ECLI:NL:GHAMS:2024:968

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
23-000189-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gemaximeerde tbs-maatregel met dwangverpleging en een GVM voor belaging en bedreiging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 januari 2022. De verdachte, geboren in 2000 en thans gedetineerd, was eerder vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. De tenlastelegging omvatte onder andere belaging van een ex-vriendin door haar stelselmatig te bedreigen en haar persoonlijke levenssfeer te schenden. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging en bedreiging van drie politieambtenaren. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een geestelijke stoornis die zijn gedragskeuzes beïnvloedt. Gezien het hoge recidiverisico en de ernst van de feiten heeft het hof besloten om de verdachte ter beschikking te stellen met een maatregel van dwangverpleging. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn afgewezen, omdat niet is aangetoond dat zij 'op andere wijze' in hun persoon zijn aangetast. De tbs-maatregel is gemaximeerd tot vier jaar, en de verdachte is verbeurd verklaard van een in beslag genomen telefoon.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000189-22
datum uitspraak: 2 februari 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 januari 2022 in de strafzaak onder de parketnummers 13-068784-21 en 13-240764-20 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
thans gedetineerd in [detentieadres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
7 november 2023 en 19 januari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (
hierna:Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder feit 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 februari 2021 tot en met 7 maart 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door gedurende deze periode (telkens) (anoniem) telefonisch te bellen en/of (telkens) via Instagram of (nep)account(s) van Snapchat en/of (een) ander(e) social media kana(a)l(en) berichten en/of filmpjes te sturen naar voornoemde [slachtoffer] , waarin hij - onder meer - aangeeft zichzelf om te brengen en/of (telkens) voor het huis van voornoemde [slachtoffer] te verschijnen en/of (telkens) geschenken op haar balkon achter te laten en/of (telkens) haar op school op te wachten met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
3.
hij op of omstreeks 12 maart 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door naar voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] te spugen en/of die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] de woorden toe te voegen: "1 op 1 op straat, maak ik jullie allemaal af", althans woorden en/of feitelijkheden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, reeds omdat het hof ten aanzien van feit 3 tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsmiddelen

Ten aanzien van feit 1:
Nu de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat het hof met de navolgende opsomming van de bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, Sv:
de bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 4 januari 2022;
een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] van 6 maart 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, met bijlagen, doorgenummerde pagina’s 01 tot en met 28;
een proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer 2021047862 (“Bevindingen met betrekking tot datums in de aangifte”) van 24 november 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , ongenummerd.
Ten aanzien van feit 3
4.
Een proces-verbaal van verhoor aangever met proces-verbaalnummer PL1300-2021052794-5 van 12 maart 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] , ongenummerd.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 12 maart 2021 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[benadeelde 1] :
Op 12 maart 2021 was ik aan het werk in het cellencomplex Zuidoost (
het hof begrijpt:) te Amsterdam. De arrestant [verdachte] zat in de cel. Op enig moment begon hij tegen mij te schelden. Ik heb mijn collega’s [benadeelde 2] en [benadeelde 3] erbij geroepen. Ik hoorde dat [verdachte] zei: “1 op 1 op straat maak ik jullie allemaal af”. Ik voelde mij ernstig bedreigd.
5.
Een proces-verbaal van verhoor aangever met proces-verbaalnummer PL1300-2021052794-2 van 12 maart 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , ongenummerd.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 12 maart 2021 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[benadeelde 2] :
Op 12 maart 2021 was ik aan het werk in het cellencomplex Zuidoost te Amsterdam. Collega [benadeelde 1] riep mij. Ook collega [benadeelde 3] is erbij gekomen. De arrestant [verdachte] , geboren op [geboortedag] 2000, werkte niet mee. Hij heeft mij uitgescholden. Ik hoorde [verdachte] ook zeggen: “1 op 1 op straat zal ik jullie allemaal af maken”. Ik voelde mij ernstig bedreigd.
6.
Een proces-verbaal van verhoor aangever met proces-verbaalnummer PL1300-2021052794-3 van 12 maart 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] , ongenummerd.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 12 maart 2021 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[benadeelde 3] :
Op 12 maart 2021 was ik aan het werk in het cellencomplex Zuidoost (
het hof begrijpt:) te Amsterdam. [verdachte] begon te schreeuwen en was tegen ons aan het schelden. [verdachte] heeft naar mij geroepen: “Ik maak jullie allemaal 1 voor 1 af”. Ik voelde mij hierdoor zeer bedreigd.

