ECLI:NL:GHAMS:2025:120

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
200.336.134
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kort geding over de verkoop en levering van de voormalige echtelijke woning

In deze zaak heeft de man hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 29 november 2023 is uitgesproken. De man en de vrouw zijn voormalige echtgenoten die van 2009 tot 2017 met elkaar getrouwd zijn geweest. Tijdens hun huwelijk bestond er een algehele gemeenschap van goederen, die op 29 februari 2016 is ontbonden. De vrouw woont met hun minderjarige zoon in de voormalige echtelijke woning, terwijl de man in een huurwoning verblijft. De vrouw heeft de man verzocht om mee te werken aan de verkoop van de woningen die tot de gemeenschap behoren, maar de man heeft hier niet op gereageerd, wat heeft geleid tot het kort geding. De voorzieningenrechter heeft de vrouw gemachtigd om de woningen te verkopen en de man te verplichten om mee te werken aan de verkoop. De man heeft in hoger beroep verzocht om vernietiging van het kort geding vonnis en om uitstel van de verdeling van de woningen. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw een spoedeisend belang heeft bij de verkoop van de woningen en dat de man onvoldoende gronden heeft aangevoerd om het kort geding vonnis te vernietigen. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd en de man veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer gerechtshof 200.336.134
zaaknummer rechtbank Amsterdam 741266
arrest in kort geding van 21 januari 2025
in de zaak van
[de man]
die woont in [plaats A]
die hoger beroep heeft ingesteld
hierna: de man
advocaat: mr. S.A.S. Matheij
tegen
[de vrouw]
die woont in [plaats A]
hierna: de vrouw
advocaat: mr. R.A. van de Heuvel

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
De man heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) op 29 november 2023 tussen partijen heeft uitgesproken (hierna: het kort geding vonnis). Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar het kort geding vonnis. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep (de hoofdzaak) en een schorsingsverzoek ten aanzien van de uitvoerbaarheid bij voorraad (het incident), met producties
  • de memorie van antwoord in de hoofdzaak en in het incident, met producties
  • aanvullende producties (6-8) van de vrouw en
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 1 november 2024 is gehouden.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest van [datum ] 2009 tot 29 november 2017 (de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven). Zoals in diverse onherroepelijke rechterlijke beslissingen al is uitgemaakt heeft tussen partijen heeft een algehele gemeenschap van goederen naar Nederlands recht bestaan, die op 29 februari 2016 is ontbonden door indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding. Tot deze huwelijksgoederengemeenschap behoorden onder meer drie woningen in [plaats A] (hierna ook: de woningen): aan het [A-straat] (de voormalige echtelijke woning); aan de [B-straat] [1] en aan de [B-straat] [2] .
2.2.
De vrouw woont nog met de minderjarige zoon van partijen, [minderjarige] (geboren op [datum ] 2014), in de voormalige echtelijke woning, die op naam van de man staat. De man heeft een huurwoning betrokken. De appartementen aan de [B-straat] had de man al in 2003 in eigendom verworven voorafgaand aan het huwelijk en deze worden sindsdien verhuurd.
2.3.
Op de zitting van 20 december 2016, in een eerder kort geding bij de rechtbank Amsterdam, hebben partijen onder meer afgesproken dat de vrouw vanaf januari 2017, zo lang zij in de voormalige echtelijke woning blijft wonen, de maandelijkse hypotheekrente van € 420 aan de man zal betalen, op voorwaarde dat hij die aan de bank voldoet en dat de hypotheekrente-aftrek over de periode na 2017 aan de vrouw toekomt.
2.4.
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 4 oktober 2017 is de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap gelast, waarbij is bepaald dat de woningen moeten worden verkocht (met verdeling bij helfte van de netto-verkoopopbrengst dan wel draagplicht bij helfte van de restschuld), omdat geen van beide partijen had aangetoond financieel in staat te zijn om één of meerdere woningen over te nemen. Bij de discussie over de (on)mogelijkheid voor een van partijen om de voormalige echtelijke woning over te nemen speelde ook een ander geschilpunt een rol, dat zag op het aandeel van de vrouw in de nalatenschap haar vader. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende gegevens waren aangereikt om ten aanzien van de verdeling van dat erfdeel een beslissing te nemen.
In hoger beroep heeft dit hof bij beschikking van 27 november 2018 de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de verdeling van de woningen in stand gelaten, maar het hof heeft daarnaast wel een beslissing genomen ten aanzien van het aandeel van de vrouw in de nalatenschap van haar vader: dit aandeel is aan haar toegedeeld, onder de verplichting de helft van de waarde daarvan aan de man te betalen. Daarbij is overwogen dat nog altijd niet vaststaat wat de omvang van de erfenis is en in hoeverre de vrouw daarop aanspraken kan doen laten gelden. Tegen deze beschikking is geen rechtsmiddel aangewend. Partijen hebben nog geen uitvoering gegeven aan de gelaste wijze van verdeling van de woningen en van het erfdeel van de vrouw, zodat de situatie is gebleven zoals deze was.
2.5.
Bij e-mailbericht van 18 september 2023 heeft de man de vrouw verzocht om per 1 oktober 2023 een gebruiksvergoeding van € 1.000 te gaan betalen omdat de hypotheekrente tot dat bedrag gestegen zou zijn. Vervolgens heeft de vrouw bij e-mailbericht van 23 oktober 2023 aangekondigd dat zij uitvoering wil geven aan de beschikkingen van de rechtbank en het hof over de verdeling en dat zij de woningen wil gaan verkopen. Zij verzoekt de man daaraan mee te werken, bij gebreke waarvan een kort ding in het vooruitzicht is gesteld. In reactie daarop heeft de man geantwoord nog twee weken nodig te hebben om daarover na te denken. Toen een nader antwoord van de man vervolgens uitbleef is de vrouw het onderhavige kort geding gestart. Zij voldoet wel maandelijks aan de man het verhoogde bedrag van € 1.000.
2.6.
De vorderingen van de vrouw bij de voorzieningenrechter (in conventie) strekten ertoe dat zij gemachtigd wordt om te doen wat nodig is om te komen tot verkoop en levering van de woningen (en de afwikkeling daarvan) en dat waar nodig het vonnis in de plaats treedt van de toestemming van de man. De man voerde hiertegen verweer en diende op zijn beurt (in reconventie) vorderingen in gericht op - kort gezegd - uitstel met drie jaar van de verdeling van de woningen, nakoming door de vrouw van de afspraken van 20 december 2016 en betaling door de vrouw aan hem van € 2.520 voor het (uitsluitend) gebruik van de echtelijke woning in het jaar 2016. De vrouw heeft zich daartegen verweerd.
2.7.
De voorzieningenrechter heeft in het kort geding vonnis de door de vrouw de gevraagde voorlopige voorzieningen grotendeels gegeven door in conventie als volgt te beslissen:
“8.1. machtigt de vrouw om al het nodige te doen voor de verkoop en levering van de woningen aan het [A-straat] , de [B-straat] [3] en de [B-straat] [4] te [plaats A] en voor de afkoop van de aan die woningen gekoppelde polissen, met inachtneming van het bepaalde in rechtsoverweging 6.5,
8.2.
veroordeelt de man om alle door de vrouw en de verkopend makelaar te verrichten handelingen ter verkoop van de woningen te dulden en daaraan mee te werken, waaronder begrepen het verlenen van toegang tot alle vertrekken van de woningen, ook door de huurders, het laten maken van foto's van de gehele woningen inclusief interieurs, het laten stylen van de woningen, het toestaan van
bezichtigingen op een door de vrouw of de makelaar minstens twee dagen van tevoren aangekondigde dag en het zorgen dat de woningen op de tijdstippen van de bezichtigingen in opgeruimde en schoongemaakte staat zullen zijn,
8.3.
veroordeelt de man tot betaling van een dwangsom aan de vrouw van € 250,00 voor iedere keer dat hij zijn verplichtingen uit het onder 8.2 bepaalde niet naleeft, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt.
8.4.
bepaalt dat - in het geval de man binnen twee maanden na het definitief worden van de koopovereenkomst voor de woning aan het [A-straat] te [plaats A] aan haar laat weten dat hij het appartement aan de [B-straat] [3] te [plaats A] en/of het appartement aan de [B-straat] [4] te [plaats A] wil overnemen tegen de getaxeerde waarde in verhuurde staat, onder overlegging van stukken waaruit blijkt dat hij in staat is de vrouw uit te kopen – de vrouw voor wat betreft de door de man over te nemen appartementen geen rechten kan ontlenen aan het onder 8.1 en 8.2 bepaalde,
8.5.
bepaalt dat ieder van partijen de helft van de verkoperskosten verbonden aan de verkoop en levering van de woningen moet betalen,
8.6.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad.”
