjarige] bij de moeder is, verblijft [minderjarige] bij de moeder;
bepaalt met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 5.16 de volgende verdeling van de vakanties:
- [minderjarige] verblijft tijdens de voorjaarsvakantie van vrijdagmiddag uit school tot zondagmiddag 16:00 uur bij de moeder;
- [minderjarige] verblijft in de meivakantie in de oneven jaren de eerste week bij de moeder en de tweede week bij de vader, waarbij het overdrachtsmoment op zondagmiddag om 16:00 uur is. In de even jaren verblijft [minderjarige] de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder tot zondagmiddag 16.00 uur;
- [minderjarige] verblijft in de zomervakantie in de oneven jaren de eerste drie weken bij de vader en de laatste drie weken bij de moeder. In de even jaren verblijft [minderjarige] de eerste drie weken bij de moeder en de laatste drie weken bij de vader;
- [minderjarige] verblijft in de herfstvakantie van vrijdagmiddag uit school tot zondagmiddag 16:00 uur bij de moeder;
- [minderjarige] verblijft de eerste week van de kerstvakantie van vrijdagmiddag na school tot zondagmiddag 16:00 uur bij de vader; de tweede week verblijft [minderjarige] tot zondagmiddag bij de moeder;
wijst af het meer of anders verzochte;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. van Baardewijk, R.M. Troost en M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. T.L. Prins als griffier en is op 21 januari 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.