ECLI:NL:GHAMS:2025:1230

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
200.352.218/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de appellant tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De appellant had eerder, op 6 maart 2025, een verzoek ingediend bij de rechtbank Noord-Holland, dat was afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zal nakomen. Tijdens de behandeling van de zaak op 8 april 2025 heeft de appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. D.A. IJpelaar, zijn standpunt toegelicht. De appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet in staat is om zijn schulden te saneren en dat hij inmiddels een WIA-uitkering ontvangt, wat zou bijdragen aan een stabiel inkomen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zijn financiële situatie stabiel genoeg is om de schuldsaneringsregeling te kunnen toepassen. Het hof heeft daarbij ook de negatieve adviezen van de schuldhulpverlener in aanmerking genomen, die twijfels had over de stabiliteit van de financiële situatie van de appellant. Het hof concludeert dat zonder professionele hulp en begeleiding het vertrouwen ontbreekt dat de appellant in staat zal zijn om aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling te voldoen. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank en stelt dat de appellant in de toekomst opnieuw een verzoek kan indienen indien zijn situatie verbetert.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.352.218/01
zaaknummer rechtbank : C/15/360195 FT RK 24/909
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 april 2025
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [plaats] ,
appellant,
advocaat: mr. D.A. IJpelaar te 's-Gravenhage.
Appellant wordt hierna [appellant] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij op 13 maart 2025 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, van 6 maart 2025, waarbij het verzoek van [appellant] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 8 april 2025. Bij die behandeling is [appellant] verschenen, bijgestaan door mr. IJpelaar voornoemd, die het beroepschrift heeft toegelicht.
Het hof heeft kennisgenomen van het beroepschrift, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, en het namens [appellant] overgelegde e-mailbericht van 7 april 2025. [appellant] heeft verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1.
[appellant] heeft in het beroepschrift verzocht om alsnog tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te worden toegelaten. Daartoe heeft [appellant] - samengevat en voor zover voor de beslissing van belang - het volgende aangevoerd. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat [appellant] de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren zal nakomen. De rechtbank is uitgegaan van onjuiste feiten en omstandigheden ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van de schulden. [appellant] heeft ter zitting in eerste aanleg verklaard ‘in een leerproces te zitten’. Daarmee bedoelde hij dat hij geld op een onjuiste wijze heeft besteed, dat hij daarvan heeft geleerd en dat het niet meer zal voorkomen. Hij is verkeerd begrepen door de rechtbank en daardoor is ten onrechte geoordeeld dat de financiële situatie van [appellant] onvoldoende stabiel is. [appellant] zal een WIA-uitkering ontvangen, waarmee sprake is van een maandelijks gegarandeerd stabiel inkomen. Hij is gemotiveerd om zijn schulden te saneren, aldus [appellant] .
2.2.
Uit artikel 288, eerste lid, aanhef en onder c, Faillissementswet (Fw) vloeit voort dat een verzoek om tot de schuldsaneringsregeling te worden toegelaten slechts wordt toegewezen indien de schuldenaar voldoende aannemelijk maakt dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Naar het oordeel van het hof is [appellant] hierin niet geslaagd.
2.3.
Het hof onderkent dat bij [appellant] de bereidheid bestaat zijn schuldenproblematiek aan te pakken. Zo is gebleken dat [appellant] een GGZ-behandeltraject is gestart dat - na zijn gebitsoperatie op 16 april 2025 - eind april 2025 ten einde loopt. Deze omstandigheid is evenwel onvoldoende om daaruit de gevolgtrekking te maken dat de situatie van [appellant] thans zodanig stabiel is dat aannemelijk is dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen. Daartoe is het volgende redengevend. In eerste aanleg heeft de schuldhulpverlener negatief geadviseerd met betrekking tot het toelatingsverzoek van [appellant] . Zij heeft haar zorgen uitgesproken en gesteld dat de financiële situatie van [appellant] nog onvoldoende gestabiliseerd is. In hoger beroep is niet gebleken dat de schuldhulpverlener niet langer achter dit advies staat zodat het hof ervan uitgaat dat de genoemde zorgen nog steeds bestaan. Daarbij komt dat, zoals ter zitting in hoger beroep is gebleken, na het bestreden vonnis het budgetbeheer is gestopt en dat [appellant] daarover desgevraagd heeft verklaard dat hem dat zwaar valt. Voorts is gebleken dat [appellant] slechts een beperkt (sociaal) vangnet heeft, bestaande uit zijn vader, vriendin en schoonouders, en hij tot op heden geen gevolg gegeven aan het advies van de schuldhulpverlener om beschermingsbewind te laten instellen. Zonder professionele hulp die onder meer erop toeziet dat op verantwoorde wijze met geld wordt omgegaan, heeft het hof er onvoldoende vertrouwen in dat [appellant] in staat zal zijn de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling naar behoren na te komen. Het door [appellant] overgelegde e-mailbericht van 7 april 2025 waarin [naam] , GZ-psycholoog, antwoord geeft op een aantal gestelde vragen, leidt niet tot een ander oordeel. De GZ-psycholoog geeft in zijn antwoorden immers aan dat hij geen uitspraken kan doen over de financiële kant van een schuldsaneringstraject.
2.4.
Mede gelet op de zware verplichtingen die in het kader van de schuldsaneringsregeling op [appellant] van toepassing zullen zijn, is het van belang dat [appellant] in de komende tijd verder aan de stabilisatie van zijn situatie werkt. Indien [appellant] op termijn aan de hand van stukken voldoende aannemelijk maakt dat zijn situatie een meer bestendige stabiele wending heeft genomen, staat het hem vrij nogmaals een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling in te dienen.
2.5.
De slotsom is dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, K.A.J. Bisschop en N.J. Huurdeman en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.