In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 december 2024. De verdachte, geboren in 1995 en thans gedetineerd, was in hoger beroep gegaan tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor het aanwezig hebben van een vuurwapen met munitie en het witwassen van een geldbedrag van € 92.560,-. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de beslissing over het beslag, die werd vernietigd. Het hof voegde gronden toe aan de overwegingen van de rechtbank, met name over de rechtmatigheid van de doorzoeking van de auto van de verdachte en de verklaringen van de verdachte in zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. De verdachte ontkende aanvankelijk kennis te hebben van het vuurwapen en het geld, maar wijzigde zijn verklaring in hoger beroep. Het hof oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het geld in zijn auto en dat hij daarover kon beschikken. De advocaat-generaal had gevorderd dat bepaalde in beslag genomen voorwerpen verbeurd werden verklaard, en het hof volgde deze vordering gedeeltelijk. Het hof oordeelde dat de verdachte niet met behulp van de telefoons het bewezen geachte had begaan, en gelastte de teruggave van deze goederen aan de verdachte. De op te leggen straffen zijn gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie.