In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag parkeerbelasting die op 30 maart 2023 aan de belanghebbende is opgelegd. De belanghebbende heeft op 15 mei 2023 bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar heeft dit bezwaar op 26 mei 2023 niet-ontvankelijk verklaard. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam, die op 25 augustus 2023 het beroep ongegrond verklaarde. De belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam.
In hoger beroep is de vraag aan de orde of de heffingsambtenaar het bezwaar van de belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De heffingsambtenaar heeft in hoger beroep gesteld dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding in de bezwaarfase en heeft aangeboden de naheffingsaanslag uit coulance te vernietigen, evenals de proceskosten van de belanghebbende te vergoeden.
Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar inderdaad een verschoonbare termijnoverschrijding heeft erkend en dat er geen reden is om anders te beslissen. Het hoger beroep van de belanghebbende is gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank is vernietigd, en de naheffingsaanslag is vernietigd. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 437,50, en moet het griffierecht van € 136 aan de belanghebbende worden vergoed.