ECLI:NL:GHAMS:2024:890

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
200.332.811/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarder over derdenbeslag en beslagvrije voet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht tegen een gerechtsdeurwaarder. De klacht betreft een derdenbeslag op de uitkering van klaagster door de gerechtsdeurwaarder, die als coördinerend gerechtsdeurwaarder optreedt. Klaagster stelt dat de gerechtsdeurwaarder een te lage beslagvrije voet heeft vastgesteld en dat het teveel ingehouden bedrag niet volledig is gerestitueerd. De gerechtsdeurwaarder heeft op 28 september 2023 beroep aangetekend tegen een eerdere beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, die op 30 augustus 2023 had geoordeeld dat de klacht deels gegrond was. Tijdens de behandeling van de zaak op 8 februari 2024 is de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder verschenen, terwijl klaagster niet aanwezig was.

Het hof heeft de feiten uit de eerdere beslissing van de kamer overgenomen, waarin onder andere wordt vermeld dat op 20 december 2016 beslag is gelegd op de uitkering van klaagster. Klaagster heeft in mei 2020 verzocht om aanpassing van de beslagvrije voet, maar de gerechtsdeurwaarder heeft pas in november 2021 een herberekening uitgevoerd. In april 2022 is de beslagvrije voet vastgesteld op € 1.035,-, maar klaagster heeft in de periode daarvoor te maken gehad met een te lage beslagvrije voet. De gerechtsdeurwaarder heeft een deel van het teveel ontvangen bedrag geretourneerd, maar klaagster heeft ook een bedrag van € 748,62 niet terugontvangen, waarvoor zij doorverwezen is naar een collega-gerechtsdeurwaarder.

Het hof heeft geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder in redelijkheid heeft gehandeld en dat hij voldoende informatie heeft verstrekt aan klaagster om contact op te nemen met de collega-gerechtsdeurwaarder. De kamer had eerder de klacht deels gegrond verklaard, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd en de klacht in al haar onderdelen ongegrond verklaard. De beslissing van de kamer is daarmee vernietigd en de gerechtsdeurwaarder is niet verder in zijn kosten veroordeeld.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.332.811/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/718505/DW RK 22/214
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 16 april 2024
inzake
[gerechtsdeurwaarder],
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
appellant,
gemachtigde: B. Boos,
tegen
[klaagster],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde.
Partijen worden hierna de gerechtsdeurwaarder en klaagster genoemd.

1.De zaak in het kort

Het kantoor van de gerechtsdeurwaarder heeft een dossier in behandeling waarin ten laste van klaagster beslag ligt op haar uitkering van het UWV. Als coördinerend gerechtsdeurwaarder stelt de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet vast en verdeelt de in beslag genomen bedragen tussen de collega-gerechtsdeurwaarders. Volgens klaagster heeft de gerechtsdeurwaarder een te lage beslagvrije voet vastgesteld en het bedrag dat te veel was ingehouden, niet gerestitueerd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 28 september 2023 een beroepschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 30 augustus 2023 (ECLI:NL:TGDKG:2023:59).
2.2.
Klaagster heeft geen gebruik gemaakt van de haar geboden gelegenheid een verweerschrift bij het hof in te dienen.
2.3.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 8 februari 2024. De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen en heeft het woord gevoerd. De gerechtsdeurwaarder en klaagster zijn niet verschenen.

