In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 12 april 2022 was gewezen. De verdachte, geboren in 1969, was aangeklaagd voor poging tot zware mishandeling. De zaak kwam ter terechtzitting in hoger beroep op 23 januari 2024 en 10 april 2025. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. Het hof bevestigde het vonnis, maar vernietigde de strafoplegging en voegde een bewijsoverweging toe. De verdediging had betoogd dat de getuigenverklaring van een getuige niet betrouwbaar was en dat er een alternatief scenario voor het letsel van het slachtoffer niet kon worden uitgesloten. Het hof verwierp deze argumenten en oordeelde dat de getuigenverklaring betrouwbaar was. Het hof legde uiteindelijk een taakstraf van 160 uren op en een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 56 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen, die bestond uit materiële en immateriële schade.