ECLI:NL:GHAMS:2024:947

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
200.328.375/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlof tot tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis tussen GPGC LIMITED en THE GOVERNMENT OF THE REPUBLIC OF GHANA

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van GPGC LIMITED (hierna: GPGC) tot verlof tot tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis. GPGC, een Ghanees energiebedrijf, had een geschil met de overheid van Ghana over de uitvoering van een 'Emergency Purchase Agreement' die op 3 juni 2015 was gesloten. Ghana had de overeenkomst voortijdig opgezegd, waarna GPGC een arbitrageprocedure had aangespannen. Op 26 januari 2021 werd een arbitraal vonnis gewezen, waarin GPGC in het gelijk werd gesteld en Ghana werd veroordeeld tot betaling van een aanzienlijke schadevergoeding. GPGC verzocht het hof om verlof tot tenuitvoerlegging van dit arbitraal vonnis in Nederland, aangezien Ghana niet was verschenen in de procedure. Het hof oordeelde dat het verzoek aan de formele vereisten voldeed en dat er geen gronden waren voor weigering van erkenning en tenuitvoerlegging. Het hof verleende GPGC het gevraagde verlof en veroordeelde Ghana in de kosten van de procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.328.375/01
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 april 2024
in de zaak van
de vennootschap naar Ghanees recht
GPGC LIMITED,
gevestigd te Accra (Ghana),
verzoekster,
advocaat: mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
tegen
het publiekrechtelijke lichaam
THE GOVERNMENT OF THE REPUBLIC OF GHANA,
gevestigd te Accra (Ghana),
verweerster,
niet verschenen.
Partijen worden hierna GPGC en Ghana genoemd.

1.De zaak in het kort

Tussen GPGC en Ghana is een arbitraal vonnis gewezen. GPGC heeft verzocht om verlof tot tenuitvoerlegging daarvan. Het hof wijst het verzoek toe.

2.Het geding in hoger beroep

GPGC heeft bij verzoekschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 13 juni 2023, verzocht om verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van een tussen partijen gewezen arbitraal vonnis van 26 januari 2021 (hierna: het arbitraal vonnis). Ghana is niet verschenen.
GPGC heeft bij brief van 16 augustus 2023 met bijlagen uiteengezet dat en waarom het ontbreken van een origineel of gewaarmerkt afschrift van de overeenkomst tot arbitrage niet aan behandeling van het verzoekschrift in de weg staat. Bij brief van 16 februari 2024 heeft GPGC (aan de hand van een aantal aangehechte bijlagen) toegelicht op welke wijze het verzoekschrift is betekend en Ghana is opgeroepen voor de mondelinge behandeling.
GPGC heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 28 februari 2024 laten toelichten door mr. Knottenbelt voornoemd en door mr. J. Angelier, advocaat te Rotterdam, aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd.
GPGC heeft het hof verzocht om bij beschikking, zonder verplichting tot zekerheidstelling, verlof te verlenen tot tenuitvoerlegging van het tussen partijen gewezen arbitraal vonnis van 26 januari 2021, met veroordeling van Ghana in de kosten van deze procedure, een en ander uitvoerbaar bij voorraad. Ter zitting heeft GPGC aangegeven haar verzoek aan te vullen in dier voege dat ook wordt verzocht om erkenning van het arbitraal vonnis.
Ten slotte is uitspraak bepaald.