3.Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. De feiten komen neer op het volgende:
3.1.
Op 20 december 2016 heeft een gerechtsdeurwaarder van Van Arkel Gerechtsdeurwaarders (hierna: Van Arkel) executoriaal derdenbeslag gelegd onder het UWV op de uitkering van klaagster.
3.2.
Bij e-mail van 20 mei 2020 heeft klaagster Van Arkel verzocht de beslagvrije voet aan te passen.
3.3.
Op 26 mei 2020 heeft Van Arkel stukken opgevraagd bij klaagster.
3.4.
Op 2 juni 2020 is Van Arkel failliet verklaard. Het kantoor van de gerechtsdeurwaarder (LAVG) heeft de dossiers van klaagster overgenomen. De rol van coördinerend gerechtsdeurwaarder is overgegaan op de beklaagde gerechtsdeurwaarder.
3.5.
Bij brief van 25 mei 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster een overzicht gestuurd van alle openstaande vorderingen.
3.6.
Op 17 november 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder een herberekening van de beslagvrije voet uitgevoerd.
3.7.
In april 2022 heeft de gerechtsdeurwaarder weer een herberekening van de beslagvrije voet uitgevoerd. Deze is vastgesteld op € 1.035,-. Dit bedrag is doorgegeven aan het UWV.
3.8.
Op 29 april 2022 heeft het UWV bericht dat klaagsters uitkering lager was dan de beslagvrije voet.
3.9.
Op 2 mei 2022 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster bericht dat zij recht had op restitutie vanaf de datum van de aanvraag herberekening, te weten 12 april 2022.
3.10.
Bij brief van 11 mei 2022 heeft de gerechtsdeurwaarder het UWV bericht dat de beslagvrije voet € 1.037,- bedraagt.
3.11.
Bij brief van 16 mei 2022 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster bericht dat hij het in beslag genomen geld had verdeeld over de lopende beslagzaken en ook een deel aan collega-gerechtsdeurwaarders had afgedragen. Hij heeft van het teveel ontvangen bedrag zelf een bedrag van € 111,- aan klaagster geretourneerd. Voor de restitutie van een bedrag van € 748,62 aan klaagster heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster doorverwezen naar collega-gerechtsdeurwaarder Jongerius Gerechtsdeurwaarders (hierna: Jongerius).
3.12.
Bij e-mail van 19 mei 2022 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder verzocht een deel van haar vakantiegeld te restitueren.
3.13.
Bij brief van 24 mei 2022 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster bericht dat eventuele restitutie van het vakantiegeld vanaf november 2021 kon worden betaald, omdat toen de beslagvrije voet werd berekend.
3.14.
Op 9 juni 2022 heeft de gerechtsdeurwaarder € 33,42 vakantiegeld aan klaagster gerestitueerd.

