ECLI:NL:GHAMS:2024:927

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
23-001172-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van verkeersovertredingen en valse aangifte met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1999, was betrokken bij een verkeersongeval op 8 oktober 2018 op de Klaprozenweg in Amsterdam, waarbij hij zonder geldig rijbewijs reed en een aanrijding veroorzaakte met een snorscooter. Bij dit ongeval raakten twee personen, waaronder een jonge vrouw, zwaar gewond. De verdachte heeft na het ongeval de plaats van het ongeval verlaten en later een valse aangifte gedaan van diefstal van zijn auto. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 220 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder deelname aan een gedragsinterventie en het melden bij de reclassering. Daarnaast is de verdachte voor een jaar de rijbevoegdheid ontzegd en is er een hechtenis van vier weken opgelegd voor de overtreding van de Wegenverkeerswet. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en een andere bewezenverklaring vastgesteld, waarbij het hof oordeelt dat er geen sprake is van schending van het recht op een eerlijk proces, ondanks het verzoek van de verdediging om onderzoek naar DNA-materiaal in de auto.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001172-21
datum uitspraak: 11 april 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 april 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-162683-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
28 maart 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van het slachtoffer naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
primairhij op of omstreeks 8 oktober 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, (Klaprozenweg), zich zodanig, te weten zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen, dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
waardoor aan een of meer ander(en), te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], zwaar lichamelijk letsel en/of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, te weten
(ten aanzien van [slachtoffer 1]) een gebroken scheenbeen en/of een gebroken kuitbeen en/of letsel aan het gebit en/of een scheur in de onderlip en/of
(ten aanzien van [slachtoffer 2]) een gekneusde nier en/of een of meer gekneusde wervels en/of een schaafwond op/aan de rug,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Klaprozenweg, rijdende in zuidoostelijke richting, gaande in de richting van de Hulstweg,
- terwijl verdachte niet over een (geldig) rijbewijs beschikte,
- terwijl verdachte reed met een snelheid van tussen de 69 en 78 kilometer per uur, in elk geval een snelheid die (veel) hoger was dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur,
verdachte is, gekomen ter hoogte van de kruispunt met de Ridderspoorlaan, niet gestopt, althans niet blijven stilstaan voor een in zijn richting gekeerden/of het voor zijn verkeer geldend geel of rood licht uitstralend stoplicht,
verdachte is (vervolgens) het kruispunt met de Ridderspoorlaan op gereden terwijl hij zich er niet, althans niet tijding en/of voldoende, vergewist en/of is verdachte zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende blijven vergewissen dat voornoemde kruising vrij was van (enig) (kruisend) verkeer,
terwijl [slachtoffer 2] als bestuurder van een snorscooter, met voornoemde [slachtoffer 1] als passagier achterop, de kruising op was gereden, althans op genoemde kruising reed, teneinde de Klaprozenweg over te steken,
verdachte heeft (vervolgens) de bestuurder van voornoemde snorscooter geen voorrang verleend, althans niet voor laten gaan en/of verdachte heeft niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd en/of
verdachte is (vervolgens) tegen die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aan gereden en/of aan gebotst,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft/hebben opgelopen, in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
subsidiair
hij op of omstreeks 8 oktober 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, (Klaprozenweg),
zich zodanig heeft gedragen dat daarvoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Klaprozenweg, rijdende in zuidoostelijke richting, gaande in de richting van de Hulstweg,
- terwijl verdachte niet over een (geldig) rijbewijs beschikte,
- terwijl verdachte reed met een snelheid van tussen de 69 en 78 kilometer per uur, in elk geval een snelheid die (veel) hoger was dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur,
verdachte is, gekomen ter hoogte van de kruispunt met de Ridderspoorlaan, niet gestopt, althans niet blijven stilstaan voor een in zijn richting gekeerd en/of het voor zijn verkeer geldend geel of rood licht uitstralend stoplicht,
verdachte is (vervolgens) het kruispunt met de Ridderspoorlaan op gereden terwijl hij zich er niet, althans niet tijding en/of voldoende, vergewist en/of is verdachte zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende blijven vergewissen dat voornoemde kruising vrij was van (enig) (kruisend) verkeer,
terwijl [slachtoffer 2] als bestuurder van een snorscooter, met voornoemde [slachtoffer 1] als passagier achterop, de kruising op was gereden, althans op genoemde kruising reed, teneinde de Klaprozenweg over te steken,
verdachte heeft (vervolgens) de bestuurder van voornoemde snorscooter geen voorrang verleend, althans niet voor laten gaan en/of verdachte heeft niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd en/of
verdachte is (vervolgens) tegen die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aan gereden en/of aan gebotst;
2.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Amsterdam op/aan de Klaprozenweg, op of omstreeks 8 oktober 2018 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1]) letsel en/of schade was toegebracht;
3.