3.Feiten

3.1
GPGC is een in Ghana gevestigde energiemaatschappij.
3.2
Op 3 juni 2015 hebben GPGC en Ghana een “Emergency Purchase Agreement” gesloten (hierna: de overeenkomst). De overeenkomst is op 23 juli 2015 door de regering van Ghana bekrachtigd. Op grond van de overeenkomst diende GPGC twee bestaande gecombineerde elektriciteitscentrales te verplaatsen van Italië naar Ghana. GPGC zou daarbij verantwoordelijk zijn voor de installatie, exploitatie en het onderhoud van de centrales.
3.3
Artikel 28(f) van de overeenkomst bevat een arbitrageclausule en luidt als volgt:
“xv. Where any dispute or disagreement, not being an Invoice Dispute, arising out or in connection with this Agreement cannot be settled cannot by negotiation, then the dispute shall be settled finally by ad-hoc arbitration to be conducted in accordance with the UNCITRAL Rules in effect on the date of the institution of arbitration by either Party.
xvi. (…) The venue and seat for the Arbitration shall be London, England and the law of arbitration shall be the English law.
xvii. (…) The decision of the arbitrators shall be final and binding upon both Parties, and neither Party shall seek recourse to a law court or other authorities to appeal for revisions of such decision. (…)”
3.4
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de uitvoering van de overeenkomst. Ghana heeft de overeenkomst voortijdig opgezegd. GPGC heeft de regelmatigheid van de opzegging door Ghana betwist, de overeenkomst zelf tegen 13 augustus 2018 opgezegd en diezelfde dag in het Verenigd Koninkrijk een arbitrage aanhangig gemaakt tegen Ghana waarin zij op grond van artikel 25(b)(i) van de overeenkomst aanspraak heeft gemaakt op een “Early Termination Payment”.
3.5
Op 26 januari 2021 is het arbitraal vonnis gewezen tussen GPGC en Ghana. De arbiters hebben geoordeeld dat de overeenkomst eerst met de opzegging door GPGC regelmatig is opgezegd en dat zij recht heeft op de “Early Termination Payment”. Haar vordering is toegewezen tot een bedrag van USD 134.348.661,- te vermeerderen met rente vanaf 12 november 2018 tot aan de dag van betaling. Ghana is voorts veroordeeld in de kosten van de arbitrage, begroot op USD 3.309.877,74 te vermeerderen met rente. Tegen het arbitraal vonnis stond geen hoger beroep open en Ghana heeft niet binnen de termijn die zij daarvoor had gekregen een vernietigingsprocedure geïnitieerd, zodat het arbitraal vonnis onaantastbaar is geworden.
3.6
Ghana heeft een aantal deelbetalingen verricht ter uitvoering van het arbitraal vonnis. Ten tijde van de mondelinge behandeling was zij aan GPGC nog een bedrag van (ruim) USD 109 miljoen verschuldigd. Gelet hierop heeft GPGC het hof verzocht om haar verlof te verlenen om het arbitraal vonnis in Nederland ten uitvoer te leggen.