De door de man in reconventie gevraagde voorlopige voorzieningen zijn afgewezen. De proceskosten zijn (in conventie en in reconventie) gecompenseerd, dat wil zeggen dat
iedere partij de eigen kosten draagt.
2.8.
De bedoeling van de man in het incident is dat het kort geding vonnis niet ten uitvoer kan worden gelegd zolang het hof geen eindarrest heeft gewezen in deze zaak.
De bedoeling van de man in het hoger beroep is dat het kort geding vonnis wordt vernietigd en dat het hof zal bepalen (primair) dat het erfdeel van de vrouw in de nalatenschap van haar vader zonder nadere verrekening toekomt aan de vrouw en dat de woningen zonder nadere verrekening toekomen aan de man. Voor het geval het hof dat niet toewijst vordert de man (subsidiair) dat de verdeling van de woningen voor de duur van drie jaren wordt uitgesteld, onder bepaling dat de vrouw binnen twee maanden na heden duidelijkheid geeft over haar erfdeel in de nalatenschap op straffe van een dwangsom van € 500 per dag dat de vrouw hier geen gehoor aan geeft met een maximum van € 25.000. De vrouw voert verweer. Op de standpunten van partijen wordt hierna - voor zover van belang - ingegaan.

3.Het oordeel van het hof

In het kort geding
3.1.
De man voert tegen het kort geding vonnis vijf grieven aan. Volgens hem heeft de vrouw geen spoedeisend belang bij haar vorderingen (I) en heeft zij haar rechten uit de
eerdere beschikking verwerkt (II). Dat er al door de rechtbank en het gerechtshof over de wijze van verdeling is beslist staat niet in de weg aan toewijzing van het gevraagde uitstel (III). Met de verkoop van de woningen moet worden gewacht totdat de helft van het eventuele erfdeel van de vrouw voor hem in zicht is (IV), de man heeft daar zwaarwegend belang bij (V). Met dit alles is volgens de man onvoldoende rekening gehouden.
3.2.
In het beroepschrift van de man staat centraal zijn wens om de woningen te behouden door deze alsnog aan hem toe te delen. Hij wil in elk geval voorkomen dat de woningen aan (een) derde(n) worden verkocht. De echtelijke woning is in gebruik bij de vrouw en ook [minderjarige] , de tienjarige zoon van partijen, heeft daar zijn thuis. Eén van appartementen aan de [B-straat] was verhuurd aan de ouders van de man, die op leeftijd zijn, en de andere aan zijn gehandicapte broer. De man voelt zich verantwoordelijk tegenover zijn familie en wil veiligstellen dat hun woonsituatie (of de hoogte van de huur) niet verandert. Voor hemzelf geldt dat de man inmiddels in de WIA zit en niet opnieuw een hypotheek zal kunnen afsluiten om zo een nieuwe woning te kopen. De moeilijkheid is dat de man noch de vrouw over de middelen beschikken om (één van) de woningen over te nemen, behalve als (ieders deel van) het aandeel van de vrouw in de nalatenschap van haar vader hiervoor kan worden aangewend. De man wil bereiken dat daar schot in komt en dat partijen anders moeten berusten in het voortduren van de onverdeeldheid, zoals tot nu toe is gebeurd. Dat levert geen acute problemen op. De hypotheeklasten, de gebruiksvergoeding en de huurpenningen worden over en weer allemaal netjes voldaan. De vrouw heeft ervoor gekozen om al die jaren de situatie te laten zoals die was en om ook aan het kort geding vonnis nog geen uitvoering te geven.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man nader toegelicht dat hij inmiddels is hertrouwd en vader is geworden van twee dochters. Hij wil nu met zijn nieuwe gezin zelf de echtelijke woning betrekken en kan die door hem gewenste toedeling alleen betalen met het te verdelen erfdeel van de vrouw in de nalatenschap van haar vader. De ouders van de man wonen inmiddels niet meer in de [B-straat] , zij zijn in het voorjaar van 2024 naar [plaats B] verhuisd. De man is aansluitend een huurovereenkomst aangegaan met een nieuwe huurder. Hij heeft de vrouw niet ingelicht over de opzegging en nieuwe overeenkomst.