hij op of omstreeks 8 oktober 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg (Klaprozenweg), zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
4.
hij op of omstreeks 19 oktober 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit is gepleegd, te weten diefstal (van een personenauto, merk Smart) door een onbekend persoon, wetende dat dat strafbare feit niet is gepleegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bespreking van een verweer

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat er sprake is van schending van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM). Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte in hoger beroep niet de mogelijkheid heeft gehad om zijn onschuld aan te tonen. In de appelschriftuur heeft de verdediging het verzoek kenbaar gemaakt om de inbeslaggenomen auto te laten onderzoeken op DNA-materiaal en vingerafdrukken. Dit onderzoek bleek niet meer mogelijk te zijn, omdat de auto inmiddels was vernietigd. Hierdoor is verdachtes recht op een eerlijk proces geschonden.
Het hof overweegt als volgt.
Dat een onderzoek naar sporen in de auto inmiddels niet meer mogelijk is, leidt niet zonder meer tot de conclusie dat daardoor sprake is van schending van het recht op een eerlijk proces.
Uit een proces-verbaal van bevindingen van 26 november 2020, opgemaakt door de rechter-commissaris, blijkt dat de verdediging in eerste aanleg in de gelegenheid is gesteld om onderzoekswensen te formuleren. Aan de verdediging is dus uitdrukkelijk de gelegenheid geboden om naar voren te brengen wat volgens de verdediging nodig is voor een eerlijk proces. De verdediging heeft hier in eerste aanleg geen gebruik van gemaakt en eerst in hoger beroep verzocht om onderzoek in de inbeslaggenomen auto.
Verder is van belang dat een sporenonderzoek niet had bijgedragen aan de beoordeling door het hof of het de verdachte was die de auto heeft bestuurd toen het ongeval plaatsvond. Het hof is dus niet gebleken van de noodzaak van het verzochte onderzoek. Het eventuele aantreffen van celmateriaal van een ander dan de verdachte in zijn auto zegt immers weinig, aangezien een reële mogelijkheid bestaat van secundaire (indirecte) overdracht van celmateriaal. Daarbij komt dat de verdachte heeft verklaard dat hij zijn auto regelmatig uitleent, zodat te verwachten is dat ook van diegenen celmateriaal zal worden aangetroffen. Het aantreffen van ander celmateriaal zou geen betekenis hebben gehad voor het bewijs omdat daarmee geen duidelijkheid wordt gekregen over het moment waarop en de omstandigheden waaronder dat celmateriaal in de auto terecht is gekomen. Datzelfde geldt voor vingerafdrukken.
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat er geen sprake is van schending van artikel 6 EVRM. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het de verdachte is geweest die de auto op 8 oktober 2018 heeft bestuurd. Er zijn geen personen die de verdachte die avond in de auto hebben zien rijden. Het signalement dat is gegeven, is een algemeen signalement en valt niet te herleiden naar de verdachte.
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 8 oktober 2018 vond iets na 21:00 uur een verkeersongeval plaats op het kruispunt van de Klaprozenweg met de Ridderspoorweg in Amsterdam. Bij dit incident was een personenauto betrokken. Deze auto, een Smart, behoorde toe aan de verdachte. Op 19 oktober 2018 heeft de verdachte aangifte gedaan van diefstal van de Smart.
De verdachte heeft gesteld dat hij zijn auto voor het laatst op 8 oktober 2018 tussen 01.00 uur en 03.00 heeft gebruikt en dat de auto is gestolen. Uit onderzoek aan de telefoon van de verdachte blijkt echter dat deze telefoon op meerdere tijdstippen op de dag van het ongeval (8 oktober 2018) in de buurt was van de locatie waar de Smart door camera’s van Vialis werd geregistreerd.