4.Beoordeling

Bevoegdheid
4.1
GPGC heeft mogelijke vermogensbestanddelen van Ghana geïdentificeerd in het arrondissement van het gerechtshof Amsterdam. Dit hof is daarom op grond van artikel 1075 lid 2 Wetboek van Rechtsvordering (Rv) jo. artikel 985 (derde volzin) Rv bevoegd tot kennisneming van het onderhavige verzoek.
Vermeerdering van verzoek
4.2
Zoals hiervoor overwogen, heeft GPGC haar verzoek ter zitting vermeerderd met een verzoek tot erkenning van het arbitrale vonnis. Ingevolge artikel 385 Rv jo. artikel 130 lid 3 Rv is een verandering of vermeerdering van eis tegen een niet verschenen partij uitgesloten, tenzij de eiser die verandering of vermeerdering tijdig bij exploot kenbaar heeft gemaakt. Dat is wat betreft de meer verzochte erkenning niet gebeurd. GPGC heeft echter bij het meer verzochte geen belang omdat erkenning in het oorspronkelijke verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging ligt besloten (ECLI:NL:PHR:2017:35), zodat daar niettemin impliciet over wordt geoordeeld en op wordt beslist.
Formele vereisten
4.3
GPGC heeft onder overlegging van een deurwaardersexploot van 5 september 2023 en een herstelexploot van 25 september 2023 toegelicht dat het verzoekschrift rechtsgeldig (conform het bepaalde in artikel 55 Rv) is betekend en Ghana op de juiste wijze is opgeroepen. Hiermee is voldaan aan het vereiste van artikel 1075 lid 2 Rv gelezen in samenhang met artikel 987 lid 3 Rv. GPGC heeft voorts vertalingen van het verzoekschrift en de oproepingsbrief door de deurwaarder per aangetekende post en via UPS aan Ghana verzonden. GPGC heeft bovendien een bewijs van aflevering overgelegd van het verzoekschrift en de oproepingsbrief (samen met een Engelse vertaling daarvan) via UPS aan het Ministery of Energy in Accra. Ghana mag daarom daadwerkelijk bekend worden verondersteld met het verzoek van GPGC en de datum en het tijdstip van de behandeling daarvan.
4.4
Het verzoek van GPGC tot verlof tot tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis is gestoeld op artikel 1075 Rv in samenhang met het Verdrag over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken van 10 juni 1958 (Trb. 1959, 58, hierna: het Verdrag van New York). Zoals hiervoor overwogen, is het arbitraal vonnis in het Verenigd Koninkrijk gewezen. Nederland en het Verenigd Koninkrijk zijn beide partij bij het Verdrag van New York. De bepalingen van het Verdrag van New York zijn daarom van toepassing op de beoordeling van dit verzoek. Artikel III van het Verdrag van New York bepaalt dat iedere verdragsluitende staat onder de in het Verdrag opgenomen voorwaarden scheidsrechterlijke uitspraken als bindend zal erkennen en deze ten uitvoer zal leggen overeenkomstig de regelen van rechtsvordering geldend in het gebied waar een beroep op de uitspraak wordt gedaan (hier: Nederland).
4.5
Op grond van artikel IV van het Verdrag van New York dient de partij die verlof tot tenuitvoerlegging verzoekt, bij haar verzoek over te leggen (i) het behoorlijk gelegaliseerde origineel van de uitspraak of een behoorlijk gewaarmerkt afschrift daarvan, en (ii) het origineel van de in artikel II bedoelde overeenkomst (waarbij partijen zich verbinden aan een uitspraak van scheidsmannen te onderwerpen alle of bepaalde geschillen welke tussen hen zijn gerezen of welke tussen hen zouden kunnen rijzen, hof) of een behoorlijk gewaarmerkt afschrift daarvan. Bij haar verzoekschrift heeft GPGC overgelegd een gewaarmerkt en door een notaris geauthentiseerd afschrift van het arbitraal vonnis. GPGC heeft voorts een afschrift overgelegd van de overeenkomst met daarin de arbitrageclausule. Het door GPGC overgelegde afschrift van de overeenkomst betreft – anders dan het Verdrag van New York voorschrijft – niet het origineel van de overeenkomst en evenmin een behoorlijk gewaarmerkt afschrift daarvan. GPGC heeft bij brief van 16 augustus 2023 toegelicht dat de originele overeenkomst niet meer voorhanden is, zodat het niet mogelijk is om het origineel of een behoorlijk gewaarmerkt exemplaar daarvan over te leggen. Volgens GPGC staat dit niet aan behandeling van haar verzoekschrift in de weg.
4.6
Het hof volgt GPGC hierin. Op de niet-naleving van artikel IV van het Verdrag van New York staat geen sanctie. Zoals GPGC heeft aangevoerd, gaat het erom dat het bestaan en de inhoud van de arbitrageovereenkomst kunnen worden vastgesteld door de rechter aan wie erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging van een buitenlands arbitraal vonnis wordt gevraagd. Dat is hier het geval. Uit het arbitraal vonnis blijkt dat Ghana het bestaan en de inhoud van de overeenkomst in de arbitrage niet heeft betwist. GPGC heeft voorts verklaringen overgelegd die bevestigen dat de door haar overgelegde kopie van de overeenkomst gelijk is aan het origineel. Ten slotte kan uit het gegeven dat Ghana enkele deelbetalingen heeft verricht ter uitvoering van het arbitraal vonnis, worden afgeleid dat zij de geldigheid van het arbitraal vonnis niet betwist (en de daaraan ten grondslag liggende overeenkomst dus evenmin). Gelet hierop bestaat er geen aanleiding om aan het bestaan of de inhoud van de arbitrageovereenkomst te twijfelen, zodat ondanks het ontbreken van een gelegaliseerd origineel of afschrift van de arbitrageovereenkomst op het verzoek kan worden beslist.
4.7
Ten slotte stelt het hof vast dat het gaat om een arbitraal vonnis dat uitvoerbaar is in het land waarin het is gewezen (Engeland). GPGC heeft immers door het overleggen van een Engels vonnis aangetoond dat in Engeland op 4 november 2021 erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis is verleend. Daarmee is ook voldaan aan het vereiste van artikel 1075 lid 2 jo. artikel 986 lid 2 Rv.
Weigeringsgronden
4.8
Nu het verzoekschrift aan de formele vereisten voldoet, komt het hof toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek. Ghana heeft geen verweer gevoerd en (dus) geen beroep gedaan op de weigeringsgronden in artikel V lid 1 van het Verdrag van New York. Op grond van artikel V lid 2 van het Verdrag van New York kan erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging van een scheidsrechterlijke uitspraak worden geweigerd, indien de bevoegde autoriteit van het land waar erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging wordt verzocht, constateert dat het onderwerp van het geschil volgens het recht van dat land niet vatbaar is voor beslissing door arbitrage, of dat erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging van de uitspraak in strijd zou zijn met de openbare orde van dat land. Niet is gebleken dat deze gronden voor weigering van erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging zich hier voordoen. De slotsom is dat het verzoek toewijsbaar is.
4.9
Ghana zal in de kosten van dit geding worden veroordeeld.

5.Beslissing

Het hof:
verleent GPGC verlof tot tenuitvoerlegging van het tussen partijen gewezen arbitraal vonnis van 26 januari 2021 in Nederland;
veroordeelt Ghana in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van GPGC vastgesteld op € 783,- aan verschotten en € 1.196,- aan salaris;
en verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mrs. A.S. Arnold, F.J. van de Poel en R.L. de Graaff en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 april 2024.