4.De klacht

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder – samengevat – dat hij:
a. a) een te lage beslagvrije voet hanteert. Dit is pas in mei 2022 teruggedraaid, maar het te veel betaalde is niet volledig gerestitueerd;
b) eerder geld heeft geïnd via een andere gerechtsdeurwaarder. Daarnaast betaalt klaagster sinds 2012 elke maand € 20,- vanwege een gezamenlijke schuld met haar ex-partner. De gerechtsdeurwaarder ontkent echter het bestaan van deze regeling;
c) in mei 2022 de beslagvrije voet heeft aangepast, maar het UWV niet op de hoogte heeft gesteld, waardoor het UWV nog een bedrag heeft overgemaakt naar de gerechtsdeurwaarder;
d) al jaren heeft genegeerd dat geen beslag mocht worden gelegd. Vanaf juli 2021 tot december 2021 had de beslagvrije voet € 1.025,- moeten zijn, terwijl de uitkering van klaagster € 1.016,43 was.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing klachtonderdeel a gegrond en de overige klachtonderdelen ongegrond verklaard. De kamer heeft aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping opgelegd en hij is in de kosten veroordeeld.
Klachtonderdeel a: restitutie te veel betaalde
5.2.
De kamer heeft over dit klachtonderdeel het volgende overwogen. Op 26 mei 2020 zijn door Van Arkel stukken opgevraagd bij klaagster, naar aanleiding van het verzoek van klaagster om de beslagvrije voet te herberekenen. Niet is gebleken dat klaagster destijds stukken heeft ingediend. Voorts volgt uit de stukken in het dossier dat de gerechtsdeurwaarder in november 2021 een nieuwe beslagvrije voet heeft vastgesteld en dat in april 2022 een herberekening is opgemaakt. Klaagster had blijkbaar als gevolg hiervan recht op restitutie van de teveel door de gerechtsdeurwaarder ontvangen gelden. Hiervan heeft de gerechtsdeurwaarder zelf € 111,- geretourneerd en hij heeft klaagster voor het overige (ad € 748,62) verwezen naar Jongerius. Over de verwijzing naar Jongerius heeft de kamer overwogen dat de gerechtsdeurwaarder, gegeven de omstandigheden, verkeerd en verwijtbaar heeft gehandeld. In de Memorie van toelichting op de wet vereenvoudiging beslagvrije voet (Kamerstuk 34628, nr. 3) wordt ingegaan op de rol en taak van de coördinerend gerechtsdeurwaarder. Naast dat de coördinerend gerechtsdeurwaarder verantwoordelijk is voor de inning en verdeling, heeft hij tevens te fungeren als “één duidelijk aanspreekpunt voor schuldenaar als het gaat om de hoogte van zijn beslagvrije voet”. In dat kader was het, gelet op de korte communicatielijn met Jongerius, efficiënt en effectief geweest om zelf het geld terug te halen. Met de doorverwijzing van klaagster – die het overzicht kwijt was vanwege het aantal zaken dat zij had lopen – heeft de gerechtsdeurwaarder zijn taak en rol van coördinerend gerechtsdeurwaarder miskend, aldus de kamer.
5.3.
In hoger beroep heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat hij naar aanleiding van de herberekening van de beslagvrije voet contact heeft opgenomen met Jongerius. De gerechtsdeurwaarder heeft met Jongerius besproken dat deze te veel had ontvangen en een bedrag aan klaagster diende terug te betalen. De gerechtsdeurwaarder heeft dit in een e-mail met een bijlage van 11 mei 2022 aan Jongerius nog eens bevestigd. Deze e-mail is in hoger beroep overgelegd. In een reactie van 16 mei 2022, die eveneens is overgelegd, heeft Jongerius aan de gerechtsdeurwaarder laten weten het bedrag aan klaagster te kunnen terugbetalen, maar geen rekeningnummer van klaagster te hebben, waardoor het bedrag op dat moment nog niet kon worden overgemaakt. Jongerius heeft verzocht klaagster naar hem door te verwijzen, opdat het bedrag rechtstreeks aan haar kon worden overgemaakt. Na deze e-mail heeft de gerechtsdeurwaarder dezelfde dag klaagster de hiervoor in 3.11 genoemde brief gestuurd, waarin staat dat klaagster voor de restitutie contact kon opnemen met Jongerius en dat Jongerius op de hoogte was van de situatie. In deze brief heeft de gerechtsdeurwaarder zowel het postadres als e-mailadres en het referentienummer van Jongerius vermeld. In reactie op de e-mail van klaagster van 19 mei 2022 (zie 3.12) heeft de gerechtsdeurwaarder nogmaals aan klaagster bevestigd dat zij een bedrag van € 111,46 aan haar zouden overmaken, maar dat het restant door Jongerius diende te worden overgemaakt. Hierop heeft klaagster dezelfde dag bericht “
Dit is duidelijk(…)”.
5.4.
Gelet op het voorgaande is het hof, anders dan de kamer, van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder heeft gedaan wat in redelijkheid van hem, als goed handelend gerechtsdeurwaarder, mocht worden verwacht. Alle gegevens die klaagster nodig had om contact op te nemen met Jongerius zijn door de gerechtsdeurwaarder aan klaagster verstrekt. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking dat uit de reactie van klaagster op 19 mei 2022 blijkt dat het voor haar duidelijk was dat zij voor de terugbetaling van het restantbedrag bij Jongerius moest zijn. Dit brengt met zich dat dit klachtonderdeel ongegrond is.
Klachtonderdelen b, c, en d
5.5.
Het hof ziet aanleiding deze klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen.
5.6.
Over klachtonderdeel b heeft de kamer overwogen dat de gerechtsdeurwaarder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de betalingsregeling van € 20,- op een andere vordering ziet dan waarover de klacht gaat.
5.7.
Over klachtonderdeel c heeft de kamer overwogen dat de gerechtsdeurwaarder op 21 april 2022 het UWV heeft bericht dat de beslagvrije voet op € 1.035,- was vastgesteld. Het UWV heeft met ingang van 10 mei 2022 geen gelden meer overgemaakt naar LAVG. Niet gebleken is dat het UWV bedragen heeft overgemaakt naar de gerechtsdeurwaarder nadat de gerechtsdeurwaarder het UWV op de hoogte had gesteld van de aangepaste beslagvrije voet.
5.8.
Over klachtonderdeel d heeft de kamer overwogen dat klaagster ten onrechte aanneemt dat geen beslag mag worden gelegd wanneer de beslagvrije voet hoger is dan de uitkering van klaagster.
5.9.
Het hof verenigt zich met deze overwegingen van de kamer. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die een ander oordeel rechtvaardigen. Dat betekent dat klachtonderdelen b, c en d ongegrond zijn.
Conclusie
5.10.
Uit het voorgaande volgt dat het hof, anders dan de kamer, van oordeel is dat klachtonderdeel a ongegrond is. Ook de overige klachtonderdelen zijn ongegrond gebleken. Dit betekent dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is. Het hof zal voor de leesbaarheid de beslissing van de kamer in haar geheel vernietigen en de klacht in al haar onderdelen ongegrond verklaren. Bij deze stand van zaken is er voor de door de kamer uitgesproken kostenveroordeling geen plaats meer.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2024 door de rolraadsheer.