3.3.
De vrouw wil nu eindelijk tot feitelijke verdeling overgaan. Zij kan de (verhoogde) gebruiksvergoeding voor de voormalige echtelijke woning niet blijven opbrengen en heeft de overwaarde nodig om de aankoop van een andere woning te kunnen financieren. Een andere reden om het onroerend goed nu te verkopen is dat de verbondenheid aan de man, met de bijbehorende conflicten, steeds meer klemt en schadelijk is voor de zoon van partijen en voor haarzelf.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw nader toegelicht dat zij nog altijd graag wil verhuizen, maar dat zij voorheen heeft geaarzeld om [minderjarige] uit zijn vertrouwde omgeving te halen. Toch wil zij nu doorzetten met de uitvoering van de verdeling. Ondanks inspanningen daartoe is het haar nog niet gelukt om voortgang te bewerkstellingen in de afwikkeling van de nalatenschap van haar vader. Het blijft ook voor haar onduidelijk wanneer dat wel gaat lukken. Daarop kan niet worden gewacht. De vrouw was niet bekend met de opzegging van de huur en de nieuwe overeenkomst.
Primaire vordering: andere verdeling
3.4.
De man vordert in hoger beroep dat het hof alsnog zal bepalen dat het erfdeel van de vrouw in de nalatenschap van haar vader zonder nadere verrekening toekomt aan de vrouw en dat de woningen zonder nadere verrekening toekomen aan de man. Dat betekent dat de man in dit kort geding alsnog een andere wijze van verdeling gelast wenst te zien dan is bepaald in de eerdere hoofdzaak over - onder meer - de verdeling. In hoger beroep heeft dit hof bij beschikking van 27 november 2018 namelijk de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de verdeling van de woningen (verkopen met verdeling bij helfte van de netto-verkoopopbrengst dan wel draagplicht bij helfte van de restschuld) in stand gelaten en het aandeel van de vrouw in de nalatenschap van haar vader aan haar toegedeeld, onder de verplichting de helft van de waarde daarvan aan de man te betalen. Het één is niet afhankelijk gesteld van het ander. Tegen deze beschikking is geen rechtsmiddel aangewend.
3.5.
De zogenoemde afstemmingsregel houdt in dat de kortgedingrechter die moet beslissen op een vordering tot het geven van een voorlopige voorziening, nadat de bodemrechter in de bodemzaak al een vonnis heeft gewezen, zijn beslissing in beginsel moet afstemmen op dat vonnis in de bodemzaak. Onder omstandigheden kan er reden zijn voor een uitzondering, bijvoorbeeld als er een zodanige wijziging van omstandigheden heeft plaatsgehad dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter, als hij daarvan op de hoogte was geweest, een andere beslissing zou hebben genomen.Het hof kan in het kader van dit kort geding geen andere wijze van verdeling gelasten dan bij de eerdere onherroepelijke beschikking is gedaan. Het hof zal de te geven beslissing dan ook afstemmen op deze beslissing in de hoofdzaak. De primaire vordering van de man zal dan ook worden afgewezen.
Subsidiaire vordering: uitsluiten vordering verdeling
3.6.
De man doet een beroep op artikel 3:178, leden 3 en 4, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Uit deze bepalingen volgt dat, als de door een onmiddellijke verdeling getroffen belangen van een of meer deelgenoten aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door de verdeling worden gediend, de rechter voor wie een vordering tot verdeling aanhangig is, op verlangen van een deelgenoot een of meermalen, telkens voor ten hoogste drie jaren, een vordering tot verdeling kan uitsluiten. Als er geen vordering tot verdeling aanhangig is, kan zo’n beslissing op verzoek van ieder van de deelgenoten worden gegeven door de rechter die ter zake van de vordering tot verdeling bevoegd zou zijn.
3.7.
