ECLI:NL:GHAMS:2024:953

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
200.318.248/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake geschil over uitvoering bouwovereenkomst in Spanje met consumentenovereenkomst en rechtskeuzebeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen twee tussenvonnissen van de rechtbank Noord-Holland, gewezen op 19 januari 2022 en 13 april 2022, in een geschil tussen de appellanten, bestaande uit twee natuurlijke personen en een vennootschap, en de geïntimeerde. De appellanten hebben een bouwovereenkomst gesloten met de geïntimeerde voor de bouw van een villa in Spanje, maar er is een geschil ontstaan over de uitvoering van deze overeenkomst. De appellanten beschuldigen de geïntimeerde van het lanceren van een website met negatieve uitlatingen over hen, wat heeft geleid tot reputatieschade. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat het geschil moet worden beoordeeld naar Spaans recht, gezien de aard van de overeenkomst en de locatie van de schade. In hoger beroep hebben de appellanten hun vorderingen herhaald, waaronder de verwijdering van de website en schadevergoeding. Het hof heeft geoordeeld dat de eerdere beslissingen van de rechtbank juist zijn en heeft het hoger beroep verworpen. De kosten van het hoger beroep zijn voor rekening van de appellanten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.318.248/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland: C/15/310744/HA ZA 20-755
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 april 2024
inzake

1.[appellant 1] ,

wonend te [woonplaats 1] (België),
2.
[appellante 2],
wonend te [woonplaats 1] (België),
3. de vennootschap naar buitenlands recht
[appellante 3] S.L.U.,
gevestigd te [vestigingsplaats] (Spanje),
appellanten,
advocaat: mr. J.J. van der Goen te Hilversum,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. Y.H.M. van Mierlo te Breda.
Partijen worden hierna [appellanten] (gezamenlijk) en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellanten] zijn - krachtens daartoe bij tussenvonnis van 3 augustus 2022 verkregen verlof - bij dagvaarding van 26 oktober 2022 in hoger beroep gekomen van twee tussenvonnissen van de rechtbank Noord-Holland van 19 januari 2022 en 13 april 2022, gewezen tussen [appellanten] als eisers in conventie, tevens verweerders in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie tevens eiser in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met een productie;
- memorie van antwoord.
Op 29 november 2023 heeft een mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Partijen hebben hun zaak doen toelichten, [appellanten] door mr. Van der Goen voornoemd en [geïntimeerde] door mr. Van Mierlo voornoemd, ieder aan de hand van spreekaantekeningen die aan de wederpartij en het hof zijn overgelegd.
Partijen hebben geconcludeerd overeenkomstig de conclusies van hun memories.
Partijen hebben ook elk bewijs van hun stellingen aangeboden.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden tussenvonnis van 19 januari 2022 onder 2.1. tot en met 2.8. een aantal feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof tot uitgangspunt. Samengevat en aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, gaat het hof uit van de volgende feiten.
2.1.
[appellant 1] is directeur van [appellante 3] . [appellante 3] houdt zich bezig met de bouw van luxe villa’s in Spanje onder de handelsnaam [bedrijf] [appellante 2] is de partner van [appellant 1] .
2.2.
[geïntimeerde] en [appellante 3] zijn in november 2017 een overeenkomst aangegaan met betrekking tot de bouw van een villa in Malaga voor € 1.725.000 exclusief btw. De bouwovereenkomst bevat een forum- en rechtskeuzebeding voor de Spaanse rechter respectievelijk Spaans recht.
2.3.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de uitvoering door [appellante 3] van de bouwovereenkomst. De overeenkomst is inmiddels beëindigd.
2.4.
Op de website […] .com staan negatieve uitlatingen over [appellanten] in bewoordingen als oplichting, oplichters en criminele acties gelardeerd met privé-foto’s van [appellant 1] en [appellante 2] .
2.5.
[appellanten] houden [geïntimeerde] verantwoordelijk voor het lanceren en in de lucht houden van bedoelde website. Bij brief van hun advocaat van 21 oktober 2020 is [geïntimeerde] gesommeerd om de website te verwijderen en verwijderd te houden.
2.6.
Op 30 oktober 2020 hebben [appellanten] tot zekerheid van verhaal voor een schadevordering op [geïntimeerde] beslag doen leggen op zijn woning.
2.7.
Bij dagvaarding van 3 november 2020 hebben [appellanten] [geïntimeerde] doen dagvaarden voor de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland met vorderingen tot - samengevat en in de kern - verwijdering van de website en rectificatie op straffe van dwangsommen en betaling aan [appellante 3] van € 1.000.000 als voorschot op schadevergoeding.
2.8.
Bij vonnis van 26 november 2020 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [appellanten] toegewezen, in dier voege dat [geïntimeerde] is veroordeeld om de bewoordingen oplichting, oplichters en criminele acties en/of woorden van soortelijke strekking en de foto’s van [appellant 1] en Brougman van de website te halen en te houden op straffe van dwangsommen totdat in de(ze) bodemzaak anders is beslist.
2.9.
Bij exploot van 17 december 2020 hebben [appellanten] aan [geïntimeerde] doen aanzeggen dat hij dwangsommen heeft verbeurd.
2.10.
Op 29 december 2020 hebben [appellanten] ter executie van verbeurde dwangsommen diverse derdenbeslagen doen leggen ten laste van [geïntimeerde] .
2.11.
[geïntimeerde] heeft hoger beroep ingesteld tegen het kortgeding vonnis. Bij tussenarrest van 13 april 2021 is in een door [geïntimeerde] opgeworpen incident de tenuitvoerlegging van dat vonnis geschorst.
2.12.
Bij arrest van 15 februari 2022 is het kort gedingvonnis bekrachtigd met in het lichaam van dat arrest de overweging dat schorsing van de tenuitvoerlegging achteraf niet nodig is gebleken. [appellanten] hebben uit hoofde van de derdenbeslagen ten laste van [geïntimeerde] € 70.000 aan verbeurde dwangsommen geïncasseerd.