Bewezenverklaring

Het hof acht op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
in de periode van 15 februari 2021 tot en met 7 maart 2021 te Amsterdam, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door gedurende deze periode telkens via Instagram of accounts van Snapchat en andere sociale mediakanalen berichten en filmpjes te sturen naar [slachtoffer] , waarin hij - onder meer - aangeeft zichzelf om te brengen, en telkens voor het huis van [slachtoffer] te verschijnen en een geschenk op haar balkon achter te laten en haar op school op te wachten, met het oogmerk [slachtoffer] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en vrees aan te jagen.
3.
hij op 12 maart 2021 te Amsterdam, [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] de woorden toe te voegen: "1 op 1 op straat, maak ik jullie allemaal af".
Wat betreft het onder 3 tenlastegelegde spugen, is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het (voorwaardelijk) opzet had hierdoor de aangevers te bedreigen, zodat het hof de verdachte daarvan vrijspreekt.
Hetgeen voorts onder 1 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet ook hiervan worden vrijgesproken

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
belaging.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van maatregelen

De rechtbank heeft de verdachte ter zake van het in eerste aanleg onder 1 bewezenverklaarde de maatregel van terbeschikkingstelling (
hierna: de tbs-maatregel) met voorwaarden opgelegd, welke voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte voor het onder 1 en 3 tenlastegelegde de tbs-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege (
hierna: dwangverpleging) van ongemaximeerde duur en de gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr wordt opgelegd.
De raadsman heeft primair verzocht om aan de verdachte geen tbs-maatregel op te leggen, met name omdat dat wegens de relatief geringe ernst van de tenlastegelegde feiten disproportioneel zou zijn. Volstaan zou kunnen worden met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaren met bijzondere voorwaarden, waaronder in ieder geval een verplichte klinische opname, waarbij een proeftijd van drie jaren kan worden bepaald. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de duur van de eventueel op te leggen tbs-maatregel met dwangverpleging te maximeren tot vier jaren. Meer subsidiair heeft de raadsman – zo begrijpt het hof – in overweging gegeven tevens een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen en voor zover nodig het onderzoek daartoe te heropenen teneinde de reclassering hiernaar onderzoek te laten doen.
Het hof overweegt als volgt.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in een periode van drie weken schuldig gemaakt aan belaging van zijn ex-
vriendin door haar voortdurend berichten en filmpjes te sturen en door haar op te zoeken bij haar woning en haar school. In de berichten dreigde de verdachte regelmatig zichzelf van het leven te beroven, door zichzelf neer te steken of van een flat naar beneden te springen, en op een van de filmpjes was te zien dat de verdachte een groot mes tegen zijn wang drukte. Als gevolg van het handelen van de verdachte heeft zijn ex-vriendin last gehad van gevoelens van angst en onveiligheid. Met zijn handelen heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van drie politieambtenaren door in het cellencomplex dreigende woorden richting hen te uiten.
Justitiële documentatie
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 oktober 2023 is hij eerder veroordeeld voor belaging en bedreiging. In februari 2020 is aan de verdachte – vanwege belaging en bedreiging van een eerdere ex-vriendin, en vanwege overtreding van een hem in dat verband gegeven gedragsaanwijzing – een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden, waaronder een ambulante behandeling bij De Waag, opgelegd. Deze voorwaarden zijn dadelijk uitvoerbaar verklaard en op 22 december 2021 is deze veroordeling onherroepelijk geworden. Daarnaast is de verdachte begin december 2020 – onder andere vanwege bedreiging – onherroepelijk veroordeeld tot een deels voorwaardelijke taakstraf met bijzondere voorwaarden. Ten tijde van de bewezenverklaarde feiten in deze strafzaak was de proeftijd van deze eerdere veroordelingen nog niet voorbij.
