Uitspraak
Beslissing opheffings- c.q. schorsingsverzoek [Z.R.]
afgewezen.
wijst daarom het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 april 2024 uitspraak gedaan over het verzoek tot opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, die eerder op 27 februari 2024 was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren en acht maanden. De veroordeling was het gevolg van het medeplegen van de voorbereiding van moord op drie slachtoffers en deelname aan een criminele organisatie. De voorlopige hechtenis was bevolen vanwege de ernst van de feiten en de maatschappelijke onrust die zou ontstaan als de verdachte in vrijheid zijn proces in hoger beroep zou afwachten.
Het hof heeft de gronden voor de voorlopige hechtenis, de zogenoemde twaalfjaarsgrond en de recidivegrond, als onverkort aanwezig beoordeeld. De twaalfjaarsgrond is van toepassing omdat de aard en ernst van de feiten, evenals de publicitaire aandacht rondom de Marengo-zaak, een ernstige schok voor de rechtsorde zouden veroorzaken als de verdachte in vrijheid zou worden gesteld. Het hof heeft ook het standpunt van het Openbaar Ministerie in overweging genomen, dat in hoger beroep is gegaan en een langere gevangenisstraf had gevorderd.
Wat betreft de recidivegrond heeft het hof vastgesteld dat er nog steeds een ernstig gevaar voor herhaling aanwezig is, ondanks dat de verdachte tijdens zijn schorsing geen strafbare feiten heeft gepleegd. Het hof heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn eerdere dakloosheid en het feit dat hij een baan had, niet als voldoende bijzonder beschouwd om de voorlopige hechtenis te schorsen. Uiteindelijk heeft het hof het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen, waarbij het maatschappelijke belang bij voortduring van de hechtenis zwaarder woog dan het persoonlijke belang van de verdachte.