ECLI:NL:GHAMS:2024:985

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
23-004263-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van douanebeambte voor het medeplegen van de verlengde invoer van 210 kilogram cocaïne in Nederland

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de veroordeling van een douanebeambte voor het medeplegen van de verlengde invoer van 210 kilogram cocaïne. De verdachte was eerder door de rechtbank Noord-Holland op 11 november 2019 veroordeeld. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting op 19 maart 2024 en 2 april 2024. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarbij hij werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland. De tenlastelegging omvatte verschillende handelingen die de verdachte en zijn medeverdachte zouden hebben verricht om de invoer van de cocaïne te faciliteren. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 juli 2015 aanwezig was op Schiphol, waar hij betrokken was bij de invoer van de cocaïne. Ondanks zijn verweer dat hij niet op de hoogte was van de inhoud van de postzakken, heeft het hof geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, maar is tot dezelfde bewezenverklaring gekomen, zij het met andere overwegingen en een andere strafoplegging. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar en 4 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft ook de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag gelast.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004263-19
datum uitspraak: 16 april 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 11 november 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-871304-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 maart 2024 en 2 april 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman - naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 24 juli 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 210 kilogram cocaïne, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 juli 2015 tot en met 27 juli 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (ongeveer) 210 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
meer subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 24 juli 2015 tot en met 27 juli 2015 te Schiphol tezamen en in vereniging met [medeverdachte] en/of een of meer andere personen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van 210 kilo cocaïne, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist of ernstig redenen had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen;
- ( meermalen) met die [medeverdachte] en/of met elkaar contact gelegd en/of onderhouden en/of
- ( meermalen) aan/van die [medeverdachte] en/of een ander of anderen informatie verstrekt en/of ontvangen en/of afspraken gemaakt over de postpakketten, waarin de cocaïne was verstopt, en/of
- ( meermalen) navraag gedaan en/of informatie gevraagd naar/omtrent de postpakketten, waarin die cocaïne was verstopt, en/of
- ( meermalen) getracht en/of opdracht gegeven die postpakketten, waarin die cocaïne was verstopt, buiten de postafdeling (EPS) te brengen en/of
- ( meermalen) de postpakketten, waarin die cocaïne was verstopt, van de postafdeling (EPS) vervoerd naar de vrachtafdeling (Equation) en/of
- die postpakketten, waarin die cocaïne was verstopt, in het magazijn verstopt en/of
- bij navraag door collega’s de vindplaats van die postpakketten, waarin die cocaïne was verstopt, verzwegen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd om proceseconomische redenen, nu het hof weliswaar tot dezelfde bewezenverklaring komt als de rechter in eerste aanleg, maar tot andere overwegingen en een andere strafoplegging, zodat het partieel bevestigen van het vonnis een te weinig overzichtelijk samenstel aan beslissingen en motiveringen zou opleveren.

Standpunten van partijen

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat op basis van het dossier niet onomstotelijk kan worden vastgesteld dat de verdachte wist of had moeten weten dat op vrijdag 24 juli 2015 middels vlucht [vlucht 1] vanuit Sao Paulo, Brazilië, een hoeveelheid cocaïne in postzakken in Nederland is ingevoerd. Volgens de verdediging is sprake van contra-indicaties voor het hebben van wetenschap bij de verdachte. In dit verband is aangevoerd:
- dat de verdachte een jaar na de vondst van de cocaïne is aangehouden en onderzoek in de tussentijd geen bewijs van betrokkenheid van de verdachte heeft opgeleverd;
- dat niet kan worden aangetoond dat de verdachte wist dat hij specifiek deze postzakken moest hebben, terwijl het initiatief om de postzakken van de carrouselband af te halen en apart (op een rolcontainer) te leggen niet van de verdachte kwam;
- dat de postzakken in de avond van 24 juli 2015 zouden doorgaan met vlucht [vlucht 2] naar Taipei en niet voorstelbaar is dat de verdachte, door enkel op 24 juli 2015 in de middag naar de postzakken te kijken, het risico zou hebben genomen dat de zending wordt doorgestuurd en
- dat de aanwezigheid van de verdachte in KLM Vrachtstation wellicht bijzonder was, maar niet onmogelijk.
Ten slotte is betoogd dat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] onbetrouwbaar is, en niet voor het bewijs mag worden gebezigd.

