ECLI:NL:GHAMS:2024:966

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
200.333.364/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats en zorgregeling met veiligheidsvoorwaarden en regie van de GI

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling van twee minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2]. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 12 juli 2023 aangevochten, waarin een zorgregeling was vastgesteld die onder regie van de gecertificeerde instelling (GI) zou worden uitgebreid naar een 50/50-regeling. De vader betoogde dat de huidige regeling het meest passend was, gezien de zorgen over de veiligheid van de kinderen in relatie tot de moeder en haar partner [X]. De moeder verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen, stellende dat de kinderen geborgenheid bij haar vinden.

Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 5 december 2022 onder toezicht staan van de GI en dat er zorgen zijn over de veiligheid van de kinderen, vooral in relatie tot [X]. De huidige zorgregeling is door het hof bevestigd, waarbij de kinderen op dinsdag van 14.00 uur tot 18.00 uur en eenmaal per twee weken van zaterdag 12.00 uur tot maandag naar school bij de moeder verblijven. Het hof heeft ook de hoofdverblijfplaats van [kind 2] bij de vader bepaald, om praktische problemen te voorkomen en de hulpverlening te faciliteren. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft benadrukt dat de GI de regie zal houden over de uitbreiding van de zorgregeling, met inachtneming van de veiligheidsvoorwaarden.

De uitspraak benadrukt het belang van de veiligheid en het welzijn van de kinderen, en de noodzaak van samenwerking tussen de ouders en de GI om tot een passende zorgregeling te komen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.333.364/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/330250 / FA RK 22-3408
Beschikking van de meervoudige kamer van 16 april 2024 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. van Espen te Hoorn,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.H.F. Overkleeft te Hoorn.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- [kind 1] (verder te noemen: [kind 1] );
- [kind 2] (verder te noemen: [kind 2] ),
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
Als informant is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te [plaats C] ,
verder te noemen: de GI.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
verder te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (verder te noemen: de rechtbank) van 12 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 10 oktober 2023 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 12 juli 2023. De vader heeft de bij het beroepschrift ontbrekende stukken op 12 oktober 2023 en 11 januari 2024 ingediend.
2.2
De moeder heeft op 24 november 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vader van 18 december 2023 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de vader van 3 januari 2024 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de moeder van 5 januari 2024 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de vader van 8 januari 2024 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de vader van 11 januari 2024 met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 17 januari 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de jeugd- en gezinsbeschermer;
- de raad, vertegenwoordigd door N. Jansen.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
2.5
De advocaat van de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen overlegging van de bij bericht van de zijde van de vader van 8 januari 2024 in het geding gebrachte productie 4 en de bij bericht van de zijde van de vader van 11 januari 2024 in het geding gebrachte producties 5 en 6, door te stellen dat deze stukken niet uiterlijk tien kalenderdagen voor de mondelinge behandeling in het geding zijn gebracht, wat strijd oplevert met artikel 1.4.5 van het procesreglement. Het hof zal op deze stukken wel acht slaan, omdat deze kort en eenvoudig te doorgronden zijn en de advocaat van de moeder in redelijkheid voldoende moet hebben kunnen kennisnemen van die stukken en zich voldoende moet hebben kunnen voorbereiden op een verweer daartegen. De goede procesorde verzet zich ertegen dat de stukken buiten beschouwing worden gelaten. Ditzelfde geldt voor het door het hof ontvangen verweerschrift in eerste aanleg, dat de advocaat van de vader op 11 januari 2024 in het geding heeft gebracht en waarover ook de GI en de raad beschikten.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) zijn [in] 2013 in [plaats A] met elkaar gehuwd. Bij beschikking van de rechtbank van 8 mei 2019 is de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken, welke beschikking op 10 mei 2019 is ingeschreven in de daarvoor bestemde registers van de burgerlijke stand.