Daarnaast is er op de telefoon een foto aangetroffen van een bon van een bestelling bij het bezorgrestaurant [restaurant], geplaatst op 8 oktober 2018 om 19:45 uur. Op de bon staat de naam ‘[verdachte]’ vermeld. De voornaam van de verdachte is [verdachte]. Het betreft een bezorgadres in [adres 2]. Degene die deze bestelling had gedaan, heeft verklaard dat het erg lang duurde voordat de bestelling werd bezorgd. Toen zij [restaurant] daarover belden, werd gezegd dat de bezorger pech had en dat iemand anders zou worden gestuurd om het eten te bezorgen. Uit onderzoek van de politie volgt verder dat ook tegen andere personen die op dezelfde avond tussen 19:30 uur en 20:00 uur een bestelling hadden geplaatst, is gemeld dat er vertragingen waren als gevolg van een aanrijding.
Verder werden op de telefoon van de verdachte schermafbeeldingen aangetroffen van nieuwsberichten op de website van AT5 over het incident waarbij de Smart na een aanrijding is doorgereden. Deze schermafbeeldingen zijn gemaakt op 8 oktober 2018 om 23:43 en 23:44 uur. Op de telefoon is ook een filmpje aangetroffen van een Smart met schade. Het schadebeeld komt overeen met het schadebeeld van de Smart van de verdachte.
Al deze feiten en omstandigheden wijzen er op dat de auto van de verdachte niet was gestolen, maar op 8 oktober 2018 door de verdachte werd gebruikt en ook rond het moment dat de aanrijding plaatsvond.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep nog aangevoerd dat hij zijn telefoon regelmatig uitleent. De verdachte heeft echter geen aanknopingspunten geboden voor nader onderzoek en daarnaast bevat het dossier geen aanknopingspunt voor de juistheid van deze bewering. Het hof gaat er vanuit dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde zijn telefoon tot zijn beschikking had en met hem droeg.
Het alternatieve scenario van de verdediging houdt in dat de Smart van de verdachte is gestolen, dat een andere [verdachte] de bestelling van [restaurant] zou bezorgen én betrokken was bij een aanrijding, en dat een ander zijn telefoon gebruikte waarop de afbeelding van de bestelling en de foto’s van de beschadigde Smart zijn terechtgekomen. Dit scenario is hoogst onwaarschijnlijk.
Het hof acht op grond van het bovenstaande in samenhang met de (overige) gebruikte bewijsmiddelen bewezen dat het de verdachte is geweest die de Smart ten tijde van het ongeval heeft bestuurd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 8 oktober 2018 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, (Klaprozenweg), zich zodanig, te weten zeer onvoorzichtig en onachtzaam heeft gedragen, dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
waardoor aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, te weten een gebroken scheenbeen en een gebroken kuitbeen en letsel aan het gebit
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Klaprozenweg, rijdende in zuidoostelijke richting, gaande in de richting van de Hulstweg,
- terwijl verdachte niet over een geldig rijbewijs beschikte,
- terwijl verdachte reed met een snelheid van tussen de 69 en 78 kilometer per uur, een snelheid die veel hoger was dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur,
verdachte is, gekomen ter hoogte van de kruispunt met de Ridderspoorlaan, niet gestopt voor een in zijn richting gekeerd en voor zijn verkeer geldend rood licht uitstralend stoplicht,
verdachte is vervolgens het kruispunt met de Ridderspoorlaan op gereden
terwijl [slachtoffer 2] als bestuurder van een snorscooter, met voornoemde [slachtoffer 1] als passagier achterop, de kruising op was gereden teneinde de Klaprozenweg over te steken,
verdachte heeft vervolgens de bestuurder van voornoemde snorscooter geen voorrang verleend en is tegen die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aan gereden,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
2.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Amsterdam op de Klaprozenweg, op 8 oktober 2018 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1]) letsel en schade was toegebracht;
3.
hij op 8 oktober 2018 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg (Klaprozenweg), zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
4.
hij op 19 oktober 2018 te Amsterdam aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit is gepleegd, te weten diefstal van een personenauto, merk Smart, door een onbekend persoon, wetende dat dat strafbare feit niet is gepleegd.
Hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij heeft de rechtbank bijzondere voorwaarden gesteld. Voor het onder 1 bewezenverklaarde, is de verdachte tevens veroordeeld tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar. Voor de onder 3 bewezenverklaarde overtreding heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een hechtenis van 4 weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 220 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden. Tevens is een ontzegging van de rijbevoegdheid van 1 jaar gevorderd. Ten aanzien van de onder 3 tenlastegelegde overtreding heeft zij een hechtenis voor de duur van 4 weken gevorderd.