3.Beoordeling

3.1
[appellanten] vorderen in deze bodemzaak eveneens - samengevat en in de kern - verwijdering van bedoelde website en rectificatie op straffe van dwangsommen en voorts verklaringen voor recht dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld en gehouden is tot schadevergoeding en veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van schadevergoeding, met zijn veroordeling in de kosten van het geding, met inbegrip van de beslagkosten.
3.2.
[geïntimeerde] bestrijdt de vorderingen en vordert op zijn beurt - samengevat en in de kern - opheffing van de beslagen, verklaring voor recht dat hij tijdig aan het kortgeding vonnis van 26 november 2020 heeft voldaan, alsmede veroordeling van [appellanten] tot betaling van € 677.146,02, met rente en BIK, wegens - kort gezegd - toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van de bouwovereenkomst, met hoofdelijke veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding, met inbegrip van de beslagkosten en met nakosten.
3.3.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 19 november 2020 zowel in
conventieals in
reconventiebeslist dat de Nederlandse rechter bevoegd is. Verder is in
conventiebeslist dat het geschil moet worden beoordeeld naar Spaans recht en is in reconventie de beslissing omtrent het toepasselijke recht aangehouden voor uitlating door partijen. In het tweede tussenarrest van 13 april 2022 is beslist dat het geschil in
reconventieeveneens moet worden beoordeeld naar Spaans recht.
3.4.
[appellanten] betogen met
grief 1dat het geschil in
conventiemoet worden beoordeeld naar Nederlands recht. Zij voeren daartoe aan dat de schade eerst en vooral wordt veroorzaakt door de website, dat die website in de Nederlandse taal is opgesteld en dat het merendeel van hun klanten Nederlands is. De grief faalt. Dat wordt als volgt toegelicht.
3.5.
De vorderingen in conventie zijn gegrond op onrechtmatige daad. Op grond van artikel 4 lid 1 van de Rome II-verordening is daarop van toepassing het recht waar de schade zich voordoet. De rechtbank heeft met partijen tot uitgangspunt genomen dat de schade waar het hier om gaat bestaat uit reputatieschade (aantasting van de eer en goede naam) van [appellanten] en heeft geoordeeld dat die schade voornamelijk wordt geleden in Spanje. Daartoe is in het tussenvonnis van 19 januari 2022 overwogen (rov 4.13):
“Ter zitting is door [appellanten] verklaard dat de reputatieschade voornamelijk in Spanje is geleden, omdat de markt voor het bouwen van dergelijke villa’s daar een ‘kleine wereld’ is en de reclame voornamelijk daar wordt gemaakt door mond-tot--mondreclame. Daarbij verwijten [appellanten] [geïntimeerde] dat hij in Spanje flyers heeft verspreid en op een in Spanje geplaatst reclamebord van [bedrijf] naar de website heeft verwezen. [appellanten] hebben ook verklaard dat zij zich niet specifiek richten op de Nederlandse markt, maar dat veel van hun klanten wel Nederlanders zijn. [appellanten] opereren dus op de markt in Spanje waarbij ze ook klanten uit andere landen aantrekken.”
3.6.
[appellanten] bestrijden niet dat zij ter zitting in eerste aanleg aldus hebben verklaard. Zij bestrijden evenmin de juistheid ervan en de eraan verbonden conclusie dat zij dus opereren op de markt in Spanje. De gewraakte website bevat - kort gezegd - negatieve reclame kennelijk bedoeld om potentiële klanten van [appellanten] ervan te weerhouden om hun luxe villa in Spanje door [appellanten] te laten bouwen. Dat laat geen andere conclusie toe dan dat de door de website veroorzaakte reputatieschade zich (hoofdzakelijk) voordoet in Spanje. Dat blijkt ook uit de vordering van [appellanten] tot betaling van een voorschot op de geleden schade van € 1.000.000 aan het in Spanje gevestigde [appellante 3] . Het met de grief bestreden oordeel is dus juist.