3.2
De minderjarige kinderen van de ouders zijn:
- [kind 1] , geboren [in] 2013;
- [kind 2] , geboren [in] 2015.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.3
Bij de hiervoor genoemde echtscheidingsbeschikking van 8 mei 2019 is bepaald dat het door de ouders opgestelde convenant en ouderschapsplan, door hen ondertekend op 8 april 2019, deel uitmaken van die beschikking. In het ouderschapsplan is, voor zover hier van belang, opgenomen dat de hoofdverblijfplaats van [kind 1] bij de vader is en de hoofdverblijfplaats van [kind 2] bij de moeder. Voorts is een zorgregeling opgenomen, inhoudende dat de kinderen op maandag bij de vader verblijven, op dinsdag bij de moeder, op woensdag bij de vader, op donderdag bij de moeder, op vrijdag bij de vader en op zondag bij de moeder. Op zaterdag verblijven de kinderen de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder. Vakanties en feestdagen worden in onderling overleg verdeeld waarbij de lopende zorgregeling leidend zal zijn, tenzij de ouders andere afspraken maken. In de zomervakantie zullen de kinderen in ieder geval voor een langere aaneengesloten periode bij de ene en vervolgens bij de andere ouder zijn.
3.4
Uit het huwelijk van de moeder en de [X] (hierna: [X] ) is [in] 2022 [kind 3] (hierna: [kind 3] ) geboren.
3.5
Op 7 september 2022 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank mondeling uitspraak als bedoeld in artikel 30p (oud) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gedaan. Daarbij is, met wijziging van de beschikking van 8 mei 2019 en het daarvan deel uitmakende ouderschapsplan, bepaald dat de kinderen voorlopig, totdat nader is beslist, voltijds bij de vader verblijven en dat de volgende zorgregeling geldt:
- de kinderen verblijven bij de moeder op zaterdag van 9.30 uur tot 14.00 uur en op woensdag uit school tot na het eten 19.00 uur, waarbij de voorwaarden gelden dat:
- de moeder alleen thuis is, in die zin dat [X] niet aanwezig is;
- begeleiding aanwezig is vanuit het netwerk van de ouders, zijnde een voor beide ouders vertrouwd persoon, dan wel vanuit 1. [plaats A] georganiseerde professionele omgangsbegeleiding;
- als 1. [plaats A] het niet langer nodig vindt om de omgang begeleid te laten plaatsvinden, kan 1. [plaats A] beslissen tot onbegeleide omgang en tot uitbreiding van de omgang op de woensdag tot donderdagochtend naar school;
- de kinderen kunnen op eigen verzoek videobellen met de moeder en hun zusje [kind 3] .
De voorzieningenrechter heeft de raad in de procedure die heeft geleid tot de bestreden beschikking verzocht om onderzoek te verrichten en rapport en advies uit te brengen ter beantwoording van de vraag of het in het belang van [kind 2] is om, net als [kind 1] , haar hoofdverblijfplaats bij de vader te hebben en welke zorgregeling (inclusief vakantie- en feestdagenregeling) het meest in het belang van de kinderen kan worden geacht, waarbij de raad in overweging wordt gegeven een beschermingsonderzoek te starten. De beslissing over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling in de procedure die heeft geleid tot de bestreden beschikking is pro forma aangehouden in afwachting van het rapport en het advies van de raad. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.6
De kinderen staan sinds 5 december 2022 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank van 27 november 2023 verlengd tot 5 september 2024.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank van 8 mei 2019 en het daarvan deel uitmakende ouderschapsplan, bepaald dat de volgende zorgregeling met betrekking tot de kinderen geldt:
- een reguliere zorgregeling, waarbij de kinderen bij de moeder verblijven:
- iedere dinsdag uit school (14.00 uur) tot 18.00 uur;
- om de week van zaterdag 12.00 uur tot zondag 15.00 uur,
welke regeling dient te worden opgebouwd naar een 50/50-regeling onder regie van de GI, waarbij het tempo van de uitbreiding moet aansluiten bij de draagkracht van de kinderen;
- een vakantieregeling, waarbij:
- gedurende de opbouw van de zorgregeling de vakanties worden verdeeld in overleg met de GI;
- zodra er een gelijke zorgverdeling geldt, de vakanties van twee weken of langer in onderling overleg bij helfte worden verdeeld en bij vakanties korter dan twee weken de reguliere zorgregeling doorloopt;
- een regeling van de feestdagen, waarbij:
- gedurende de opbouw van de zorgregeling de feestdagen zoveel mogelijk bij helfte worden verdeeld, in onderling overleg met de GI;
- zodra er een gelijke zorgverdeling is, geldt dat als een feestdag op een maandag of vrijdag aansluitend aan een omgangsweekend valt, de kinderen zijn/blijven bij de ouder waar ze dat weekend zijn en als een feestdag op een dinsdag valt, zij bij de moeder zijn, tenzij de feestdag in een vakantie valt. In dat geval gaat de vakantieregeling voor. Op de verjaardagen van de kinderen loopt de reguliere zorgregeling door, waarbij de andere ouder de gelegenheid krijgt om te feliciteren;
- waarbij voor de gehele zorgregeling de strikte voorwaarde geldt dat [X] , noch zijn ouders, aanwezig zijn bij de omgang en dat de moeder zich houdt aan de gemaakte veiligheidsafspraken.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De vader verzoekt in hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking en opnieuw rechtdoende, een zorgregeling te bepalen, die inhoudt dat de kinderen bij de moeder verblijven:
- iedere dinsdag uit school tot 18.00 uur;
- eenmaal per veertien dagen van zaterdag 12.00 uur tot zondag 15.00 uur, waarbij uitbreiding van deze regeling tot een langer weekend in overleg met de hulpverlening zal worden besproken.
Verder verzoekt de vader te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [kind 2] bij hem zal zijn.
4.3
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan onder andere omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken (…), en
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
(…).
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt.
5.2
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een wijziging van omstandigheden als hiervoor onder 5.1 bedoeld.
Zorgregeling
Standpunten
5.3
De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het in het belang van de kinderen is om een zorgregeling vast te stellen die onder regie van de GI kan worden uitgebreid naar een 50/50-regeling, ook als de hulpverlening voor de kinderen nog niet is opgestart dan wel voltooid. Er zijn nog steeds zorgen over de kinderen. De hulpverlening is pas recentelijk gestart. De kinderen hebben de onveiligheid waaraan zij door het handelen van [X] zijn blootgesteld nog niet verwerkt en er zijn nog steeds zorgen over de seksuele veiligheid van [kind 2] in relatie tot de ouders van [X] . Ook heeft de GI nog steeds geen zicht op de rol van [X] in het leven van de moeder. De veiligheidsafspraak waarbij [X] (en zijn ouders) niet bij de omgang aanwezig mogen zijn geldt nog steeds, maar het lijkt erop dat de moeder en [X] weer samenwonen. Volgens de vader is de huidige regeling het meest passend bij de situatie en het meest in het belang van de kinderen. De vader staat ervoor open om in overleg met de GI de omgang in het weekend uit te breiden naar eenmaal per veertien dagen van zaterdag 11.00 uur tot maandag naar school. De uitvoering van een 50/50-zorgregeling vergt een zekere mate van communicatie tussen de ouders, waarvan op dit moment geen sprake is. Dat de ouders elkaar momenteel weinig zien, geeft rust.
5.4
Volgens de moeder is het in het belang van de kinderen dat wordt toegewerkt naar een zorgregeling waarbij zij meer bij haar kunnen verblijven dan momenteel het geval is. De kinderen vinden een geborgenheid bij de moeder die zij niet bij de vader kunnen vinden. De kinderen hebben aangegeven vaker bij de moeder te willen zijn. De moeder betwist dat sprake is van een zorgelijke situatie. Zij verleent medewerking aan de opvoedondersteuning van NiCare en aan de seksuele screening van [kind 2] bij Parlan. Volgens NiCare gaat het steeds beter met de kinderen. In het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling is vermeld dat de kinderen aangeven dat zij geen getuige meer zijn van conflicten tussen de ouders. De moeder betwist dat zij met [X] samenwoont. Er is alleen contact tussen de moeder en [X] als dit in verband met de zorg - en contactregeling tussen [X] en [kind 3] noodzakelijk is. De moeder wenst toe te werken naar een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij helfte, zoals deze voorheen tussen de ouders gold. De communicatie tussen de ouders vindt plaats via WhatsApp, tijdens de wisselmomenten en via email. Of een 50/50-zorgregeling al dan niet in het belang van de kinderen is, kan op dit moment nog niet worden beoordeeld, omdat dit afhankelijk is van de behoefte van de kinderen en van het overleg met de GI.