De gedragsdeskundige rapportages en de gang van zaken sinds de behandeling in eerste aanleg
De rechtbank beschikte ten tijde van de behandeling in eerste aanleg over de Pro Justitia rapportages die omtrent de verdachte zijn uitgebracht door [naam 1] , psycholoog, gedateerd 16 juli 2021, en [naam 2] , psychiater, van 20 juli 2021. De psycholoog en de psychiater kwamen tot de conclusie dat de verdachte lijdt aan een andere gespecificeerde disruptieve impulsbeheersingsstoornis of andere gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met borderline en narcistische trekken, dat de gedragskeuzes van de verdachte ten tijde van de tenlastegelegde belaging (feit 1) mede werden beïnvloed door deze vastgestelde stoornissen en dat het recidiverisico ten aanzien van belaging als hoog wordt ingeschat. Volgens de gedragsdeskundigen is behandeling in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden, die moet aanvangen binnen een klinische setting, noodzakelijk om het risico op recidive in te perken. Indien behandeling in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden niet effectief zou blijken te zijn, vormt behandeling in het kader van een tbs-maatregel met dwangverpleging een geschikt alternatief.
De rechtbank heeft, gelet op dit advies en gelet op het gelijkluidende advies van de reclassering, zoals neergelegd in het rapport van 14 december 2021 en toegelicht ter terechtzitting van 4 januari 2022, aan de verdachte de tbs-maatregel met voorwaarden opgelegd, waarbij de behandeling moet aanvangen in een klinische setting. De rechtbank heeft de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaard en naast de tbs-maatregel geen straf opgelegd, zodat de klinische behandeling direct kon aanvangen.
Uit het 3e voortgangsverslag van de reclassering van 29 november 2022 en de reclasseringsadviezen ‘voortijdige negatieve beëindiging toezicht’ van 14 december 2022 en 9 januari 2023 volgt dat de verdachte op 24 januari 2022 is gestart met zijn klinische behandeling bij FPK [instelling 1] te [plaats 1] en dat hij na een behandelperiode van negen maanden op 30 augustus 2022 is overgeplaatst naar FPA [instelling 2] in [plaats 2] . Uit dit verslag en deze adviezen blijkt dat het verloop van de tbs-maatregel zich kenmerkte door weerstand van de zijde van de verdachte. Met name gedurende zijn verblijf op de FPA raakte de verdachte snel in conflict. Daarbij was sprake van oppositioneel en grensoverschrijdend gedrag. De verdachte had een denigrerende en ondermijnende houding en hij toonde zich weinig bereid om echt tot behandeling te komen. Hij was weliswaar aanwezig bij behandelingen, waarmee hij zijn inzet wilde bewijzen, maar hierop volgend verwachtte hij uitbreiding van zijn vrijheden. Zijn doel was om het klinische traject zo snel als mogelijk te beëindigen. Er vonden een aantal incidenten en overtredingen van de voorwaarden plaats. Op 11 december 2022 was voor de reclassering de grens bereikt toen de verdachte zijn vrijhedenbeleid overtrad. Hij besloot namelijk op die datum, zonder toestemming van de kliniek en de reclassering, van [plaats 2] naar Amsterdam te reizen, naar de woning van een ex-vriendin, met wie hij tijdens zijn verblijf op de FPA in contact was gekomen. Hij verviel hiermee naar de mening van de reclassering in grensoverschrijdend delictgedrag door, voor haar woning, haar lastig te vallen, waarop zij de politie heeft gebeld. Sinds zij de relatie met de verdachte had verbroken, bleef de verdachte haar benaderen. De reclassering concludeert dat zij hiermee de derde vrouw is die zich genoodzaakt voelde om de politie in te schakelen omdat de verdachte, na het einde van een relatie, de grenzen van de ander niet respecteert. Verder concludeert de reclassering dat de ingezette behandelingen met als doel om dit grensoverschrijdende gedrag te doen voorkomen, niet in een voorwaardelijk kader uit te voeren zijn. De verdachte heeft vaker voorwaarden opgelegd gekregen en bij alle voorwaardelijke kaders was sprake van overtredingen. Ook aan de huidige voorwaarden, in het kader van de tbs-maatregel met voorwaarden, onttrok hij zich. Daarbij is hij als hiervoor beschreven in delictgedrag vervallen. Met de geconstateerde overtredingen en de directe terugval in delictgedrag ziet de reclassering geen mogelijkheden voor gedragsverandering en risicobeperking binnen de tbs-maatregel met voorwaarden. De reclassering heeft daarom geadviseerd deze maatregel om te zetten in een tbs-maatregel met dwangverpleging.
