ECLI:NL:GHAMS:2024:885

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
200.336.074/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlof tot leggen van maritaal beslag en opheffing van beslag op niet tot de huwelijksgoederengemeenschap behorende vermogensbestanddelen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot het leggen van maritaal beslag. De appellanten, [eiser 1] en [eiser 2], hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin verlof werd verleend voor het leggen van conservatoir beslag op goederen in een kluis die zij huren. De voorzieningenrechter had geoordeeld dat het beslag noodzakelijk was om de rechten van [gedaagde] te waarborgen in het kader van een echtscheidingsprocedure.

De appellanten stelden dat het beslag onterecht was gelegd, omdat het ook goederen betrof die niet tot de huwelijksgoederengemeenschap behoren. Het hof heeft vastgesteld dat de feiten zoals vastgesteld door de voorzieningenrechter niet in geschil zijn en heeft geoordeeld dat de appellanten een spoedeisend belang hebben bij de opheffing van het beslag.

Het hof heeft geoordeeld dat het beslag op de goederen die tot het vermogen van [X] en [gedaagde] behoren, opgeheven dient te worden. Tevens is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, omdat hij geen (maritaal) derdenbeslag heeft gelegd, waardoor de appellanten rechtsbescherming is onthouden. Het hof heeft de vorderingen van de appellanten gedeeltelijk toegewezen en het bestreden vonnis gedeeltelijk vernietigd.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht,
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.336.074/01 SKG
zaaknummer rechtbank : C/15/344324 / KG ZA 23-510
arrest van de meervoudige familiekamer van 2 april 2024
inzake
[eiser 1],
wonend te [plaats A] ,
en
[eiser 2] ,
wonend te [plaats A] ,
appellanten,
advocaat: mr. L.T. van Eijck van Heslinga te Alkmaar,
tegen:
[gedaagde],
wonend te [plaats B] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. K. Tülü te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

Appellanten worden hierna gezamenlijk [X] c.s. genoemd en ieder afzonderlijk [eiser 1] en [eiser 2] . Geïntimeerde wordt hierna [gedaagde] genoemd.
[X] c.s. is bij dagvaarding van 18 december 2023 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de voorzieningenrechter), van 22 november 2023, in kort geding gewezen tussen [X] c.s. als eiser en [gedaagde] als gedaagde.
De appeldagvaarding bevat de grieven, met daarbij producties.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- de memorie van antwoord;
- de akte overlegging producties van de zijde van [X] c.s., met producties;
- producties, door [X] c.s. ter zitting in hoger beroep met instemming van [gedaagde] overgelegd.
[X] c.s. heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, hun vorderingen zoals aan de rechtbank voorgelegd alsnog toe te wijzen en bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen om het op 14 juli 2023 ten laste van [X] c.s. gelegde conservatoir beslag binnen drie werkdagen na betekening van dit arrest op te heffen;
II. [gedaagde] te veroordelen om aan [X] c.s. een dwangsom te betalen van € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,-.
Met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten bij de rechtbank en in hoger beroep.
[gedaagde] heeft - zo vat het hof zijn standpunt op - geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [X] c.s. met veroordeling van [X] c.s. in de proceskosten in beide instanties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 22 februari 2024 doen bepleiten door hun advocaten, waarbij de advocaat van [X] c.s. pleitnotities heeft overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