5.5
De GI heeft ter zitting in hoger beroep het volgende naar voren gebracht. De GI heeft de kinderen afzonderlijk gesproken. De kinderen willen het liefst de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader verblijven. Het is niet realistisch om op zeer korte termijn aan deze wens van de kinderen tegemoet te komen. Beide kinderen zijn bij NiCare aangemeld voor speltherapie om hun trauma’s te verwerken. Eind januari/begin februari 2024 zal deze therapie aanvangen. De kinderen moeten stapsgewijs wennen aan de nieuwe situatie, en de speltherapie zal veel van de kinderen vragen. Ondanks de ingewikkelde situatie houdt de moeder zich aan de gemaakte afspraken. Er zijn situaties waarop zij geen invloed heeft gehad, zoals het incident in december 2023, waarbij [X] voor het raam van de woning van de moeder naar de kinderen stond te zwaaien. De moeder heeft dit incident passend afgehandeld. De GI heeft er vertrouwen in dat in de toekomst een 50/50-regeling kan worden gerealiseerd als de moeder zich aan de gemaakte afspraken blijft houden en er sprake is van transparantie tussen de ouders. Uit de seksuele screening van [kind 2] door Parlan is niet gebleken dat sprake is van een afwijkende seksuele ontwikkeling; de signalen die [kind 2] afgeeft kunnen ook voortkomen uit trauma of de scheiding van de ouders.
Advies van de raad
5.6
De raad heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat duidelijkheid over de zorgregeling voor de kinderen noodzakelijk is en dat een zorgregeling met zo weinig mogelijk wisselingen voor hen wenselijk is. De huidige zorgregeling is onrustig voor de kinderen. Het is gecompliceerd om een 50/50-regeling uit te voeren als de ouders niet in dezelfde woonplaats wonen. De rol van [X] is een complicerende factor. De zorgen van de vader zijn begrijpelijk en invoelbaar. Er moet meer zicht op de situatie komen.
Beoordeling door het hof
5.7
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. De moeder en [X] zijn in 2020 gaan samenwonen. Ten tijde van hun samenwoning waren er forse ruzies tussen de moeder en [X] , en heeft [X] de kinderen strenge straffen gegeven. In een verslag van Veilig Thuis van 15 februari 2021 is onder meer het volgende vermeld:
“(…) Veilig Thuis komt tot de conclusie dat er sprake is van kindermishandeling. De kinderen laten kindsignalen zien welke erop duiden dat zij last hebben van de situatie van ouders. Daarnaast wordt uit de gesprekken met ouders duidelijk dat de kinderen knel zitten door de manier waarop zij hun ouderschap nu vormgeven. [kind 1] heeft daarnaast verteld dat hij bij moeder en stiefvader [X] het eten dat hij heeft uitgespuugd moest opeten waarbij zijn neus en mond dicht geknepen werd. [kind 2] heeft verteld dat zij onder de koude douche is gezet bij moeder en stiefvader. Hoewel niet feitelijk duidelijk is geworden dat de kinderen fysiek zijn mishandeld wijst het feit op zich dat de kinderen dit vertellen dat zij in de knel zitten en op zijn minst veel emotionele onveiligheid ervaren in de situatie tussen ouders.
(…)”
Aangezien de kinderen goed aanvoelen dat ouders elkaar wantrouwen is elk gesprek over de andere ouder spannend. Dit geeft stress bij de kinderen. De kinderen voelen niet de vrijheid om vrij en ontspannen te bewegen tussen ouders. Dit is wel nodig voor kinderen om zich ten volste te kunnen ontwikkelen.