De raadsman heeft verzocht het adolescentenstrafrecht (ASR) toe te passen. Hij heeft daartoe verwezen naar het reclasseringsrapport van 1 april 2021, waarin dit door de reclassering wordt geadviseerd. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om aan de verdachte een taakstraf op te leggen. Tenslotte heeft hij het hof verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn van de berechting en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze in het laatste e-mailbericht van de reclassering van 21 maart 2024 staan beschreven.
Het hof oordeelt als volgt.
Ten tijde van het plegen van de strafbare feiten was de verdachte 19 jaar oud, zodat in beginsel het reguliere (meerderjarigen)strafrecht van toepassing is. Hoewel in het reclasseringsadvies van 1 april 2021 toepassing van het adolescentenstrafrecht wordt geadviseerd, wordt in dit rapport ook beschreven dat de jeugdreclassering niets meer kan toevoegen aan een toezicht, omdat de doelen zijn behaald.
Het hof is van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om van het uitgangspunt af te wijken dat het volwassenstrafrecht wordt toegepast bij meerderjarige verdachten.
Het hof zal dus geen toepassing geven aan artikel 77c Wetboek van Strafrecht en zal het meerderjarigenstrafrecht toepassen.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft, terwijl hij geen rijbewijs had, op de Klaprozenweg in Amsterdam door zeer onvoorzichtig en onachtzaam rijgedrag een aanrijding veroorzaakt met een snorscooter met daarop twee personen. Bij dit ongeluk heeft een van die personen, een jonge vrouw, zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat zij blijvend letsel heeft overgehouden aan het ongeluk. De verdachte heeft, nadat hij kort is gestopt, de plaats van het ongeval verlaten. In plaats van verantwoordelijkheid te nemen voor zijn handelen, heeft de verdachte enkele weken later een valse aangifte gedaan om zijn verhaal te maskeren. Ook op de terechtzitting in hoger beroep heeft de verdacht volhard in zijn ontkenning. Het hof rekent dit alles de verdachte aan.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de aard en ernst van de feiten 1, 2 en 4, oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden is. In de jonge leeftijd van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden ziet het hof wel aanleiding om een groot deel van die gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen. Aan dat voorwaardelijke deel zal het hof, gelet op de inhoud van het reclasseringsadvies van 1 april 2021 en de e-mail van de reclassering van 21 maart 2024, bijzondere voorwaarden verbinden. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de bijzondere voorwaarde dat de verdachte meewerkt aan diagnostiek en de (eventueel) daaruit voortvloeiende behandeling passend is.
Daarnaast zal, gelet op het gevaar dat de verdachte heeft veroorzaakt, voor feit 1 als bijkomende straf een ontzegging van de rijbevoegdheid door de duur van één jaar worden opgelegd.
Ten aanzien van feit 3 dient op grond van de wet een aparte straf te worden opgelegd, aangezien dit, in tegenstelling tot de overige strafbare feiten die alle misdrijven zijn, een overtreding is. Blijkens een de uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 maart 2024 is hij eerder voor een soortgelijk feit onherroepelijk veroordeeld. Het hof is daarom van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf.
Het hof acht, alles afwegende, straffen van na te melden duur passend en geboden.

Beslag

Het onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van het hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp. Het behoort de verdachte toe. Het zal daarom worden verbeurd verklaard.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 57, 62, 63 en 188 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 107, 175, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
220 (tweehonderdtwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
120 (honderdtwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van
een proeftijd van 2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- zich binnen 7 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij reclasseringsinstelling Nederland op het adres [adres 3]. Hij blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- actief deelneemt aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheden (CoVa-training) of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, te bepalen door de reclassering. Hij houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
- zorgt voor een dagbesteding, hetzij studie, hetzij werk;
- zo nodig dient mee te werken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Hij geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- meewerkt aan onderzoek ten behoeve van diagnostiek en (eventueel) daaruit voortvloeiende ambulante behandeling te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
1 (één) jaar.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot
hechtenisvoor de duur van
4 (vier) weken.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1 SIK Personenauto [kenteken]. Smart For2, chassisnr: [nummer].
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. M.L.M. van der Voet en mr. A. Boer, in tegenwoordigheid van
mr. A.C. Vermeijden, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 april 2024.
Mr. A. Boer is verhinderd dit arrest te ondertekenen.
.