ECLI:NL:GHAMS:2024:964

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
200.332.769/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot bewijslevering in hoger beroep inzake erkenning van een kind onder invloed van bedrog of dwaling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning van een kind door de man. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft de erkenning van zijn kind, [minderjarige 1], aangevochten op basis van dwaling en bedrog. Hij stelt dat hij onder invloed van de moeder, die hem had verzekerd dat hij de biologische vader was, de erkenning heeft gedaan. De moeder, verweerster in hoger beroep, betwist dit en stelt dat de man op de hoogte was van haar seksuele contacten met andere mannen en dat hij uit eigen wil de erkenning heeft gedaan. Het hof heeft de man toegelaten tot bewijslevering van feiten of omstandigheden die kunnen aantonen dat de erkenning onder invloed van bedrog of dwaling tot stand is gekomen. Het hof heeft getuigenverhoren gelast, waarbij de man de actuele adresgegevens van de getuigen moet verstrekken. De beslissing om de verdere procedure aan te houden is genomen, waarbij het hof de advocaten heeft opgedragen om binnen veertien dagen de verhinderdata op te geven voor de getuigenverhoren. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijsvoering in zaken van erkenning en de rol van dwaling en bedrog in het proces.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.332.769/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/712597 / FA RK 22-257
Beschikking van de meervoudige kamer van 16 april 2024 in de zaak van
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. E.D. Kruidhof-Dijk te Emmen,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.S. Oedit Doebé te Amsterdam.
Als belanghebbende is verder aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), vertegenwoordigd door mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, in zijn hoedanigheid van bijzondere curator van [minderjarige 1] (hierna: de bijzondere curator).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats B] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 27 april 2022, 1 december 2022 en 5 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De man is op 28 september 2023 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikkingen van de rechtbank.
2.2
De moeder heeft op 5 december 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de man van 18 oktober 2023 met bijlagen;
- een brief van de zijde van de man van 5 februari 2024 met bijlage (proces-verbaal mondelinge behandeling rechtbank van 17 november 2022);
- een brief van de zijde van de man van 14 februari 2024 met bijlage (proces-verbaal mondelinge behandeling rechtbank van 23 mei 2023).
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 28 februari 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door een tolk Lingala, Y. Matadi, en zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door een tolk Lingala, E.J. Nyembo-Katumbwe, en haar advocaat;
- de bijzondere curator;
- de raad, vertegenwoordigd door V.D. Aelbers.

3.De feiten

3.1
[minderjarige 1] is geboren [in] 2021, te [plaats B] .
3.2
De moeder heeft de Congolese nationaliteit. De man heeft in ieder geval de Nederlandse nationaliteit.
3.3
De man heeft de – toen nog ongeboren - [minderjarige 1] met toestemming van de moeder [in] 2021 erkend. Door deze erkenning heeft [minderjarige 1] sinds zijn geboorte de Nederlandse nationaliteit.
3.4
De moeder oefent van rechtswege het gezag uit over [minderjarige 1] .
3.5
Bij beschikking van de rechtbank van 27 april 2022 is mr. S.J. van der Woude benoemd tot bijzondere curator over [minderjarige 1] in deze procedure.
3.6
De bijzonder curator heeft op 4 juli 2022 een verslag en advies uitgebracht.
3.7
Bij beschikking van 1 december 2022 heeft de rechtbank een DNA-onderzoek bevolen teneinde vast te stellen of de man de biologische vader van [minderjarige 1] is.
3.8
Bij rapport van 20 januari 2023 heeft de deskundige van Verilabs geconcludeerd dat is uitgesloten dat de man de biologische vader van [minderjarige 1] is.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man om de erkenning van [minderjarige 1] te vernietigen, afgewezen.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, de erkenning van [minderjarige 1] te vernietigen en – naar het hof begrijpt – te bepalen dat de kosten van het deskundigenonderzoek door de moeder dienen te worden voldaan en de moeder te veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep.
4.3
De moeder verzoekt het hoger beroep van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Verder verzoekt de moeder de kosten van het deskundigenonderzoek in eerste aanleg en het hoger beroep te compenseren, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan de orde is de vraag of de door de man gedane erkenning van [minderjarige 1] dient te worden vernietigd.
Het wettelijk kader
5.2
Op grond van artikel 1:205 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, bij de rechtbank worden ingediend door de erkenner, indien hij door bedreiging, dwaling, bedrog of, tijdens zijn minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden daartoe is bewogen.
