Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
in principaal appelgeconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover het betreft de onderdelen 5.2. (behoudens voor zover het ziet op het in mindering brengen van een bedrag van € 115.298,41 op enig aan de vrouw verschuldigde betaling), 5.3., 5.4. en 5.13. en dat het hof - opnieuw rechtdoende - de vrouw zal veroordelen om aan de man te betalen:
2.Feiten
(€ 117.500,00), hierna te noemen “de hoofdsom”.
Rente
geen rente verschuldigd, tenzijde lening opeisbaar is geworden zoals hierna nader omschreven.
Opeisbaarheid
direct opeisbaaren dient te worden terugbetaald:
Schuldverrekening
3.Beoordeling
grief IIvan de man te bespreken, waarin hij stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de man de zakelijke lening van € 60.000,- nog niet aan de vrouw heeft afgelost en hem ten onrechte heeft veroordeeld dit bedrag aan de vrouw te betalen. Ter onderbouwing van zijn stelling dat de lening reeds was afgelost, heeft de man in eerste aanleg verwezen naar een door hem opgesteld overzicht met elf bedragen, die optellen tot een bedrag van € 60.020,-. De rechtbank heeft in dit verband overwogen dat uit de bij dit overzicht gevoegde bankafschriften met betalingen aan de vrouw in de periode 2012 tot en met 2018 valt af te leiden dat de man op meerdere leningen afloste, waaronder een lening voor een camper. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat zonder duidelijke omschrijving waaruit blijkt dat de desbetreffende betalingen zagen op terugbetaling van de lening van € 60.000,-, de vele overboekingen waarnaar de man verwijst niet zonder meer worden aangemerkt als aflossing van die specifieke lening.
De hypotheek zou jij betalen omdat al het extra zoals verbouwing, inboedel etc. en 60 die je al leende door mij betaald zijn”.Volgens de man zijn partijen, in afwijking van de samenlevingsovereenkomst en in afwijking van de notariële akte van geldlening, overeengekomen dat de man de lening niet hoefde terug te betalen. Ter mondelinge behandeling heeft de man dit nader toegelicht, stellende dat partijen hadden afgesproken dat de man alle kosten zou betalen, waaronder de hypotheek, wegenbelasting, onderhoud en de stadsverwarming, en daarmee ook direct de lening van € 60.000,- zou hebben afgelost. De afspraak dat hij alle kosten zou betalen is volgens de man ook de reden dat er geen verrekenbeding in de samenlevings-overeenkomst is opgenomen.
‘al het extra zoals verbouwing, inboedel etc. en 60 die je al leende’.
grief Istelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de huishoudelijke kosten niet tussen partijen hoeven te worden afgerekend. De man voert hiertoe aan dat hij gedurende de samenleving met de vrouw het merendeel van de huishoudelijke kosten heeft gedragen, omdat de vrouw andere uitgaven voldeed. Voor de man maakte het destijds niet uit wat hij betaalde; er was sprake van een liefdesrelatie. In zijn ogen waren partijen samen en kwam het vermogen hen beiden toe. Nu de vrouw de door haar gedane uitgaven vergoed wil krijgen, vordert de man alsnog verrekening van de huishoudelijke kosten over 2019 en de eerste helft van 2020, zijnde de laatste periode dat partijen een gezamenlijke huishouding voerden.
grief IIIdat, indien de vrouw vasthoudt aan haar vordering op de man ad € 60.000,- terzake van de aan hem verstrekte lening, de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de aflossingen die de man gedurende de samenlevingsovereenkomst heeft verricht op de hypothecaire lening verbonden aan de gezamenlijke woning aan de [A-straat] ten bedrage van € 32.542,50. De man verwijst in dit verband naar artikel 7 lid 5 van de samenlevingsovereenkomst, waarin wordt bepaald dat aflossingen ten laste van partijen komen naar evenredigheid van ieders aandeel in de eigendom van de woning. Op grond van artikel 6:10 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de vrouw dan ook gehouden hem een bedrag van € 16.271,25 te voldoen.
grief IV in principaal hoger beroep en de grief in incidenteel hoger beroep, gelet op hun inhoud en onderlinge samenhang, hierna gezamenlijk bespreken.
- € 42.000,- op 19 januari 2018
- € 50.000,- op 29 oktober 2018 BMW
- nog enkele losse leningen.
restant van 125.000”.
grief IVdat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de man een bedrag van € 50.000,- en van € 11.685,- aan de vrouw dient terug te betalen. Hij betwist in dit verband dat hij met de vrouw een leenovereenkomst van € 125.000,- is overeengekomen. Het klopt dat de accountant een document heeft opgemaakt ter zake het bedrag van € 125.000,-, maar dit bedrag bestond niet uit leningen. Volgens de man is het bedrag als volgt opgebouwd:
- € 62.861,- hypotheek (terugbetaald)
- € 50.000,- BMW
- € 11.865,- restant
grief Vdat voornoemd bedrag een lening was. Het betrof een investering van de vrouw in de woning van de man zonder afspraken, hetgeen past in een liefdesrelatie waarin je samen zo optimaal mogelijk het vermogen investeert. Het bedrag van € 62.861,- zou eerst zijn inbegrepen in het bedrag van € 125.000,- maar partijen hebben op een later moment ervan afgezien om dit als een lening te bestempelen, omdat de man al zoveel had betaald, waaronder € 91.000,- aan hypothecaire aflossingen, € 34.000,- aan kosten van de auto ten behoeve van de vrouw en € 25.000,- aan boodschappen. Als de man al heeft gesproken over geleend geld, bedoelde hij daarmee dat hij gedurende de relatie zoveel zaken ten behoeve van de vrouw en partijen heeft betaald, dat de vrouw kon sparen en theoretisch gezien mede over het geld van de man beschikte. De vrouw zag het zelf ook niet als een lening; zij heeft zich immers in eerste aanleg beroepen op een vergoedingsrecht. Zo de vrouw al een vorderingsrecht zou hebben, is dit recht verjaard, aldus de man.
grief VIIdat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat de man op 2 februari 2020 en 3 februari 2020 een bedrag van in totaal € 50.000,- aan de vrouw heeft overgemaakt en aldus een bedrag van € 25.000,- op de vrouw te vorderen heeft. Hij stelt in dit verband dat het bedrag van € 50.000,- ziet op de verkoopopbrengst van de gezamenlijke camper van partijen, die door de man is verkocht en waarvan de man - zoals hij vaker deed - de gehele opbrengst op de rekening van de vrouw overgemaakt. Slechts de helft van de verkoopprijs komt toe aan de vrouw, de andere helft heeft de man onverschuldigd aan de vrouw overgemaakt.
grief VIIInaar voren gebracht dat ten onrechte in het dictum niet is opgenomen dat de man een bedrag van € 115.298,41 van de vrouw heeft te vorderen wegens te veel ontvangen netto verkoopopbrengst ter zake van de woning aan de [A-straat] .