De vraag is of dit uitsluiten van de verdelingsvordering ten aanzien van de woningen nog kan worden gevraagd in deze kort geding procedure, nu al in een bodemzaak (onherroepelijk) op de verdelingsvordering die zag op dezelfde gemeenschapsgoederen is beslist, zoals hiervoor is overwogen. Volgens de man kan dit wel. Het hof volgt de man hierin niet. Het betreft hier geen verdelingsvordering die aanhangig is of dat nog kan worden. Uitsluiting op de voet van artikel 3:178 leden 3 en 4 BW dient tot uitstel van verdeling en kan logischerwijs niet meer als al op een verdelingsvordering is beslist en het alleen nog gaat om het feitelijk uitvoering geven aan een al in rechte gelaste wijze van verdeling. In deze executiefase gaat een beroep op genoemde bepaling dus niet op.
Vernietiging verleende machtiging
3.8.
De man vordert, ook bij afwijzing van zijn primaire en subsidiaire vordering, dat het kort geding vonnis hoe dan ook wordt vernietigd en dat de door de vrouw gevraagde voorziening alsnog wordt geweigerd, zodat de aan de vrouw verleende machtiging in elk geval van tafel gaat en zij de woningen dus niet meer zonder medewerking van de man kan verkopen. Volgens de man heeft de vrouw geen spoedeisend belang bij verkoop van de woningen, heeft zij haar rechten verwerkt door zo lang te wachten met het uitvoeren van de verdeling en wegen zijn belangen bij behoud van de bestaande situatie van onverdeeldheid hoe dan ook zwaarder.
Spoedeisend belang?
3.9.
In een kort geding moet het hof altijd beoordelen of de partij die de voorlopige voorziening vraagt nog een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorlopige voorziening. Die vraag moet worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak van het hof. Bij die afweging kan een rol spelen dat de eisende partij lang heeft stilgezeten.
Volgens de man blijkt uit de omstandigheid dat de gebruiksvergoeding steeds netjes wordt voldaan en dat de vrouw zo lang heeft stilgezeten dat er geen sprake is van een situatie die niet kan worden voortgezet.
Volgens de vrouw is het gebruik van de woning voor haar te duur geworden en is er sprake van spanning in de verstandhouding tussen partijen en die zijn weerslag heeft op haar en op [minderjarige] .
Het hof stelt vast dat sinds de beschikking van het hof van 27 november 2018 enige jaren zijn verstreken waarin partijen (ieder om hen moverende redenen) ervoor hebben gekozen om nog geen uitvoering te geven aan de verdeling. Toen de man in september 2023 aan de vrouw liet weten dat de gebruiksvergoeding voor de echtelijke woning (voorheen € 420) vanwege de stijging van de rentelasten omhoog ging naar € 1.000 per maand heeft de vrouw direct geprobeerd om samen met de man te komen tot verkoop van de woningen, en toen dat niet lukte heeft de vrouw onverwijld haar vordering in kort geding aanhangig gemaakt. Het hof ziet, ondanks het eerdere stilzitten, in dit alles voldoende spoedeisend belang van de vrouw bij de gevraagde voorziening, ook in hoger beroep.
Rechtsverwerking?
3.10.
Bij de beoordeling van het beroep op rechtsverwerking stelt het hof het volgende voorop. Om rechtsverwerking te kunnen aannemen is nodig dat de rechthebbende zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn recht of bevoegdheid. Naar vaste rechtspraak is enkel tijdsverloop daarvoor onvoldoende. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij de wederpartij gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de rechthebbende zijn aanspraak niet meer geldend zal maken, of waardoor de positie van de wederpartij onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden als het recht of de bevoegdheid alsnog geldend wordt gemaakt. Tijdsverloop kan wel als een van de relevante omstandigheden meewegen bij beoordeling van de vraag of de rechthebbende zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn recht of bevoegdheid. ‘Stilzitten’ kan slechts tot rechtsverwerking leiden, indien op grond van de omstandigheden van het geval redelijkerwijs een bepaald handelen van de rechthebbende had mogen worden verwacht.
3.11.
In dit geval gaat het om tijdsverloop (stilzitten) sinds 2018. Volgens de man (in hoger beroep) is door de vrouw daarmee bij hem het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat zij met het uitvoeren van de verdeling zouden wachten totdat duidelijkheid is verkregen over het erfdeel van de vrouw. Het hof acht dit beroep op rechtsverwerking ongegrond, gelet op de omstandigheden genoemd onder 3.9. Dit betreffen geen omstandigheden waarin van de vrouw redelijkerwijs (eerder) een bepaald handelen had mogen worden verwacht.