Standpunten van partijen
De man
5.3
Het standpunt van de man komt er – kort gezegd – op neer dat hij onder invloed van dwaling tot erkenning is bewogen. Ten tijde van de erkenning aarzelde hij niet over zijn verwekkerschap. De vrouw had hem verzekerd dat hij de biologische vader van het kind was. De vrouw heeft hem pas na de uitslag van een DNA test in oktober 2021 verteld dat zij in het conceptietijdvak ook met een andere man dan wel andere mannen gemeenschap heeft gehad. Indien hij had geweten dat hij mogelijk niet de biologische vader was, had hij het kind nooit erkend voordat hij over het vaderschap duidelijkheid zou hebben verkregen, bijvoorbeeld via een prenatale vaderschapstest, aldus de man. De man heeft in de toelichting op grief 4 zijn beroep op dwaling nader uiteengezet.
Ter zitting in hoger beroep heeft de man onder meer nog het volgende verklaard. Hij heeft de moeder in 2020 leren kennen in de Congolese kerk in [plaats A] tijdens een bijbelstudie van [de pastoor] . De pastoor heeft de man toen voorgesteld aan de moeder. De moeder was nieuw bij de kerk en ook net aangekomen in Nederland. In het weekend van 19 en 20 december 2020 is de moeder met ‘ [X] ’ ( [X] ) naar het huis van de man gekomen. [X] had aan de man gevraagd of hij samen met de moeder naar de man mocht komen. De moeder verbleef op dat moment in [Y] en [X] zei dat de moeder daar een moeilijke tijd doormaakte. De moeder en [X] zijn vervolgens in het weekend van 19 en 20 december 2020 samen naar het huis van de man gekomen. De man heeft [X] op zaterdag 19 december 2020 naar de bushalte gebracht, omdat [X] nog een andere afspraak had. [X] heeft de man toen verteld dat hij seks met de moeder mocht hebben. Hij zag [X] als een goede raadgever en vertrouwde hem. De moeder is alleen in het weekend van 19 en 20 december 2020 bij de man thuis geweest. Er is nooit sprake geweest van een amoureuze relatie tussen de man en de moeder.
[X] heeft de man telefonisch verteld dat de moeder zwanger was van hem. [X] zei dat de moeder de man niet zelf belde omdat zij zijn telefoonnummer niet had. Later heeft de moeder de man wel zelf gebeld en hem verteld dat zij zwanger was. Zij vertelde dat de man de vader van het kind was en dat zij in september 2021 zou bevallen. De man heeft nooit iets gehoord over het voornemen van de moeder om abortus te laten uitvoeren. Zowel de moeder als [X] hebben hem hierover niets verteld.
De man had geen reden om te twijfelen aan zijn vaderschap. Hij was trots op het feit dat hij vader zou worden. De moeder had de man verteld dat het ongeboren kind na zes maanden zwangerschap erkend kan worden. De man heeft daarom tijdens de zwangerschap een afspraak bij de gemeente gemaakt om het kind te erkennen. De man had een treinkaartje voor de moeder gekocht, zodat zij naar de afspraak kon komen. De moeder is niet verschenen op de eerste afspraak. Er is daarna een tweede afspraak gemaakt. [in] 2021 heeft de man samen met de moeder het ongeboren kind erkend.
De man was niet op de hoogte van de verhuizing van de moeder tijdens de zwangerschap.
Rond de geboorte van [minderjarige 1] kreeg de man twijfels over zijn verwekkerschap. [minderjarige 1] is [in] 2021 geboren, terwijl de moeder tegen de man had gezegd dat zij in september 2021 zou bevallen. De man heeft daarom [in] 2021, direct na de geboorte, een DNA-test besteld. Uit deze DNA-test bleek dat de man niet de biologische vader van [minderjarige 1] is. Na deze uitslag heeft de moeder verteld dat zij ook seksuele relaties met andere mannen had. Daarvóór heeft de moeder hem nooit verteld dat zij contact had gehad met andere mannen. Later heeft de moeder tegen de man gezegd dat de biologische vader van [minderjarige 1] in [plaats C] zou wonen.
De man is van mening dat de moeder hem heeft misleid, zodat [minderjarige 1] de Nederlandse nationaliteit zou krijgen, en de moeder dientengevolge een verblijfsvergunning zou krijgen. De moeder was uitgeprocedeerd tijdens haar zwangerschap. Zij kon alleen een verblijfsvergunning krijgen als haar kind de Nederlandse nationaliteit zou krijgen. De man was hiervan niet op de hoogte toen hij [minderjarige 1] erkende.