De rechtbank Amsterdam heeft vervolgens – nadat de rechter-commissaris op 16 december 2022 reeds de voorlopige verpleging van de verdachte had bevolen – bij beslissing van 13 januari 2023 de aan de verdachte opgelegde, dadelijk uitvoerbaar verklaarde tbs-maatregel met voorwaarden omgezet in een tbs-maatregel met dwangverpleging. Namens de verdachte is tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld, waarop nog niet is beslist.
Ten behoeve van de behandeling van dat hoger beroep, door de Penitentiaire Kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, als ook de behandeling in hoger beroep van onderhavige zaak is op 4 mei 2023 door de reclassering een nieuw advies uitgebracht. In dat advies wordt nogmaals bevestigd dat de reclassering geen mogelijkheden ziet om binnen een tbs-maatregel met voorwaarden het recidiverisico te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen. De voorwaardelijke tbs-maatregel is bedoeld voor diegenen die zich bereid tonen zich aan de voorwaarden te houden met het doel om herhaling van delictgedrag te voorkomen. De verdachte vindt überhaupt niet dat er sprake is, of is geweest, van grensoverschrijdend gedrag. Hij vindt dat hij zelf slachtoffer is van de veroordeling, aldus de reclassering. Daarbij wordt het contact met de verdachte door de reclassering ervaren als onvoorspelbaar en beklemmend en daarmee als onveilig en intimiderend. De voorwaardelijke tbs-maatregel vraagt van de verdachte een transparante samenwerking met de reclassering en behandelinstelling. Hij heeft echter laten zien dat hij alleen instrumenteel in contact is: alleen wanneer het hem dient, is hij in contact. De reclassering acht de kans op recidive hoog.
Op de terechtzitting in hoger beroep van 7 november 2023 is onder meer [naam 3] , toezichthouder bij de reclassering, als deskundige en getuige gehoord. [naam 3] heeft herhaald en toegelicht dat de reclassering nog steeds negatief staat tegenover een tbs-maatregel met voorwaarden en heeft daarbij opgemerkt dat bij de afweging ook de veiligheid van anderen is betrokken.
Tot slot is er in dit hoger beroep opnieuw onderzoek gedaan naar de persoon van de verdachte door gezondheidszorgpsycholoog [naam 4] en psychiater [naam 5] . De deskundigen hebben daaromtrent op 3 november 2023 rapporten uitgebracht. De deskundigen sluiten zich aan bij de diagnoses in de Pro Justitia rapportages van 2021, te weten een andere gespecificeerde disruptieve impulsbeheersings- en gedragsstoornis, en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met borderline en narcistische trekken en zij voegen daar antisociale kenmerken aan toe. Het bestaan van een
gemengdepersoonlijkheidsstoornis met antisociale, narcistische en borderline kenmerken is volgens deze deskundigen waarschijnlijk maar kan op dit moment niet met zekerheid gesteld worden. Er is ook sprake van een stoornis in cannabisgebruik. De pathologie heeft volgens de deskundigen doorgewerkt in zowel feit 1 als in feit 3, zodat wordt geadviseerd deze feiten, indien bewezen, in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Het risico op vergelijkbaar delictgedrag, zoals stalking en bedreiging, wordt als (zeer) hoog ingeschat. De verdachte is persisterend in zijn stalkinggedrag en laat zich weinig gelegen aan externe begrenzing. Gelet op het voorgaande zijn de deskundigen van mening dat op basis van de vastgestelde pathologie, het hardnekkige en recidiverende karakter van het door de verdachte vertoonde gedrag en het als hoog ingeschatte recidiverisico, een langdurige, intensieve, klinische behandeling binnen een forensische setting, gericht op zijn persoonlijkheidspathologie, aangewezen is. Alleen op die wijze zal het recidiverisico voldoende kunnen worden teruggebracht. Inmiddels is gebleken dat de verdachte zich bij herhaling niet aan de hem gestelde voorwaarden heeft kunnen houden. De deskundigen schatten daarom in dat een voorwaardelijk kader niet haalbaar zal zijn. Zij adviseren tot oplegging van een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege.
