ECLI:NL:GHAMS:2025:1203

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
200.313.014/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van Maleisisch vonnis en gevolgen voor pensioenverevening tussen gescheiden echtelieden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 mei 2025 uitspraak gedaan in een hoger beroep tussen gescheiden echtelieden. De vrouw, hierna te noemen [eiser], heeft in deze procedure geprobeerd een Maleisisch vonnis erkend te krijgen in Nederland, met als doel aanspraak te maken op verevening van de door haar ex-man opgebouwde ouderdomspensioenaanspraken. Het hof heeft geoordeeld dat het Maleisische vonnis van 7 mei 2019, dat door de Maleisische rechter is uitgesproken, ook in Nederland erkend dient te worden. Dit vonnis houdt in dat [eiser] geen recht heeft op pensioenverevening met betrekking tot de pensioenrechten van haar ex-man, [naam].

Het hof heeft vastgesteld dat [eiser] niet kan claimen dat de pensioenuitvoerder, Stichting Pensioenfonds Staples, verplicht is om haar een deel van het pensioen uit te betalen, omdat er geen recht op verevening bestaat. De vrouw heeft in haar akte na tussenarrest betoogd dat Staples nog steeds verplicht is om haar pensioenaandeel uit te betalen, maar het hof heeft deze stelling verworpen. Het hof heeft benadrukt dat de erkenning van het Maleisische vonnis door de Nederlandse rechter betekent dat [eiser] geen recht heeft op pensioenverevening, en dus ook geen recht op uitbetaling van het pensioen door Staples.

De uitspraak van het hof is van belang voor de procedure van [eiser] tegen de pensioenuitvoerder, en het hof heeft geoordeeld dat de grieven van [eiser] tegen het vonnis van de kantonrechter van 10 maart 2022 niet kunnen slagen. Het hof heeft het bestreden vonnis bekrachtigd en [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.313.014/01
zaaknummer rechtbank: 8538217 CV EXPL 20-9236
arrest van de meervoudige familiekamer van 6 mei 2025
inzake
[eiser]
die woont in [plaats] (Maleisië),
appellante,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. H.L.M. Lichteveld te Amsterdam
tegen
de stichting Stichting Pensioenfonds Staples,
gevestigd te Amstelveen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Staples,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van de procedure tot dit arrest wordt verwezen naar het tussenarrest in deze zaak van 8 oktober 2024 (hierna: het tussenarrest).
1.2
In het tussenarrest zijn partijen in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten over de gevolgen die het arrest van dit hof van 24 september 2024 in de zaak tussen [naam] en [eiser] heeft, in de verhouding tussen [eiser] en Staples.
1.3
[eiser] en Staples hebben op 5 november 2024 elk een akte na tussenarrest genomen.
1.4
Vervolgens is eindarrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1
In rechtsoverweging 4.5 van het tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat in de door het hof in zijn arrest van 24 september 2024 bekrachtigde erkenning van de uitspraak van de Maleisische rechter van 7 mei 2019 ligt besloten dat [eiser] jegens [naam] geen recht op pensioenverevening heeft. [eiser] heeft in haar akte na tussenarrest aangevoerd dat dit evenwel niet tot gevolg heeft dat Staples niet meer verplicht is tot betaling van haar pensioenaandeel. In het vonnis van de kantonrechter van 10 maart 2022 tussen [eiser] en [naam] is [eiser] veroordeeld om haar verzoek om pensioenverevening in te trekken, en is haar verboden om enige claim in te dienen, waaronder het opnemen van pensioengeld dat geregistreerd is op naam van [naam] bij Staples. [eiser] stelt dat dit vonnis alleen maar jegens haar is gericht. Staples blijft volgens haar onverkort gehouden om artikel 2 Wet verevening pensioenrechten (hierna: Wvps) te volgen. Op grond van artikel 2 lid 1 Wvps kunnen echtgenoten de werking van deze wet alleen uitsluiten bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de echtscheiding. Volgens [eiser] hebben [eiser] en [naam] dat niet gedaan. Omdat [eiser] binnen twee jaar na het tijdstip van echtscheiding aan Staples via het daartoe bestemde formulier mededeling heeft gedaan van de echtscheiding, heeft zij op grond van artikel 2 lid 2 Wvps jegens Staples een rechtstreekse aanspraak op uitbetaling verkregen van een deel van het door [naam] opgebouwde ouderdomspensioen. Volgens [eiser] kan Staples de betalingen alleen beëindigen als zij uitdrukkelijk afstand doet van haar recht op pensioenverevening.
2.2
[eiser] heeft in haar akte ook gewezen op een uitspraak van de Syariah Court of Appeal (hierna: SCA) van 17 oktober 2023. In die uitspraak heeft het SCA volgens [eiser] een eerdere uitspraak van de Honorable Trial Judge van het Syariah High Court of Selangor van 31 mei 2021 vernietigd. In die uitspraak was zij veroordeeld tot zeven dagen gevangenisstraf wegens het niet nakomen van de uitspraak van 7 mei 2019. Volgens [eiser] heeft het SCA in paragraaf 16 van de uitspraak overwogen:

