Op 29 april 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 januari 2024, in een strafzaak met parketnummer 13-038401-22. De zaak betreft een verdachte die in 2016 voor het eerst in aanraking kwam met kinderporno via een Telegram-groepsapp. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar met enkele belangrijke aanpassingen. De bewijsmiddelen die door de rechtbank zijn gebruikt, zijn vervangen door nieuwe bewijsmiddelen die in een bijlage zijn opgenomen. Het hof heeft ook enkele overwegingen van de rechtbank niet overgenomen en heeft aanvullingen gedaan op de overwegingen met betrekking tot de verdachte.
De verdachte heeft verklaard dat hij kinderporno in zijn bezit heeft gehad vanaf 2016, en dit wordt ondersteund door sms-berichten waarin hij en een andere persoon fantaseren over seks met jonge kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat de periode waarin de verdachte kinderporno in zijn bezit had, loopt van 1 januari 2016 tot 18 februari 2019. Daarnaast heeft het hof kennisgenomen van een rapport van de reclassering, waarin wordt geadviseerd om de verdachte de bijzondere voorwaarde op te leggen om kinderporno te vermijden.
De beslissing van het hof is genomen na het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 15 april 2025, waarbij het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman heeft overwogen. Het hof heeft de zaak met inachtneming van de nieuwe overwegingen en bewijsmiddelen bevestigd, en de verdachte zal onderworpen worden aan de bijzondere voorwaarden die zijn opgelegd.