ECLI:NL:GHAMS:2024:977

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
23-000477-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integrale vrijspraak in zedenzaken met betrekking tot seksueel binnendringen en ontucht met minderjarigen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van seksueel binnendringen van twee minderjarige meisjes, [benadeelde 1] en [benadeelde 2], in de periode van 2000 tot 2005. De tenlastelegging omvatte ernstige zedendelicten, waarbij de slachtoffers op het moment van de feiten nog geen twaalf jaar oud waren. De verdachte heeft altijd ontkend en zijn raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit, stellende dat er onvoldoende wettig bewijs was om de beschuldigingen te onderbouwen.

Het hof heeft de verklaringen van de aangeefsters kritisch beoordeeld, vooral gezien het aanzienlijke tijdsverloop tussen de vermeende feiten en de aangiften. De verklaringen werden als onvoldoende betrouwbaar beschouwd, mede door het gebrek aan steunbewijs. Het hof benadrukte dat in zedenzaken vaak alleen de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte voorhanden zijn, wat de bewijsvoering bemoeilijkt. Gezien het ontbreken van overtuigend bewijs heeft het hof besloten de verdachte vrij te spreken van de tenlastegelegde feiten.

Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] tot schadevergoeding afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan de ten laste gelegde feiten. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte werd vrijgesproken van alle beschuldigingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000477-21
datum uitspraak: 9 april 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 11 februari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-163577-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1962,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 maart 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en hun advocaat naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 maart 2000 tot en met 30 november 2005 in de gemeente Zandvoort, in elk geval in Nederland, met [benadeelde 1] (geboren op [geboortedag 2] 1996), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 1], hebbende verdachte (telkens)
- zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [benadeelde 1] geduwd en/of gebracht, en/of
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [benadeelde 1] geduwd en/of gebracht, en/of
- de vagina en/of de schaamstreek van die [benadeelde 1] betast;
en/of
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 maart 2000 tot en met 30 november 2005 in de gemeente Zandvoort, in elk geval in Nederland, met [benadeelde 1] (geboren op [geboortedag 2] 1996), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, (telkens) bestaande uit het betasten van de vagina en/of de schaamstreek van die [benadeelde 1];
2. primair
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2000 tot en met 31 december 2005 in de gemeente Zandvoort, in elk geval in Nederland, met [benadeelde 2] (geboren op [geboortedag 3] 1996), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 2], hebbende verdachte (telkens)
- zijn, verdachtes, vingers in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [benadeelde 2] geduwd en/of gebracht, en/of
- de vagina en/of de schaamstreek van die [benadeelde 2] betast;
2. subsidiair
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2000 tot en met 31 december 2005 in de gemeente Zandvoort, in elk geval in Nederland, met [benadeelde 2] (geboren op [geboortedag 3] 1996), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, (telkens) bestaande uit het betasten van de vagina en/of de schaamstreek van die [benadeelde 2].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt ten aanzien van de bewijsvraag.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 eerste en tweede cumulatief/alternatief (met uitzondering van het onderdeel “zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [benadeelde 1] geduwd en/of gebracht” ) en 2 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn voor behandeling van de strafzaak in hoger beroep.

Vrijspraak

Standpunt verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de feiten integrale vrijspraak bepleit bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Daartoe heeft hij onder meer gesteld dat het bewijsminimum niet wordt gehaald en dat de verklaringen van de aangeefsters als onvoldoende betrouwbaar moeten worden bestempeld.
Oordeel hof
Zedenzaken worden vaak gekenmerkt door het gegeven dat naast de verklaring van het slachtoffer en de ontkennende verklaring van de verdachte weinig of geen steunbewijs voorhanden is, omdat bij de ten laste gelegde handelingen alleen de verdachte en het slachtoffer aanwezig zijn geweest. Indien steunbewijs ontbreekt of door de rechter ontoereikend wordt bevonden, blijven de beschuldigende verklaring van het slachtoffer en de ontkennende verklaring van de verdachte als onverenigbaar tegenover elkaar staan. In dat geval kan geen bewezenverklaring volgen, omdat op grond van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering de rechter het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uitsluitend mag baseren op de verklaring van één getuige. De verdachte kan dan niet worden veroordeeld.
De vraag waar het hof zich voor gesteld ziet is of buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van de verweten gedragingen. De verdachte heeft van meet af aan ten stelligste ontkend. Hiertegenover staan de andersluidende verklaringen van de aangeefsters. Zij zijn beiden uitgebreid gehoord door de politie en de rechter-commissaris. De gedurende deze verhoren afgelegde verklaringen vormen het enige rechtstreekse bewijs waaruit zou kunnen volgen dat de verweten gedragingen hebben plaatsgevonden, zodat naar oordeel van het hof bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van die verklaringen bijzondere voorzichtigheid dient te worden betracht.
Op de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen en de mate waarin de rechter zijn oordeel daarop kan gronden, kunnen vele factoren van invloed zijn, zoals een bewuste of onbewuste vooringenomenheid tegenover bepaalde personen en de emotionele toestand waarin de getuige zich bevond tijdens de waarneming of het afleggen van zijn verklaring. Ook kan van invloed zijn het tijdsverloop tussen het moment waarop de waarnemingen zijn gedaan en het moment waarop de getuige daarover voor het eerst een verklaring aflegt en of (en in welke mate) de herinnering van de getuige is vervaagd of is beïnvloed door informatie waarvan de getuige in de tussenliggende periode kennis heeft genomen.
In deze zaak deed [benadeelde 1] op 16 januari 2018 aangifte. Op dat moment was sprake van een tijdsverloop van ruim 12 tot bijna 18 jaar sinds de onder 1 ten laste gelegde feiten zich zouden hebben afgespeeld. Bij aangeefster [benadeelde 2] was op het moment van haar verklaring als getuige, 11 januari 2019, en op het moment van aangifte ruim een maand later, sprake van een tijdsverloop van ruim 13 tot 19 jaar. Aangeefster [benadeelde 1] legde vervolgens op 29 januari 2020, bijna twee jaar na haar aangifte, nogmaals een verklaring af, wat tot gevolg heeft dat de ervaringen waarover zij verklaarde nog verder in het verleden lagen.
Het hof is, alles afwegende en bij gebrek aan steunbewijs – buiten de verklaringen van de aangeefsters – dat het hof van voldoende gewicht vindt, van oordeel dat het bewijs niet toereikend is om de lat te halen voor een bewezenverklaring. De verklaringen van de aangeefsters vindt het hof daarvoor in dit geval als basis te wankel. Weliswaar hebben de aangeefsters ieder ten aanzien van zichzelf soortgelijke handelingen van de verdachte beschreven maar zij zijn niet over en weer getuige daarvan geweest. Anders dan de advocaat-generaal acht het hof de verklaringen onvoldoende om deze als schakelbewijs te gebruiken. Dat wordt niet anders door de bewijselementen die de rechtbank naast deze verklaringen in haar beoordeling heeft betrokken, zoals de advocaat-generaal het hof heeft voorgesteld ook te doen.
Dit betekent niet dat het hof geen waarde hecht aan de verklaringen van aangeefsters of geen oog heeft voor de betekenis voor hen van de uitkomst van deze strafzaak. Het hof is echter van oordeel dat, hoewel het procesdossier aanwijzingen bevat die voor de verdachte belastend zijn, niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte wegens gebrek aan overtuigend bewijs moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 38.391,97. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 28.891,97. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 38.937,37. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 26.396,88. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 2 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jeltes, mr. M.L.M. van der Voet en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. M.C. de Rade, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 april 2024.
=========================================================================
[…]