Zwaarder wegend belang bij nog niet uitvoeren verdeling?
3.12.
Volgens de man moet de aan de vrouw verleende machtiging om de woningen te verkopen worden vernietigd, omdat hij een zwaarder wegend belang heeft bij het nog niet uitvoeren van de verdeling. De koppeling tussen de verdeling van het erfdeel en de verdeling van de woningen moet nu alsnog worden gemaakt. Dat betekent dat de feitelijke uitvoering van de verdeling niet mag plaatsvinden vóór de afwikkeling van de nalatenschap van de vader van de vrouw, omdat het geld dat de man na verdeling van het erfdeel van de vrouw verwacht te ontvangen hem in staat zou stellen de echtelijke woning over te nemen. Rechtbank en hof hebben met dit belang onvoldoende rekening gehouden bij het gelasten van de wijze van verdeling, aldus de man.
Zoals het hof hiervoor al heeft overwogen is dit kort geding niet het kader waarin de wijze van verdeling, zoals die door het hof al onherroepelijk is gelast, kan worden aangevochten of veranderd. De verdeling van genoemd erfdeel kan dus in de hier te nemen beslissing niet in enige vorm alsnog als voorwaarde worden verbonden aan de verdeling van de woningen. Dit kort geding betreft slechts de uitvoering van de gelaste wijze van verdeling van de woningen. Met de volgorde waarin de vrouw gebruik kan maken van de aan haar verleende machtiging, zoals bepaald in het kort geding vonnis, is juist ook rekening gehouden met de belangen van de man die hij in eerste aanleg had aangevoerd: eerst de echtelijke woning verkopen, zodat de vrouw kan omzien naar een andere woning voor haarzelf en [minderjarige] en zodat de man de appartementen kan overnemen ten behoeve van zijn ouders en broer.
In hoger beroep heeft de man voor een andere insteek gekozen. Het blijkt dat hij inmiddels zelf de echtelijke woning wil overnemen, maar ook dat hij geen gebruik heeft gemaakt van een kans die zich voordeed om daartoe de nodige financiële middelen te verwerven. Na het kort geding vonnis hebben immers zijn ouders de huur van het door hen gehuurde appartement opgezegd. Dat bood de gelegenheid om dit appartement in onverhuurde staat te verkopen. Die (veel hogere opbrengst) zou beide partijen meer keuze en mogelijkheid hebben geboden om de echtelijke woning over te nemen of om een andere woning aan te kopen. Dat de man ervoor heeft gekozen om de vrouw niet in te lichten over de huuropzegging door zijn ouders en om dat appartement direct weer te verhuren aan een derde strookt niet met het belang waarvan hij nu vraagt om dit het zwaarst te laten wegen. De door hem gegeven (niet onderbouwde) toelichting, dat hij de bekostiging van de maandelijkse lasten voor dat appartement snel moest veiligstellen, overtuigt niet. Uit alles blijkt dat de man niet vrijwillig zal meewerken aan het uitvoeren van de verdeling. Gelet op dit alles dient de aan de vrouw gegeven machtiging in stand te blijven, zodat zij uit de feitelijke onverdeeldheid kan geraken. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt.
In het incident
3.13.
Nu al op het hoger beroep wordt beslist ontvalt het belang aan de gevraagde schorsing van de uitvoerbaarheid van het kort geding vonnis. Het hof zal dit dan ook afwijzen.
Proceskosten (kort geding en incident)
3.14.
Omdat de man in het ongelijk zal worden gesteld en gelet op hetgeen onder 3.12 is overwogen over het handelen van de man ten aanzien van de huurovereenkomst ziet het hof aanleiding om, ondanks de gewezen familiebetrekking tussen partijen, de man tot betaling van de proceskosten in hoger beroep te veroordelen, zowel in het kort geding als in het incident. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.
3.15.
De proceskostenveroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
in het kort geding:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 29 november 2023;
in het incident:
4.2.
wijst de vordering af;
in het kort geding en in het incident:
4.3.
veroordeelt de man tot betaling van de volgende proceskosten van de vrouw:
€ 349,- aan griffierecht en
€ 3.549,- aan salaris van de advocaat van de vrouw (3 procespunten x appeltarief II);
4.4.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag;
4.5.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad en
4.6.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. K. Mans, J.U.M. van der Werff en S. Kuijpers, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2025.