Uitspraak
Beslissing schorsingsverzoek [M.M.]
wijst daarom het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 april 2024 uitspraak gedaan over het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, die eerder op 27 februari 2024 was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren en zes maanden. De veroordeling was gebaseerd op medeplichtigheid aan de moord op [slachtoffer 1] op 17 april 2016 en deelname aan een criminele organisatie. De voorlopige hechtenis was ingesteld op basis van de zogenoemde twaalfjaarsgrond en de recidivegrond. Het hof oordeelde dat beide gronden nog steeds aanwezig zijn, waarbij de ernst van de feiten en de maatschappelijke onrust die de zaak met zich meebrengt, zwaarwegend zijn.
Het hof benadrukte dat de twaalfjaarsgrond van toepassing is omdat de verdachte, gezien de aard van de misdrijven en de publicitaire aandacht rondom de Marengo-zaak, niet in vrijheid kan afwachten. De recidivegrond werd ook als aanwezig beschouwd, hoewel het hof deze van ondergeschikte betekenis achtte. De verdachte had tijdens zijn eerdere schorsing van de voorlopige hechtenis geen strafbare feiten gepleegd, maar dit was niet voldoende om de recidivegrond te negeren.
Het hof concludeerde dat er geen zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden waren die een schorsing van de voorlopige hechtenis rechtvaardigden. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals een fulltime baan en zorg voor zijn partner, waren onvoldoende om het maatschappelijke belang bij voortduring van de voorlopige hechtenis te overstijgen. Het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis werd dan ook afgewezen, waarbij het hof het belang van de samenleving vooropstelde.