Bewijsoverwegingen, tevens bespreking van het verweer

De vraag die voorligt, is of hetgeen de verdachte is tenlastegelegd, in enigerlei variant, wettig en overtuigend kan worden bewezen. Die vraag beantwoordt het hof bevestigend en wel voor het primair tenlastegelegde medeplegen van het invoeren van cocaïne. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Aantreffen cocaïne
Op 27 juli 2015 is in een aantal postzakken, met daarin een zending postpakketten, die met vlucht [vlucht 1] op vrijdag 24 juli 2015 vanuit Sao Paulo, Brazilië was aangekomen op Schiphol, ongeveer 210 kilogram cocaïne aangetroffen. De postzakken waren op 24 juli 2015 door de avonddienst apart gezet omdat er ten opzichte van het aangegeven gewicht een verschil zou zijn van 168 kilogram. De postzakken bevonden zich op de afdeling EPS (kortweg: post) in KLM Vrachtstation 1.
De aanwezigheid van de verdachte op de afdeling EPS in KLM Vrachtstation 1
KLM Vrachtstation 1 was verdeeld in een afdeling EPS (kortweg: post, zoals hiervoor reeds aangegeven) en een afdeling Equation (kortweg: vracht). Beide afdelingen waren destijds gescheiden door een hek met een (niet afgesloten) deur. De afdeling EPS had een eigen scanapparaat.
De verdachte was destijds werkzaam als douaneambtenaar op de luchthaven Schiphol. Hij viel onder de (onbewapende) teams van Fysiek Toezicht 2, die zich
nietbezig hielden met de post van de afdeling EPS. Controles op laatstgenoemde afdeling waren namelijk aangemerkt als werkzaamheden met een hoog risico en voorbehouden aan de (bewapende) teams van Fysiek Toezicht 1.
De verdachte had beroepshalve derhalve niets te zoeken op de afdeling EPS in KLM Vrachtstation 1.
De verdachte had in de periode hier van belang, van 24 tot en met 26 juli 2015, ook geen controleopdrachten in KLM Vrachtstation 1.
Niettemin heeft de verdachte zich op 24, 25 en 26 juli 2015 herhaaldelijk aldaar begeven, waar hij meermaals interesse heeft getoond in de postzakken van vlucht [vlucht 1] waarin later de cocaïne werd aangetroffen, in het bijzonder:
  • op 24 juli 2015 toen de verdachte 8 minuten (van 15.12 uur tot 15.20 uur) aanwezig was in KLM vrachtstation 1, waar hij heeft gekeken naar een pallet met daarop witte zakken die gelijkenis vertonen met de witte postzakken waarin later de cocaïne is aangetroffen. Hij heeft toen en aldaar een gesprek gevoerd met een heftruckchauffeur en is met de heftruck meegelopen toen de betreffende zakken werden opgetild en vervoerd; de verdachte had die dag enkel opdrachten
  • op 25 juli 2015 toen de verdachte tussen 09.26 uur en 10.40 uur (derhalve een uur en 14 minuten) aanwezig was in KLM Vrachtstation 1, meermalen de EMS-postzending op de afdeling EPS heeft bekeken, en later nogmaals tussen 14.16 uur en 15.08 uur (derhalve 52 minuten) in het vrachtstation is geweest; de verdachte had die dag enkel een lijncontrole voor vlucht [vlucht 3] uit Paramaribo op gate [gate]; en
  • op 26 juli 2015 toen de verdachte tussen 10.30 uur en 10.39 uur opnieuw aanwezig was in KLM Vrachtstation 1, terwijl hij ook die dag geen controle-opdrachten had aldaar.
De contacten tussen de verdachte en de medeverdachte
De verdachte heeft zowel op 25 als 26 juli 2015 meermaals contact gehad met [medeverdachte] , een KLM
loodsmedewerker van de afdeling Equation, in het bijzonder:
  • op 25 juli 2015 toen zij samen door de KLM-loods hebben gelopen, waarna de verdachte de rolcontainer met daarop de postzakken waarin later de cocaïne werd aangetroffen heeft bekeken, en hij aan KLM-dutymanager [naam] gevraagd heeft of hij de postzending mocht meenemen, hetgeen hem geweigerd werd. De verdachte en [medeverdachte] hebben toen 25 minuten met elkaar gesproken, waarna de verdachte opnieuw naar de postzending heeft gekeken, en waarna de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] wederom vijf minuten met elkaar hebben gesproken. Slechts vijf minuten na het vertrek van de verdachte uit de vrachtloods heeft [medeverdachte] de zending met postzakken van de afdeling EPS naar de afdeling Equation verplaatst;
  • op zondag 26 juli 2015, twee uur nadat de medeverdachte [medeverdachte] , toen hem ( [medeverdachte] ) meermaals door de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [naam] was gevraagd naar de vermiste postzending en deze door [medeverdachte] uit het magazijn was gehaald en aan [naam] is overhandigd. De verdachte is om 10:31 uur de afdeling Equation opgelopen, waar hij vanaf 10:33 uur tot 10:37 uur met de medeverdachte [medeverdachte] heeft staan praten.
De verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft, terwijl hem daartoe ampel de gelegenheid is geboden, in eerste aanleg en ter terechtzitting in hoger beroep, geen aannemelijke verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid en handelen in KLM Vrachtstation 1 op 24, 25 en 26 juli 2015. Een dergelijke verklaring mag wel van hem worden verwacht, omdat hij op geen van die drie dagen douanetaken had in KLM Vrachtstation 1 en hij, als medewerker van Fysiek Toezicht 2, in het bijzonder niets te zoeken had op de afdeling EPS, aangezien controlewerkzaamheden aldaar immers waren voorbehouden aan de bewapende teams van Fysiek Toezicht 1. Desondanks heeft hij diverse handelingen verricht in de nabijheid en ten aanzien van de postzakken op die afdeling, die later cocaïne bleken te bevatten. In het bijzonder acht het hof de volgende verklaringen van de verdachte niet geloofwaardig:
  • dat hij ‘mogelijk’ op 24 juli 2015 een generieke controle verrichtte in de loods, terwijl op basis van (de uiterlijke verschijningsvorm van) zijn handelen daarvan geen sprake was en ook enige vorm van registratie van die controle ontbrak, terwijl registratie volgens zijn eigen verklaring ter terechtzitting in hoger beroep wel diende te gebeuren;
  • dat hij ‘mogelijk’ op 24 juli 2015 in de middag (kennelijk van de heftruckchauffeur) de werking van het COPAM-systeem wilde leren, terwijl hij eerder al met dat systeem gewerkt had, en hem dit bekend moet zijn geweest;
  • dat hij ‘mogelijk’ op 25 juli 2015 in de ochtend zich vergistte, toen hij dacht dat hij in de loods een lijncontrole moest uitvoeren, terwijl hij in juni reeds geïnformeerd was over zijn maandplanning, zodat een vergissing – zonder méér – niet in de reden ligt; het hof betrekt daarbij dat de aan de verdachte die dag uitgegeven douaneauto van 9.07 uur tot 9.10 uur is geregistreerd op het adres van WFS, de vrachtafhandelaar van vlucht [vlucht 3], zijnde de vlucht waarop de verdachte die dag een lijncontrole moest uitvoeren; bij gebreke van een duidelijke verklaring van de verdachte omtrent zijn aanwezigheid die ochtend bij WFS, leidt het hof hieruit af dat de verdachte er op dat moment wel degelijk mee bekend was welke controle hij die dag diende uit te voeren;
  • dat hij ‘mogelijk’ op 25 juli 2015 in de middag benieuwd was of de postzakken van vlucht [vlucht 1] al gecontroleerd waren, terwijl hem geen opdracht was gegeven om de zakken te controleren en hij van dit voor hem kennelijk opzienbarende voorval ook geen melding heeft gemaakt aan zijn leidinggevenden.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat de hiervoor weergegeven handelingen van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] een duidelijke gerichtheid hadden ten aanzien van de postzakken van vlucht [vlucht 1], welke handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm redelijkerwijs niet anders kunnen worden opgevat dan als een opzettelijk handelen gericht op de ontvangst, het verdere vervoer en de opslag van de postzending met cocaïne na binnenkomst in Nederland. Naar het oordeel van het hof kan de aanwezigheid van de verdachte in de loods en zijn handelen aldaar redelijkerwijs niet anders worden verklaard dan dat hij op 24 juli 2015 de zending cocaïne op de afdeling EPS is komen traceren, waarna hij deze zending op 25 juli 2015 gezamenlijk met [medeverdachte] (in eerste instantie) heeft veilig gesteld door overbrenging naar een andere afdeling.