3.7.
Met
grief 2komen [appellanten] op tegen het oordeel van de rechtbank dat ten aanzien van de vordering in
reconventiede Nederlandse rechter bevoegd is. Ook deze grief is ongegrond.
3.8.
Ter zake de vorderingen tot opheffing van de beslagen en verklaring voor recht dat [geïntimeerde] aan het kort geding vonnis van 26 november 2020 heeft voldaan, is de Nederlandse rechter bevoegd, reeds vanwege de nauwe samenhang met de vordering in conventie. De geldvordering staat op zichzelf en vindt haar oorzaak primair in de bouwovereenkomst tussen [geïntimeerde] en [appellante 3] . Zoals de rechtbank met juistheid tot uitgangspunt heeft genomen, gaat het daarbij om een consumentenovereenkomst. [geïntimeerde] was als de consument dus ex artikel 18 lid 1 Brussel I bis bevoegd om niettegenstaande het forumkeuzebeding de vordering aanhangig te maken bij de (Nederlandse) rechter in zijn eigen woonplaats. Dat zou anders kunnen zijn in het in artikel 19 aanhef en onder 1 Brussel I bis bedoelde geval dat er nog een forumkeuzebeding is dat dateert van na het ontstaan van het geschil. Dat kan echter niet uit de door [appellanten] ingeroepen aanvullende afspraken van november 2019 worden opgemaakt. In die afspraken staat geen forumkeuzebeding en de daarin opgenomen verwijzing naar de bouwovereenkomst van november 2017 geldt niet als zodanig. Dat waar het [appellant 1] en [appellante 2] aangaat de geldvordering is gegrond op bestuurdersaansprakelijkheid, maakt niet (alsnog) de Spaanse of Belgische rechter bevoegd; ook dan vindt de vordering haar oorzaak in de bouwovereenkomst die [geïntimeerde] als consument is aangegaan. Van een reeds aanhangige vordering in Spanje over hetzelfde onderwerp en gegrond op dezelfde oorzaak is evenmin gebleken. Bij de daartoe ingeroepen productie 4 bij de memorie van grieven gaat het kennelijk om een aangifte van [geïntimeerde] tegen [appellanten] in Spanje. Dat is uiteraard iets anders dan eenzelfde vordering instellen als waar het hier om gaat. Tot slot gaat het beroep op de eventuele noodzaak van benoeming van een Spaanse deskundige niet op, reeds omdat het belang van [geïntimeerde] dat door artikel 18 lid 1 Brussel I bis wordt beschermd zwaarder weegt. Dat is temeer het geval waar de rechtsmacht van de Nederlandse rechter niet eraan in de weg staat dat (mede) op basis van de bevindingen van een Spaanse deskundige wordt beslist. Ook het met deze grief bestreden oordeel houdt in hoger beroep dus stand.
3.9.
Grief 3bouwt voort op de hypothese dat grief 2 slaagt. Dat is niet het geval, zodat de grief bij gebrek aan belang geen beoordeling behoeft.
3.10.
De slotsom is dat het hoger beroep tevergeefs is ingesteld. De bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd en de zaak zal worden terugverwezen naar de rechtbank opdat daarop verder wordt beslist. [appellanten] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst de zaak naar de rechtbank opdat daarop verder wordt beslist;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 2.366 voor salaris en op € 173 voor nasalaris, te vermeerderen met € 90 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.S. Arnold, F.J. van de Poel en S. Tamboer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 april 2024.