The order dated April 20, 2004, clearly states the boundary of claims, namely that the parties are not allowed to claim or initiate any proceedings in any court, whether in civil or Sharia courts, including claims for mutaah maintenance, child custody rights, and/or marital property. In our opinion, the order does not explicitly and clearly prevent the Appellant from applying for a pension, and in this case, the pension application was made to the Stichting Pensioenfonds Buhrmann, the former employer of the Respondent based in the Netherlands.
[eiser] maakt uit deze uitspraak op dat de echtscheidingsuitspraak van 20 april 2004 haar niet verbiedt om een pensioenaanvraag te doen bij Staples.
2.3.
Het hof volgt [eiser] niet in haar betoog. Op grond van artikel 2 lid 1 Wvps heeft in geval van scheiding, en voor zover de ene echtgenoot na de huwelijkssluiting en vóór de scheiding pensioenaanspraken heeft opgebouwd, de andere echtgenoot recht op pensioenverevening, tenzij de echtgenoten de toepasselijkheid van de Wvps hebben uitgesloten bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding. Artikel 2 lid 2 Wvps bepaalt dat, op grond van het in het eerste lid bedoelde recht op verevening, jegens het uitvoeringsorgaan (in dit geval Staples) een recht op uitbetaling ontstaat van een deel van elk van de uit te betalen termijnen van het pensioen, mits binnen twee jaar na de scheiding melding van die scheiding is gemaakt via het zogenoemde ‘vereveningsformulier’. Uit deze bepalingen vloeit voort dat het uitvoeringsorgaan een afgeleide positie heeft. Pas als op grond van het eerste lid van artikel 2 Wvps is vastgesteld dat er een recht op verevening bestaat, ontstaat op grond van het tweede lid van artikel 2 Wvps een verplichting van de pensioenuitvoerder tot uitbetaling. Dit recht op uitbetaling is dus afhankelijk van het bestaan van het recht op verevening van de ene echtgenoot jegens de ander; bestaat er geen recht op verevening, dan bestaat er ook geen recht op uitbetaling jegens het uitvoeringsorgaan.
2.4.
Het hof heeft in zijn arrest van 24 september 2024 in de zaak tussen [naam] en [eiser] geoordeeld dat de uitspraak van de Maleisische rechter van 7 mei 2019 ook in Nederland erkend dient te worden. In die uitspraak ligt besloten dat [eiser] jegens [naam] geen recht op pensioenverevening heeft. Dit brengt mee dat (ook) in de verhouding tussen [eiser] en Staples als uitgangspunt heeft te gelden dat geen recht op verevening bestaat en [eiser] geen recht op uitbetaling jegens Staples heeft als bedoeld in artikel 2 lid 2 Wvps. Staples is om die reden niet gehouden om het vereveningsdeel van de door [naam] opgebouwde pensioenuitspraken aan [eiser] uit te betalen. De door [eiser] aangehaalde uitspraak van het SCA van 17 oktober 2023 doet daaraan niet af. [eiser] heeft geen kopie van deze uitspraak in geding gebracht. Zij heeft in haar akte slechts een passage uit de uitspraak geciteerd. Het hof kan dus niet zelf vaststellen wat het SCA heeft geoordeeld en in welke context dat is gebeurd. Evenmin kan het hof vaststellen hoe de uitspraak van het SCA zich verhoudt tot de eerdere uitspraak van de Maleisische rechter van 7 mei 2019. [eiser] heeft daaromtrent ook niets gesteld. Zij heeft bovendien niets gesteld over wat de gevolgen van deze uitspraak van het SCA zouden moeten zijn voor de door dit hof bij arrest van 24 september 2024 bekrachtigde erkenning van de uitspraak van de Maleisische rechter van 7 mei 2019 tussen [eiser] en [naam] .
2.5
[eiser] heeft acht grieven gericht tegen het vonnis van 10 maart 2022, gewezen tussen haar en Staples. Deze grieven zijn gericht op de vraag of het vonnis van de Maleisische rechter erkend kan worden door de Nederlandse rechter en zijn wat de inhoud betreft gelijk aan de grieven die zij heeft gericht tegen het vonnis van 10 maart 2022, gewezen tussen [naam] (als eiser in conventie, verweerder in reconventie) en haar (als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie). In de verhouding tussen [eiser] en Staples is echter van doorslaggevend belang, zoals het hof hiervoor onder 2.4 heeft overwogen, dat [eiser] jegens [naam] geen aanspraak kan maken op pensioenverevening met als gevolg dat [eiser] jegens Staples ook geen recht op uitbetaling heeft op grond van artikel 2 lid 2 Wvps. Onder die omstandigheden is beantwoording van de vraag of (ook) in de relatie [eiser] /Staples het Maleisische vonnis erkend kan worden, niet van belang, nog daargelaten dat de grieven falen op dezelfde gronden als door het hof overwogen in het arrest van 24 september 2024, gewezen in de procedure tussen [eiser] en [naam] .
2.6
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Omdat het hof [eiser] in het ongelijk stelt, zal zij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

3.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Staples begroot op € 5.689,- aan verschotten en € 5.358,- voor salaris en op € 178,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de proceskostenveroordelingen is voldaan;
verklaart deze uitspraak tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Dit arrest is gewezen door mr. M.C. Schenkeveld, mr. J.M. van Baardewijk en mr. T.M. Subelack, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2025.