In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 januari 2024 uitspraak gedaan in een incident dat door Vickers Holding & Finance Inc. was ingesteld tegen de eisers, die een herroepingsvordering hadden ingediend tegen een tussenarrest van 23 november 2021. De eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.A. Boer, vorderden de herroeping van het tussenarrest op grond van bedrog, terwijl Vickers, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.W. Boddaert, betoogde dat de eisers niet-ontvankelijk moesten worden verklaard in hun vordering tot herroeping. Het hof oordeelde dat de vordering tot herroeping niet ontvankelijk was, omdat het tussenarrest nog niet in kracht van gewijsde was gegaan. Het hof verduidelijkte dat herroeping alleen mogelijk is van arresten die in kracht van gewijsde zijn gegaan, en dat een tussenarrest pas in kracht van gewijsde gaat na het eindarrest. De eisers werden veroordeeld in de proceskosten van Vickers, die in het incident en de hoofdzaak werden begroot op een totaal van € 783,- aan verschotten en € 1.183,- voor salaris advocaat, plus nasalaris.