2.1
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.5 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en daarom gaat ook het hof van deze feiten uit. Wat vast staat is het volgende.
2.2
[X] c.s. huurt een kluis met nummer [00] bij de [y] B.V.. [eiser 2] is de zus van [X] (hierna: [X] ). [X] en [gedaagde] zijn getrouwd. Zij voeren momenteel een echtscheidingsprocedure waarbij onder meer de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap onderwerp van geschil is. [X] (en mogelijk ook [gedaagde] ) heeft op verschillende momenten sieraden, goudstukken en contant geld mogen opbergen in de kluis die [X] c.s. huurt.
2.3
[gedaagde] heeft op 11 juli 2023 aan de voorzieningenrechter verzocht hem verlof te verlenen tot het leggen van conservatoir beslag (maritaal) tot bewaring van zijn recht op verdeling van de tot de ontbonden goederengemeenschap behorende roerende zaken, zoals nader in het verzoek bij 6. genoemd, die zich bevinden in de kluis die [X] c.s. heeft gehuurd van de [y] B.V. en dat de kluis geblokkeerd blijft totdat er in de hoofdzaak wordt beslist, met verzoek de reeds aanhangig gemaakte echtscheidingsprocedure aan te merken als de eis in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter heeft dit verlof verleend op 12 juli 2023.
2.4
Bij exploot van 14 juli 2023 heeft de deurwaarder het verlof betekend aan de [y] B.V., de kluis laten openen door een sleutelsmid en in (maritaal) conservatoir beslag genomen alle roerende zaken c.q. contanten c.q. waardepapieren in de kluis met nummer [00] . Daarbij is (onder meer) aangezegd dat de toegang tot de kluis aan [X] c.s. en [X] dient te worden geweigerd door de [y] B.V. , totdat in de hoofdzaak een beslissing is genomen. Op 14 juli 2023 heeft de deurwaarder vervolgens proces-verbaal opgemaakt waarbij hij in de bijlage de inhoud van kluis [00] nader heeft gespecificeerd en 109 kleurenfoto’s van de aangetroffen zaken heeft aangehecht.