Kinderen zijn meermalen getuige van strijd tussen ouders geweest. (…)”
Na een huiselijk geweldincident in december 2021 is aan [X] een tijdelijk huisverbod opgelegd. De kinderen hebben in de periode van 28 maart 2022 tot 1 juni 2022 bij de vader verbleven vanwege een ziekenhuisopname van de moeder, waarna de zorgregeling is hervat. De kinderen staan sinds 5 december 2022 onder toezicht van de GI. NiCare is gestart met opvoedondersteuning, met als doel om de ouders (op afstand) op één lijn te krijgen in de opvoeding van de kinderen, en de ouders te begeleiden om op een passende manier met de kindsignalen om te gaan. Uit uitspraken van [kind 2] kan worden opgemaakt dat er, in strijd met de aan de omgang verbonden voorwaarden, contact is geweest tussen de kinderen en [X] , maar de moeder ontkent dit. In december 2023 heeft een incident plaatsgevonden, waarbij [X] voor de woning van de moeder naar de kinderen stond te zwaaien en hij vervolgens met zijn auto is weggereden. De moeder heeft daarop contact met NiCare opgenomen. NiCare heeft [X] door middel van een e-mail te kennen gegeven dat hij niet bij de moeder mag langskomen als de kinderen bij haar verblijven. Op een later moment heeft de vader via de kinderen over dit incident vernomen. De vader stelt dat de moeder de kinderen heeft geïnstrueerd om hem niet op de hoogte te stellen van dit incident. De moeder betwist dit. Volgens de vader hebben de kinderen aangegeven dat zij bang waren toen [X] voor de woning van de moeder stond, terwijl de kinderen volgens de moeder juist naar buiten wilden gaan. Kort voorafgaand aan de zitting in hoger beroep is de in de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling onder begeleiding van NiCare uitgebreid, in die zin dat de kinderen iedere week op dinsdag uit school (14.00 uur) tot 18.00 uur en eenmaal per twee weken van zaterdag 12.00 uur tot maandag naar school bij de moeder verblijven. De moeder brengt de kinderen op maandag naar school en de vader haalt de kinderen op maandag uit school.
5.8
Het hof acht het, in navolging van het advies van de raad, in het belang van de kinderen dat zij het contact met hun moeder (verder) kunnen opbouwen. Onder de huidige omstandigheden acht het hof het echter niet in hun belang om vast te leggen dat de regeling dient te worden opgebouwd naar een 50/50-regeling. Hiertoe is het volgende van belang.
De vader stelt dat hij zorgen heeft over de veiligheid van de kinderen gedurende de omgang met de moeder. De moeder houdt zich volgens hem niet aan de door de rechtbank aan de omgang verbonden voorwaarde dat [X] tijdens de omgang niet aanwezig is. De moeder vreest dat het gevolgen heeft voor haar contact met de kinderen als de vader ervan op de hoogte wordt gesteld dat de kinderen - buiten haar toedoen - contact met [X] hebben (gehad). Naar het oordeel van het hof kan van de moeder worden verwacht dat zij zich strikt aan de veiligheidsafspraken blijft houden, enerzijds om de veiligheid van de kinderen te waarborgen en anderzijds om aan de vader te laten zien dat zij zijn zorgen serieus neemt. De vader dient erop te leren vertrouwen dat de moeder, net als in december 2023 het geval is geweest, in staat is om een eventueel buiten haar toedoen ontstaan incident met [X] adequaat af te handelen en ervoor te zorgen dat de veiligheid van de kinderen gewaarborgd blijft. De kinderen lijken zich niet vrij te voelen om zich tegenover de vader uit te laten over hun contact(en) met [X] . Het is echter in hun belang dat zij onbelast contact met beide ouders kunnen hebben. Dit houdt onder meer in dat zij in woord en gedrag van ieder van de ouders toestemming krijgen om van de andere ouder te houden en dat zij hun belevenissen bij de ene ouder met de andere ouder kunnen delen zonder dat zij daarbij belast worden met de zorgen van de ouders. Indien en voor zover de kinderen op termijn weer in contact zullen komen met [X] , is het hof – met de raad – van oordeel dat de hulpverlening moet worden betrokken om dit contact op zorgvuldige wijze te herstellen en te begeleiden, zodat de veiligheid van de kinderen gewaarborgd blijft. De kinderen zijn aangemeld voor hulpverlening, maar de hulpverlening is om financiële redenen (nog) niet van de grond gekomen. Het hof acht het van belang dat de GI de resultaten van de hulpverlening aan de kinderen en de ouders evalueert en dat op basis daarvan door de GI zal worden bepaald of en, zo ja, welke uitbreiding van de thans geldende zorgregeling het meest in het belang van de kinderen is.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hof de feitelijke zorgregeling zoals die nu geldt zal vastleggen, te weten dat de moeder en de kinderen iedere week op dinsdag van 14.00 uur tot 18.00 uur en eenmaal per twee weken van zaterdag 12.00 uur tot maandag naar school bij de moeder verblijven, met de bepaling dat onder regie en veiligheidsvoorwaarden van de GI zal worden toegewerkt naar uitbreiding van de zorgregeling. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen voor wat betreft de reguliere zorgregeling en beslissen als hierna vermeld.