De moeder
5.4
Het verweer van de moeder, voor zover thans relevant, komt op het volgende neer. De man was al vóór de zwangerschap bekend met het feit dat de vrouw soms ook seksueel contact had met andere mannen. Zij heeft de man in kennis gesteld van haar zwangerschap en hem duidelijk aangegeven niet ervan zeker te zijn dat hij de vader is van het nog ongeboren kind. De man heeft de vrouw zelf aangegeven dat hij de verwekker moest zijn. De man heeft uit eigen wil, zonder aarzeling en zonder enige dwaling of ander wilsgebrek de ongeboren vrucht erkend. De man had ook kunnen wachten tot na de geboorte van [minderjarige 1] . Er is geen sprake van een onjuiste voorstelling van zaken.
Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw onder meer nog het volgende verklaard. Eind 2017 is zij in [Y] aangekomen. Zij heeft daar anderhalf jaar gezeten. Daarna is zij op transfer gegaan naar Hoogeveen. Op enig moment is zij naar Frankrijk gegaan. In 2020 is zij teruggekomen en weer naar [Y] gegaan. De moeder heeft de man in 2018 leren kennen in de Congolese kerk in [plaats A] . [de pastoor] heeft hen aan elkaar voorgesteld omdat de man als enige andere Congolees de moeder kon helpen met vertalen. Op dat moment zijn de man en de moeder bevriend geraakt en hadden zij contact met elkaar.
Eind 2019 is de moeder naar Frankrijk gegaan om de vader van [minderjarige 2] op te zoeken. Zij was op dat moment zeven maanden in verwachting van [minderjarige 2] . De moeder en de man hadden een relatie en hadden in deze periode dagelijks telefonisch contact met elkaar. Toen de moeder terugkwam in Nederland is zij bij de man op bezoek gegaan. De moeder kwam regelmatig in de weekenden bij de man thuis om voor hem te koken.
In het weekend van 19 en 20 december 2020 heeft de man gevraagd of de moeder langs kon komen. De man vertelde dat [X] ook bij de man thuis zou zijn. [X] was een vriend van de man. De moeder had [X] wel eens in de kerk gezien maar kende hem niet. De moeder is, net als alle andere keren, met de bus vanaf [Y] naar het huis van de man in [plaats A] gereisd. [X] is toen het avond werd, nacht, vanwege een andere afspraak dat weekend, op zaterdag weggegaan. In dit weekend hebben de man en de moeder seks met elkaar gehad. Het was niet de eerste keer dat zij seks met elkaar hadden. De moeder en de man hadden sinds hun ontmoeting in 2018 seks met elkaar. In de periode van de conceptie had de moeder ook seksuele relaties met drie of vier andere mannen. Deze mannen heeft zij onder andere in het azc leren kennen en kende zij verder niet persoonlijk. Zij onderhield geen vriendschappelijke band met hen en had geen contactgegevens van hen.
In januari 2021 heeft de moeder een zwangerschapstest gedaan omdat zij overtijd was. De uitslag van deze test was positief. Zij heeft toen direct contact gezocht met de man. De man heeft de moeder gevraagd om naar zijn huis toe te komen. De man had ook een zwangerschapstest gekocht. De man en de moeder hebben deze test samen afgenomen. De uitslag van deze test was ook positief. De man zei dat hij de vader van het kind was, terwijl de moeder hem had verteld dat zij ook seks had gehad met andere mannen. De moeder heeft de andere mannen niet op de hoogte gesteld van de zwangerschap omdat zij geen contactgegevens van hen had. De moeder weet dan ook niet wie de vader van [minderjarige 1] is, laat staan dat zij weet dat hij in [plaats C] zou wonen.
De moeder was ongeveer 4 maanden zwanger toen zij naar [plaats B] verhuisde. Vanaf dat moment heeft zij een andere telefoon. Haar oude toestel, waarmee zij vanaf 2018 communiceerde met de man en berichten met hem uitwisselde, is zij kwijtgeraakt in [Y] .
De moeder wilde een abortus laten uitvoeren. Zij had al een kind ( [minderjarige 2] ) en maakte een moeilijke periode door. De moeder was er niet klaar voor om nog een kind te krijgen en de zorg voor twee kinderen te dragen. De man moedigde haar echter aan om het kind te houden. Hij steunde haar ook financieel en kocht spullen voor het kind. De man heeft de moeder aangeboden om bij hem thuis te komen wonen. Hij heeft de moeder ook geadviseerd om naar [plaats B] te verhuizen omdat het voor zwangere vrouwen niet veilig zou zijn in [Y] .
De man begon tijdens de zwangerschap druk op de moeder uit te oefenen om het kind te erkennen. Toen de moeder vier maanden zwanger was, heeft de man een afspraak gemaakt bij de gemeente [plaats A] om het kind te erkennen. De man had een treinkaartje voor de moeder gekocht, zodat zij naar de afspraak kon komen. De moeder voelde zich die dag niet lekker en is niet naar de eerste afspraak gekomen. Na zes maanden zwangerschap is er opnieuw een afspraak gemaakt. De man heeft toen het ongeboren kind erkend. De man heeft de moeder gedwongen om mee te werken aan de erkenning.