Ter terechtzitting van 19 januari 2024 hebben [naam 4] en [naam 5] dit advies herhaald en toegelicht. Zij hebben in aanvulling hierop nog naar voren gebracht en beklemtoond dat het zeer zorgelijk is dat de verdachte tijdens zijn verblijf op de FPA in [plaats 2] zijn voorwaarden heeft overtreden terwijl hem een tbs-maatregel met dwangverpleging boven het hoofd hing. Hieruit volgt dat een minder intensieve behandeling in een ambulant of minder strak voorwaardelijk kader geen kans van slagen heeft, aldus de deskundigen.
Oordeel van het hof: tbs-maatregel met dwangverpleging
Een tbs-maatregel kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a Sr gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dan wel behoort tot een van de in het eerste lid onder 1 van artikel 37a Sr omschreven misdrijven (waaronder de artikelen 285, eerste lid, en 285b Sr (bedreiging en belaging) en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, het opleggen van de maatregel te eisen. In artikel 37b lid 1 Sr is verder bepaald dat de rechter kan bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd, indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist.
Het hof neemt de conclusies uit de hierboven weergegeven rapportages van [naam 4] en [naam 5] over en maakt deze tot de hare. Dit betekent dat voor het hof vast staat dat er bij de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde sprake was van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat die de gedragskeuzes van de verdachte hebben beïnvloed. Het hof rekent overeenkomstig het advies in de rapportages de verdachte de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate toe.
Het hof deelt voorts de inschatting van zowel deze deskundigen als de reclassering dat het recidiverisico als (zeer) hoog moet worden ingeschat. De maatschappij dient hiertegen te worden beschermd.
De raadsman heeft aangevoerd dat de oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging niet proportioneel is in verhouding tot de relatief geringe ernst van de feiten. Het hof verwerpt deze stelling. Met name de bewezen verklaarde belaging is een ernstig feit dat diep heeft ingegrepen op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Voorts heeft de verdachte zich al eerder schuldig gemaakt aan belaging en is hiervoor beschreven wat zich tijdens het verblijf van de verdachte op de FPA in [plaats 2] heeft afgespeeld. Gelet op het geconstateerde (zeer) hoge recidiverisico alsmede het feit dat – na een eerdere gedragsaanwijzing en veroordeling in een andere zaak, en een schorsing van de voorlopige hechtenis in de onderhavige zaak – de tbs-maatregel met voorwaarden onvoldoende is gebleken om dit risico voldoende in te perken, is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen thans zowel de oplegging van de tbs-maatregel als het bevel tot verpleging van overheidswege eist.
Het hof stelt samenvattend vast dat aan de wettelijke eisen als genoemd in de artikelen 37a en 37b, eerste lid, Sr is voldaan. Naar het oordeel van het hof dient de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege aan de verdachte te worden opgelegd.
Duur tbs-maatregel: gemaximeerd.
Ingevolge artikel 38e, eerste lid, Sr gaat de totale duur van de tbs-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege een periode van vier jaar niet te boven, tenzij de maatregel is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, kort gezegd: een geweldsmisdrijf. In het onderhavige geval wordt de maatregel opgelegd ter zake van belaging en bedreigingen die niet gepaard zijn gegaan met daadwerkelijk (fysiek) geweld tegen de belaagde en bedreigde personen. Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat – indachtig de jurisprudentie van de Hoge Raad op dit punt – niet, althans onvoldoende, is gebleken van bijkomende omstandigheden die maken dat sprake is van een geweldsmisdrijf. De tbs-maatregel kan daarom de totale duur van een periode van vier jaar niet te boven gaan.
Gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in het bijzonder de door de deskundigen geadviseerde langdurige, intensieve, klinische behandeling van de verdachte binnen een forensische setting, is het hof van oordeel dat de reële kans aanwezig is dat het recidiverisico na afloop van de gemaximeerde duur van de tbs-maatregel nog niet tot een aanvaardbaar niveau is teruggedrongen. Het hof is daarom van oordeel dat het noodzakelijk is om de verdachte daarnaast de gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen. Hiermee wordt de mogelijkheid gecreëerd om de verdachte ook na de tbs-maatregel, indien dat dan nodig blijkt, onder toezicht te stellen, opdat het risico op recidive wordt verkleind. Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van deze maatregel is voldaan. Aan de verdachte wordt immers de maatregel van terbeschikkingstelling opgelegd en oplegging van de maatregel van artikel 38z Sr is naar het oordeel van het hof in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen. Daarnaast is het hof uitvoerig voorgelicht door gedragsdeskundigen als ook de reclassering, zodat – anders dan de raadsman wellicht meent – ook is voldaan aan het tweede lid van artikel 38z Sr. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel en het eventuele bepalen van specifieke voorwaarden zal in de laatste fase van de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.
Conclusie
Het hof acht, alles afwegende, oplegging van zowel de tbs-maatregel met dwangverpleging als de gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel, noodzakelijk. Dit heeft tot gevolg dat het hof – met toepassing van het bepaalde in artikel 6:6:6 Sv – het door de rechtbank gegeven bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van (kort gezegd) de tbs-maatregel met voorwaarden, zal opheffen.
Het hof zal naast de verbeurdverklaring geen andere straf(fen) opleggen.

Verbeurdverklaring

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de onder de verdachte in beslag genomen iPhone wordt verbeurd verklaard.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het onder 1 bewezenverklaarde is begaan met behulp van deze niet teruggegeven telefoon, die de verdachte toebehoort. Deze telefoon zal daarom worden verbeurd verklaard.
Vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3]
De benadeelde partijen hebben zich allen in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedragen ieder € 600,00, ter vergoeding van immateriële schade.
De vorderingen zijn bij het vonnis waarvan beroep volledig toegewezen. De benadeelde partijen hebben zich ieder in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van hun oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen volledig worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft het hof verzocht de gevorderde bedragen te matigen gelet op de geringe ernst van de feiten.
Het hof overweegt als volgt.
De wet geeft slechts in bepaalde gevallen recht op vergoeding van immateriële schade, zoals geregeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (
hierna: BW). Als – voor zover hier van belang – bij een benadeelde partij geen sprake is van lichamelijk letsel of van schade in zijn eer of goede naam, dient de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in zijn persoon te zijn aangetast, wil zij aanspraak kunnen maken op vergoeding van immateriële schade. Van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Voor het aannemen van een persoonsaantasting is niet voldoende dat sprake is geweest van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Nu bij de benadeelde partijen geen sprake is van lichamelijk letsel of van aantasting in hun eer of goede naam, dient voor toewijzing van de vorderingen vastgesteld te worden dat de benadeelde partijen ‘op andere wijze’ in hun persoon zijn aangetast.
De benadeelde partijen hebben ter onderbouwing van hun vordering gesteld dat de verdachte inbreuk heeft gemaakt op hun persoonlijke integriteit en dat zij levensvreugde hebben gederfd, door in de coronatijd in de richting van hun gezicht te spugen. Nu de verdachte (enkel) wordt veroordeeld voor de verbale bedreiging jegens de benadeelde partijen, is hetgeen zij hebben gesteld ontoereikend om te kunnen spreken van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’.
Dit brengt mee dat de vorderingen zullen worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen en verbeurdverklaring zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 37a, 37b, 38z, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 1 december 2020 opgelegde voorwaardelijke taakstraf van 40 uren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal en de raadsman hebben zich beiden op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen.
Het hof deelt dit standpunt. In het licht van de op te leggen tbs-maatregel acht het hof het niet opportuun de tenuitvoerlegging van de taakstraf te gelasten.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Legt aan de verdachte de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperkingop.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een Apple iPhone in zwart hoesje, (G-6034929),).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot schadevergoeding af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] tot schadevergoeding af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] tot schadevergoeding af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Wijst afde vordering van de officier van justitie van 16 augustus 2021, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 1 december 2020, parketnummer 13-240764-20, opgelegde voorwaardelijke taakstraf van 40 uren.
Heft ophet door de rechtbank gegeven
bevel tot dadelijke uitvoerbaarheidvan de voorwaarden en het uit te oefenen toezicht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. M. Lolkema en mr. S. Jongeling,
in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 februari 2024.