Hoofdverblijfplaats
Standpunten
5.9
De vader stelt dat zijn verzoek om de hoofdverblijfplaats van [kind 2] bij hem te bepalen in de bestreden beschikking ten onrechte is afgewezen en dat de rechtbank daarbij ten onrechte van een co-ouderschapsregeling is uitgegaan. Als beide kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben wordt recht gedaan aan de feitelijke situatie, waarin de kinderen bij de vader opgroeien en op dinsdag uit school tot 18.00 uur en eenmaal per veertien dagen in het weekend bij de moeder verblijven. De vader heeft de dagelijkse zorg voor de kinderen en de kinderen hebben hun gehele netwerk in (de omgeving van) [plaats A] (school, tandarts, huisarts en sport). De hulpverlening voor [kind 2] is gestagneerd, omdat de gemeente waar zij ingeschreven staat geen overeenkomst met Parlan had gesloten. Ook wat betreft de hulpverlening is het daarom wenselijk dat de kinderen op één adres zijn ingeschreven.
5.1
De moeder verwijst naar het advies van de raad dat onder de huidige omstandigheden een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [kind 2] niet noodzakelijk is. Uitbreiding van de zorgregeling naar een verdeling van de zorg bij helfte maakt wijziging van de hoofdverblijfplaats van [kind 2] nog minder noodzakelijk. De kinderen groeien bij beide ouders op. [kind 2] en de moeder hebben dezelfde huisarts in [plaats B] , [kind 1] en de vader hebben dezelfde huisarts in [plaats A] , en de kinderen hebben dezelfde tandarts.
5.11
De GI heeft ter zitting in hoger beroep gesteld dat het niet uitmaakt bij wie de kinderen hun hoofdverblijfsplaats hebben, met dien verstande dat van belang is dat de kinderen zo weinig mogelijk praktische problemen als gevolg van de bepaalde hoofdverblijfplaats moeten ondervinden. De speltherapie voor de kinderen zou in september 2023 aanvangen, maar vanwege problemen met de financiering van de hulpverlening heeft dit vertraging opgelopen.
Inmiddels is de financiering voor de speltherapie geregeld. Deze therapie wordt door de gemeente [gemeente] gefinancierd. Beide kinderen zullen eind januari/begin februari 2024 met de speltherapie gaan beginnen.
Advies van de raad
5.12
De raad heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat het inzetten van hulpverlening voor de kinderen in twee gemeentes praktische problemen oplevert, wat de kinderen niet ten goede komt.
Beoordeling door het hof
5.13
Het hof overweegt als volgt. Uit het rapport van de raad van 17 februari 2023 blijkt dat de vader en de moeder betrokken ouders zijn die het beste met de kinderen voorhebben. Beide ouders zijn in staat om voor de kinderen te zorgen, zodat het om die reden niet uitmaakt of de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder dan wel bij de vader hebben.