De moeder is altijd eerlijk geweest tegen de man over haar seksuele contacten met andere mannen. De moeder en de man waren goede vrienden en vertelden elkaar alles. De man heeft altijd geweten dat er geen zekerheid bestond over zijn verwekkerschap. Er is dan ook geen sprake van een wilsgebrek en daarom geen grond om de erkenning te vernietigen, aldus de moeder.
Beoordeling door het hof
5.5
Vast staat dat de vader niet de verwekker van het kind is.
Zoals uit het voorgaande blijkt, zijn partijen het goeddeels oneens over de feiten in deze zaak. Zij hebben beide zeer uiteenlopend verklaard over hun relatie voorafgaand aan de verwekking, de periode gedurende de zwangerschap en de toedracht rondom de erkenning.
Het hof ziet aanleiding om – ambtshalve – de man in de gelegenheid te stellen bewijs te leveren van zijn stelling dat de erkenning heeft plaatsgevonden onder invloed van bedrog of dwaling. De man heeft aangevoerd dat de moeder dient te bewijzen dat zij de man heeft ingelicht over het seksueel contact met andere mannen aangezien het hier een bevrijdend verweer betreft. Voorst stelt hij zich op het standpunt dat omkering van de bewijslast gerechtvaardigd is aangezien hij door toedoen van de moeder in een onredelijke bewijspositie is geraakt. Het hof volgt de man daarin niet. De moeder heeft de door de man gestelde onjuiste voorstelling van zaken omtrent zijn verwekkerschap gemotiveerd betwist en aangevoerd dat zij de man reeds vóór de erkenning ervan op de hoogte heeft gebracht dat zij in het conceptietijdvak ook geslachtsgemeenschap heeft gehad met andere mannen en aan de man heeft aangegeven niet ervan zeker te zijn dat hij de vader is van het nog ongeboren kind. Desondanks heeft hij volgens de moeder de ongeboren vrucht erkend. Aldus staat niet vast dat de door de man gestelde onjuiste voorstelling van zaken bij de man heeft bestaan. Bij die stand van zaken dient de man, die zich beroept op dwaling, belast te worden met het bewijs van de feiten die bedrog of dwaling opleveren. Dat de man het verweer van de moeder weerspreekt is onvoldoende om te oordelen dat hij door toedoen van de vrouw in een onredelijk zware bewijspositie is geraakt, en op grond daarvan de bewijslast om te keren.
5.6
Het hof bepaalt op de voet van art. 284 lid 2 Rv dat in ieder geval de [X] en [de pastoor] Batekele van de Congolese kerk in [plaats A] ( [Z] te [plaats A] ) als getuigen dienen te worden opgeroepen. Zij zullen gehoord worden over hun wetenschap met betrekking tot de relatie tussen de man en de moeder voorafgaand aan de verwekking van [minderjarige 1] , de periode gedurende de zwangerschap en de toedracht rondom de erkenning.
Daartoe draagt het hof de man op om de actuele adresgegevens van voornoemde [X] ( [X] ) en [de pastoor] Batekele te verstrekken (waarna deze door de griffie van het hof zullen worden opgeroepen).
Het hof wijst een raadsheer-commissaris aan ten overstaan van wie het getuigenverhoor zal plaatsvinden.
5.7
Gelet op het voorgaande zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden.

6.De beslissing

Het hof,
laat de man toe tot bewijslevering van feiten of omstandigheden waaruit volgt dat de erkenning [in] 2021 onder invloed van bedrog of dwaling tot stand is gekomen;
bepaalt dat een getuigenverhoor zal plaatsvinden ten overstaan van de raadsheer-commissaris mr. G.W. Brands-Bottema – bij dezen als zodanig benoemd – die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam op een door deze te bepalen datum;
bepaalt dat in ieder geval de [X] en [de pastoor] van [Z] te [plaats A] als getuigen worden opgeroepen;
draagt de advocaat van de man op om binnen veertien dagen na heden aan de griffier op te geven de actuele adresgegevens van de [X] en [de pastoor] van [Z] te [plaats A] en aantal en de namen van eventueel door hemzelf op te roepen getuigen;
bepaalt dat de advocaten binnen veertien dagen na heden de verhinderdata opgeven in de maanden mei, juni en juli 2024 op de maandagen, dinsdagen en woensdagen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. A.N. van de Beek en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 16 april 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.