De door de verdediging gestelde contra-indicaties leiden niet tot een ander oordeel. Dat onderzoek dat heeft plaatsgevonden na de ontdekking van de cocaïne in de vorm van bijvoorbeeld taps geen nader bewijs heeft opgeleverd, doet geen afbreuk aan het wel voorhanden zijnde bewijs. Voorts blijkt uit het voorgaande dat de verdachte kennelijk wist welke zending hij moest hebben en kan niet worden uitgesloten dat het aanvankelijk de bedoeling is geweest de zending na binnenkomst in Nederland door te laten gaan naar Taipei, maar dit in verband met de ontdekking van het afwijkende gewicht is verijdeld en de verdachte de situatie door onderschepping van de zending onder controle diende te brengen.
Daarbij acht het hof het gelet op de omvang en de daar tegenover staande waarde van de zending cocaïne onaannemelijk dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] niet op de hoogte zijn geweest van de inhoud van de zending; niet valt in te zien dat twee willekeurige personen worden ingeschakeld voor een dergelijk waardevol transport zonder hen te informeren over de inhoud daarvan, met alle risico’s van dien.
Uit de hiervoor besproken (frequentie van) contactmomenten tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] en de handelingen die zij samen en elk voor zich hebben verricht, volgt naar het oordeel van het hof dat tussen hen sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking voor de (verlengde) invoer van de cocaïne. Hun beider bijdrage is daarbij wezenlijk geweest.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op of omstreeks 24 juli 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 210 kilogram cocaïne.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar en 4 maanden.
De raadsman heeft het hof verzocht, ingeval het tot een veroordeling mocht komen, rekening te houden met het feit dat de verdachte
first offenderis, hij sinds zijn aanhouding niet meer met justitie in aanraking is geweest en een lange gevangenisstraf van grote invloed zal zijn op het functioneren van het gezin van de verdachte en het behoud van zijn baan en inkomen. Voorts is gewezen op de strafoplegging in een tweetal uitspraken van de rechtbank Noord-Holland.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, als douanebeambte werkzaam op Schiphol, samen met een KLM-medewerker schuldig gemaakt aan de (verlengde) invoer van 210 kilogram cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen zeer schadelijke stof. Gelet op de zeer grote hoeveelheid cocaïne kan die niet anders zijn bedoeld dan voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding en (groot)handel in harddrugs en als afgeleide het gebruik ervan, vormen een ernstige bedreiging van de volksgezondheid en leiden veelal, direct en indirect, tot diverse vormen van (ernstige) criminaliteit.
Het hof neemt het de verdachte in het bijzonder kwalijk dat hij misbruik heeft gemaakt van zijn positie als douaneambtenaar ten behoeve van zijn eigen financiële en criminele gewin en aldus het vertrouwen van de maatschappij in de veiligheid op en rond de luchthaven ernstig heeft beschaamd. Het hof rekent dit de verdachte aan en acht geen andere straf passend dan een vrijheidsbenemende.
Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden uitgesproken. Deze straffen zijn neergelegd in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Voor de invoer van een hoeveelheid harddrugs van meer dan 20 kilogram wordt daarin al een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van méér dan 60 maanden genoemd. In casu is sprake van een veelvoud daarvan, te weten 210 kilogram cocaïne.
Het hof ziet in hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht geen aanleiding af te wijken van eerder genoemde oriëntatiepunten, nu deze omstandigheden van onvoldoende gewicht zijn om een andere straf te rechtvaardigen dan de onvoorwaardelijke gevangenisstraf die de rechtbank heeft opgelegd en die neerkomt op een gevangenisstraf die zich aan de onderkant van de gegeven bandbreedte bevindt.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf van 6 jaar passend en geboden.
Het hof stelt echter vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is overschreden. De verdachte is op 30 augustus 2016 in verzekering gesteld en de rechtbank heeft op 11 november 2019 vonnis gewezen, zodat in die fase sprake is van een termijnoverschrijding van ruim veertien maanden. De verdachte heeft op 18 november 2019 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarna het hof op 16 april 2024 arrest wijst, zodat in hoger beroep sprake is van een termijnoverschrijding van twee jaar en bijna vijf maanden. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn zal het hof in plaats van de passend geachte gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren en 4 maanden opleggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Het hof zal de teruggave van de onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van € 7.065,00 gelasten, voor zover dat nog niet is gebeurd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren en 4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: € 7.065,00.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. M. Senden en mr. A.R.O. Mooy, in tegenwoordigheid van mr. M. Boelens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 april 2024.
Mr. M. Senden is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.