De bepaling van de hoofdverblijfplaats van een kind is nauw verweven met de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen beide ouders. Het uitgangspunt is dat de hoofdverblijfplaats van een kind de plaats is waar het kind feitelijk het meest verblijft. Bij de hiervoor genoemde echtscheidingsbeschikking van 8 mei 2019 is bepaald dat het door de ouders opgestelde ouderschapsplan, door hen ondertekend op 8 april 2019, deel uitmaakt van die beschikking. In het ouderschapsplan is, voor zover hier van belang, een zorgregeling opgenomen, die erop neerkomt dat de kinderen de helft van de tijd bij ieder van de ouders verblijven. Nadien is deze zorgregeling, eerst bij de uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 september 2022 en vervolgens bij de bestreden beschikking, gewijzigd. Kort voorafgaand aan de zitting in hoger beroep is de zorgregeling in onderling overleg tussen de ouders en de GI uitgebreid, welke regeling door het hof in de beschikking zal worden vastgelegd. Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat de kinderen al geruime tijd feitelijk het meest bij de vader verblijven, terwijl niet te verwachten is dat deze situatie, gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van de zorgregeling is overwogen, binnen afzienbare tijd substantieel zal wijzigen. Verder is van belang dat de kinderen in de omgeving van de woning van de vader naar school gaan.
Voor de kinderen is hulpverlening noodzakelijk. Het opstarten van de hulpverlening is door de bepaling van de hoofdverblijfplaats van [kind 2] bij de moeder, terwijl zij feitelijk meer bij de vader dan bij de moeder verblijft en/of doordat [kind 1] en [kind 2] ieder in een andere gemeente staan ingeschreven, en alle daaruit voortvloeiende – door beide ouders erkende – praktische problemen, in het gedrang gekomen. De seksuele screening van [kind 2] heeft vertraging opgelopen vanwege problemen met de financiering. Dit geldt ook voor de speltherapie van de kinderen. Deze praktische problemen hebben hun weerslag op de kinderen en zijn dus niet in hun belang. Het hof acht het onder de gegeven omstandigheden in het belang van de kinderen dat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie en dat (ook) de hoofdverblijfplaats van [kind 2] bij de vader is. De moeder heeft ter zitting in hoger beroep gesteld dat zij na de echtscheiding noodgedwongen naar [plaats B] is verhuisd, maar dat zij heeft besloten om zo spoedig mogelijk weer naar [plaats A] te verhuizen. De feitelijke situatie is echter dat de moeder nog in [plaats B] woont, terwijl zij geen aanknopingspunten heeft verschaft op grond waarvan kan worden aangenomen dat in deze situatie binnen afzienbare tijd verandering zal komen, zodat het hof aan deze stelling van de moeder voorbij zal gaan.
Er zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen waaruit blijkt dat het belang van [kind 2] zich tegen wijziging van haar hoofdverblijfplaats verzet. Het hof is dan ook van oordeel dat haar hoofdverblijfplaats bij de vader dient te worden bepaald. Het hof zal de bestreden beschikking voor wat betreft de hoofdverblijfplaats vernietigen en, met wijziging van de beschikking van de rechtbank van 8 mei 2019 en het daarvan deel uitmakende ouderschapsplan, het verzoek van de vader toewijzen.
Het is in het belang van de kinderen dat de hulpverlening aan hen en het dyslexieonderzoek van [kind 2] , waarvoor nog financiering moet worden geregeld, na de wijziging van de hoofdverblijfplaats van [kind 2] zo spoedig mogelijk van start gaan.

6.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover het betreft de hoofdverblijfplaats van [kind 2] en de reguliere zorgregeling en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt, met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank van 8 mei 2019 en van de tussen de ouders overeengekomen regeling in het tussen hen geldende, op 8 april 2019 ondertekende, ouderschapsplan:
- dat [kind 2] haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft;
- een verdeling van de zorg- en opvoedtaken waarbij de kinderen bij de moeder verblijven:
- iedere week op dinsdag van 14.00 uur tot 18.00 uur;
- eenmaal per twee weken van zaterdag 12.00 uur tot maandag naar school,
waarbij onder regie en veiligheidsvoorwaarden van de GI zal worden toegewerkt naar uitbreiding van de zorgregeling;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. J.F. Miedema en mr. G.W. Brands-Bottema, in tegenwoordigheid van mr. L. Meulman als griffier en is op 16 april 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.