3.Beoordeling

3.1
[X] c.s. vordert dat het beslag op de sieraden en het contant geld, dat
niettot de goederengemeenschap van [gedaagde] en [X] behoort, wordt opgeheven omdat het (in ieder geval in zoverre) ten onrechte en onjuist is gelegd. Zij hebben daartoe aangevoerd dat in de kluis die zij huren van de [y] B.V., sieraden en contant geld liggen van [X] c.s., van een goede vriend, van hun zoon en van [X] en [gedaagde] . Door de wijze waarop [gedaagde] beslag heeft laten leggen zijn alle goederen en geld in de kluis door het beslag getroffen. Door het beslag kan [X] c.s. niet beschikken over hun eigendommen en dat brengt hen in fincanciële problemen.
3.2
[gedaagde] voert verweer en betoogt dat hij maritaal conservatoir beslag heeft laten leggen uit vrees dat [X] tijdens de echtscheidingsprocedure goederen en geld uit de kluis zou wegnemen en verduisteren. In de echtscheidingsprocedure heeft [gedaagde] het standpunt ingenomen dat bepaalde sieraden en goudstukken en € 40.000,- aan contant geld in de kluis tot de huwelijksgoederengemeenschap behoren en verdeeld moeten worden. Omdat die verdeling nog niet heeft plaatsgevonden en er geen overeenstemming tussen [X] en [gedaagde] is over de exacte omvang van het deel van hun goederengemeenschap dat in de kluis ligt, was en is het beslag nodig, aldus [gedaagde] .
3.3
Het hof stelt voorop dat de voorzieningenrechter – in hoger beroep op zichzelf onbestreden - heeft geoordeeld dat [X] c.s. een spoedeisend belang heeft bij de beoordeling van de vordering tot opheffing van het beslag. Grief 2 van [X] c.s. die zich slechts richt tegen de inleidende overweging van de voorzieningenrechter omtrent het spoedeisend belang, behoeft daarom geen nadere bespreking wegens gebrek aan belang.
3.4
Ter zitting in hoger beroep heeft [X] c.s. met instemming van [gedaagde] de bij het proces-verbaal van de deurwaarder van 14 juli 2023 behorende foto’s van de inhoud van kluis [00] overgelegd. Aan de hand van deze foto’s en de bijbehorende genummerde lijst van goederen en geld in de kluis hebben partijen ter zitting in hoger beroep overeenstemming erover bereikt dat de volgende goederen en contante gelden tot het vermogen van anderen dan [X] en [gedaagde] behoren:
1. Inhoud witte metalen doosje met daarop onder andere de tekst “ [naam 1] (volgens foto:)1864” met daarin in de lijst onder a. tot en met c. genoemde munten en gereed geld, foto pagina’s 15 t/m 23 + 29.
2. Inhoud witte envelop met daarop de tekst ”Enver €7000 3000 12/10" met daarin in de lijst onder a. genoemd gereed geld met een totale waarde van € 3000,-, foto pagina’s 26 t/m 28.
3. Inhoud grijze plastic tas - Vichy met daarin in de lijst onder a. t/m m. genoemde munten en sieraden, foto pagina’s 33 t/m 57.
Partijen hebben ter zitting verder overeenstemming erover bereikt dat de volgende goederen en contante gelden tot het vermogen van [X] en [gedaagde] behoren:
4. Inhoud doorzichtige plastic doos met daarop de tekst “ [naam 2] ” met daarin in de lijst onder a. t/m l. genoemde munten en sieraden, fotopagina’s 58 t/m 74.
5. Inhoud witte envelop met daarop de tekst “ [X] 5000,-” met daarin in de lijst onder a. genoemd gereed geld met een totale waarde van € 5.000,-, fotopagina’s 75 t/m 79.
6.b. BUNDEL GEREED GELD 2 met een totale nominale waarde van € 25.350,-, fotopagina’s 88 t/m 93.
7. Bundel sieraden met daarin in de lijst onder a. t/m d. genoemde sieraden, fotopagina’s 94 t/m 106.
Tot slot hebben partijen ter zitting in hoger beroep overeenstemming erover bereikt dat het beslag opgeheven dient te worden voor zover dit het geld en de goederen betreft die
niettot het vermogen van [X] en [gedaagde] behoren, zoals hiervoor genoemd onder 1, 2 en 3.
Het hof zal hierna dienovereenkomstig beslissen.
3.5
Partijen twisten nog over het beslag op een bundel gereed geld, in de lijst opgenomen bij 6.a. als BUNDEL GEREED GELD 1 met een totale nominale waarde van € 15.000,-, fotopagina’s 80 t/m 87. [X] c.s. heeft in dit verband aangevoerd dat dit geld van hun zoon is, die een aantal jaren als profvoetballer in Turkije heeft gewerkt en in die periode telkens wat geld contant aan zijn ouders gaf om dit op te bergen in hun kluis. [gedaagde] heeft deze verklaring als zodanig niet betwist en enkel gesteld dat in de kluis € 40.000,- aan contant geld van hem en [X] aanwezig zou moeten zijn. Voor deze stelling heeft hij geen nadere en voor het hof verifieerbare onderbouwing gegeven. Hij heeft ook niet nader toegelicht wanneer en in welke samenstelling en/of verpakkingsvorm dit bedrag van
