Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[geïntimeerde 1] ,
[geïntimeerde 2],
[geïntimeerde 3],
[geïntimeerde 4],
[X] B.V.,
1.Het geding in hoger beroep
in de hoofdzaakgewezen tussen [appellant] als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie en [naam 1] (hierna: [naam 1] ) als gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie en
in de vrijwaringszaakgewezen tussen [naam 1] als eiser en [X B.V.] als gedaagde.
2.Feiten
“(…) Deze opgave is bedoeld voor de Gemeente ter goedkeuring of kennisgeving.”.Bij e-mail van diezelfde datum heeft [naam 4] e-mailcorrespondentie met de gemeente [gemeente] aan [appellant] doorgestuurd. Hieruit blijkt dat [naam 4] de offerte van [appellant] aan de gemeente heeft gemaild, met de vraag of hiermee wordt voldaan aan de eisen die in de last onder dwangsom zijn gesteld. In de e-mail van [naam 4] aan [appellant] staat vervolgens:
“Levertijd/uitvoering: In nader overleg, na getekende opdracht”. De BMI, een Rapport van Oplevering en Inspectiecertificaat zouden worden gerealiseerd voor een bedrag van € 17.828,-. Voor € 795,- zou een Programma van Eisen worden opgesteld. In de e-mail van [naam 4] staat, onder meer:
“Betreft:Volgens e-mail opgave d.d. 28.07.2017. Aanvullende werkzaamheden BMI zoals besproken d.d. 24.07.2017.”.
De opdrachtgever”een handtekening onder deze overeenkomst gezet. Deze overeenkomst is ook door [appellant] zelf ondertekend.
3.Beoordeling
eerste griefstelt [X B.V.] zich op het standpunt dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat [appellant] gerechtigd is om betaling van facturen (op naam) van Impala Services te vorderen. [X B.V.] stelt in dit verband het volgende.
eerste en tweede griefieder betwist dat zij [appellant] opdracht hebben gegeven tot het verrichten van zijn werkzaamheden.
“Je krijgt nog een schriftelijke bevestiging van de opdrachtnamens partijen. [onderstreping hof]”(zie ook 2.8. hierboven).
heeftaangenomen, blijkt wel uit het feit dat de verschillende overeenkomsten en facturen zijn geadresseerd aan zowel [geïntimeerde] als [X B.V.] , en, in sommige gevallen, eenvoudigweg aan ‘Landgoed Huize [A.] ’ (al dan niet ‘t.a.v.’ [X B.V.] of ‘rechtsgeldig vertegenwoordigd door’ [geïntimeerde] ) (zie 2.17. tot en met 2.23. hierboven). Overigens zijn ook de gemachtigden van [geïntimeerde] en [X B.V.] er in de correspondentie van uitgegaan dat beide partijen wederpartij waren van [appellant] . Dit is pas gedurende de procedure in eerste aanleg anders geworden.
tweede en derde griefbetoogd dat de werkzaamhedenfactuur deels is betaald en dat de kantonrechter dat heeft miskend. [geïntimeerde] heeft in dit verband een factuur en betalingsbewijzen overgelegd.
vierde griefvan [X B.V.] komt erop neer dat zij geen facturen verschuldigd is aan [appellant] omdat [appellant] niet de opdrachtnemer was en [X B.V.] geen opdrachtgever was. Als [X B.V.] al iets verschuldigd zou zijn, is dat minder dan [appellant] vordert, omdat de werkzaamhedenfactuur deels betaald is, aldus [X B.V.] . Gelet op wat hiervoor is overwogen, kan ook deze grief niet slagen.
grieven 1, 2 en 4 in principaal hoger beroepgericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat hij tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Hij stelt zich in dit verband op het standpunt dat hij geen “harde deadline” met [geïntimeerde] en [X B.V.] is overeengekomen, die inhield dat hij de BMI vóór 1 juni 2017 moest opleveren. Die datum is bovendien geen fatale datum, zodat hij door het verstrijken ervan niet in verzuim is geraakt, aldus [appellant] .
Oplevering uiterlijk 1 juni 2017(zie 2.7. hierboven). Het woord “uiterlijk” duidt er al op dat [appellant] 1 juni 2017 als een “harde” datum heeft opgevat.
derde grief in principaal hoger beroepstelt hij zich op het standpunt dat de kantonrechter dit beroep ten onrechte heeft verworpen. [appellant] heeft in dit verband aangevoerd dat de ontstane vertraging niet aan hem te wijten is, omdat i) er lange wachtlijsten waren bij onafhankelijke inspecteurs, ii) tijdens een initiële inspectie tal van tekortkomingen aan het licht zijn gekomen die voor risico van [geïntimeerde] en [X B.V.] waren en die voor hem niet voorzienbaar waren en iii) zijn werkzaamheden voortdurend moesten wijken voor festiviteiten van [X B.V.] .
vijfde grief in principaal hoger beroepbetoogt [appellant] dat [geïntimeerde] en [X B.V.] niet hebben voldaan aan hun schadebeperkingsplicht door geen enkele moeite te doen, althans onvoldoende maatregelen te nemen om aan de oplegging van dwangsommen te ontkomen. Volgens [appellant] heeft de kantonrechter dat ten onrechte niet in haar overweging betrokken.
zesde grief in principaal hoger beroepstelt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] aanspraak kan maken op schadevergoeding in de vorm van de verbeurde dwangsom van € 10.000,-. Daarnaast mocht [geïntimeerde] deze schade niet verrekenen met de door hem verschuldigde werkzaamhedenfactuur, hetgeen de kantonrechter volgens [appellant] heeft miskend.
achtste grief in principaal hoger beroepbovendien dat de kantonrechter weliswaar terecht heeft geoordeeld dat de overige facturen moeten worden voldaan, maar vervolgens ten onrechte het beroep op verrekening met de opgelegde dwangsommen heeft gehonoreerd.
Datde verbeurde dwangsom directe schade voor [geïntimeerde] oplevert neemt het hof overigens tot uitgangspunt, omdat [appellant] hiertegen niet heeft gegriefd. Omdat de werkzaamhedenfactuur door deze verrekening is weggestreept tegen de dwangsom, kunnen [geïntimeerde] en [X B.V.] niet langer worden veroordeeld tot betaling van deze factuur. Dit leidt vervolgens, terecht, tot afwijzing van de vordering van [appellant] .
grief 7 in principaal hoger beroepbetoogt [appellant] dat zijn vordering tot betaling van de meerwerkfactuur ten onrechte is afgewezen. Volgens [appellant] is die factuur wel verschuldigd, omdat deze betrekking heeft op gebreken die zijn geconstateerd tijdens de initiële inspectie. [appellant] ziet met dit onderdeel van de grief op hetgeen hij bij grief 3 in principaal hoger beroep over overmacht naar voren heeft gebracht. Die gebreken zijn niet aan [appellant] toe te rekenen, zo stelt hij ook hier. In de offerte is bovendien opgenomen dat als de bestaande installatie niet voldoet, “dit geldt als meerwerk”. Dit vormt een zelfstandige grondslag voor toewijzing van deze vordering, aldus [appellant] .
Grief 9 in principaal hoger beroepstuit hierop af.