€ 40.000,- in de kluis is opgeborgen. Uit hetgeen het hof bij 3.4 heeft beschreven volgt dat het gereed geld dat tot het vermogen van [X] en [gedaagde] behoort in ieder geval bestaat uit de envelop met € 5.000,- en de bundel gereed geld met € 25.350 (totaal € 30.350,-). Als ook de bundel geld van € 15.000,- van [X] en [gedaagde] zou zijn, zou het contant geld van [X] en [gedaagde] in de kluis behoorlijk meer zijn dan [gedaagde] zelf heeft gesteld. Bovendien heeft [X] c.s. een verweerschrift tegen zelfstandig verzoek in de echtscheidingsprocedure tussen [X] en [gedaagde] overgelegd waarin [X] vermeldt dat volgens haar een bedrag van € 30.000,- aan contanten van haar en [gedaagde] in de kluis van haar zus ligt. Dit komt overeen met de hoeveelheid gereed geld zoals opgenomen in de lijst van de deurwaarder bij 5. en 6.b.. [X] c.s. heeft naar het oordeel van het hof daarom voldoende aannemelijk gemaakt dat het beslag op de bundel geld van € 15.000,- eveneens ten onrechte is gelegd, nu deze niet behoort tot het vermogen van [X] en [gedaagde] . Het hof zal bepalen dat ook het beslag op deze bundel geld opgeheven dient te worden.
3.6
Met de grieven 1 en 3 t/m 10 van [X] c.s. wordt - zeer kort samengevat - aangevoerd dat het beslag waartoe de voorzieningenrechter op 12 juli 2023 verlof heeft gegeven, onnodig, onrechtmatig en op onjuiste wijze is gelegd. Gelet op hetgeen het hof bij 3.4 en 3.5 heeft geoordeeld, behoeven deze grieven geen nadere bespreking.
3.7
Het hof ziet geen aanleiding om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een dwangsom, omdat gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] zich niet zal houden aan hetgeen het hof in dit arrest bepaalt.
Proceskostenveroordeling
3.8
[gedaagde] heeft maritaal conservatoir beslag laten leggen op de roerende zaken die zich bevinden in de door [X] c.s. gehuurde kluis bij de [y] B.V, terwijl dit beslag feitelijk een maritaal derdenbeslag onder [X] c.s. was. De advocaat van [gedaagde] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat derdenbeslag “ook had gekund”. Door echter geen (maritaal) derdenbeslag te leggen is [X] c.s. rechtsbescherming onthouden. [X] c.s. heeft niet de mogelijkheid gehad om in een vroegtijdig stadium te verklaren welke goederen en gelden in de kluis door het beslag zijn getroffen. De advocaat van [X] c.s. heeft bovendien ter zitting in hoger beroep onweersproken aangevoerd dat al veel eerder, onder andere bij gelegenheid van de procedure bij de voorzieningenrechter, is geprobeerd tot een praktische oplossing te komen, waaraan [gedaagde] niet mee heeft willen werken. Het hof is van oordeel dat, gelet op de geschetste gang van zaken, [gedaagde] [X] c.s. geen andere keuze heeft gelaten dan een spoed kort geding te starten, gevolgd door een spoedappel kort geding, om zijn eigendomsrechten te kunnen waarborgen. [gedaagde] zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten bij de rechtbank en het hof.
Deze kosten worden begroot op:
- dagvaardingskosten € 129,86
- griffierechten € 314,00
- salaris advocaat € 1.079,00 (1 punt)
- dagvaardingskosten € 129,14
- griffierechten € 349,00
- salaris advocaat € 2.428,00 (2 punten ad € 1.214,00).
Ten overvloede
3.9
Het hof geeft [gedaagde] dringend in overweging om, na overleg met de deurwaarder, de goederen en gelden waarop als gevolg van dit arrest het beslag blijft rusten (zie bij 3.4: de goederen die op de lijst bij het proces-verbaal van de deurwaarder zijn genummerd als 4, 5, 6.b. en 7) uit de door [X] c.s. gehuurde kluis te halen en elders onder te brengen.
De slotsom
3.1
De slotsom van het voorgaande is dat de grieven van [X] c.s., met uitzondering van grief 2, slagen. Grief 2 faalt. Het bestreden vonnis zal gedeeltelijk worden vernietigd en beslist zal worden als volgt.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover daarbij is afgewezen de vordering van [X] c.s. om [gedaagde] te gelasten op te heffen het beslag op de goederen en contante gelden als genoemd in dit arrest bij overweging 3.4 (nummers 1., 2. en 3.) en bij overweging 3.5 (nummer 6.b.) en voor zover daarbij de proceskosten zijn gecompenseerd, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [gedaagde] binnen drie werkdagen na betekening van dit arrest op te heffen het beslag op de goederen en contante gelden die in de bijlage bij het proces-verbaal van toegevoegd deurwaarder [deurwaarde] (Boeder gerechtsdeurwaarders) van 14 juli 2023 zijn vermeld als
1. Inhoud witte metalen doosje met daarop onder andere de tekst “ [naam 1] (volgens foto:) 1864” met daarin in de lijst onder a. tot en met c. genoemde munten en gereed geld, foto pagina’s 15 t/m 23 + 29.
2. Inhoud witte envelop met daarop de tekst ”Enver €7000 3000 12/10" met daarin in de lijst onder a. genoemd gereed geld met een totale waarde van € 3000,-, foto pagina’s 26 t/m 28.
3. Inhoud grijze plastic tas - Vichy met daarin in de lijst onder a. t/m m. genoemde munten en sieraden, foto pagina’s 33 t/m 57.
6.a. BUNDEL GEREED GELD 1 met een totale nominale waarde van € 15.000,-, fotopagina’s 80 t/m 87.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [X] c.s. begroot op € 1.522,86 en in hoger beroep op € 2.906,14
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. A.N. van de Beek en mr. G.W. Brands-Bottema, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 april 2024.