ECLI:NL:GHAMS:2024:796

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
200.314.446
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending zorgplicht door bouwkundig ontwerp & tekenbureau met betrekking tot overschrijding bouwkosten

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, staat de zorgplicht van een bouwkundig ontwerp- en tekenbureau centraal. Appellante, een B.V., had in opdracht van de geïntimeerden een ontwerp gemaakt voor de bouw van een stolpwoning. De kosten voor de bouw bleken echter aanzienlijk hoger dan oorspronkelijk begroot, wat leidde tot annulering van het project door de geïntimeerden. Het hof oordeelt dat appellante haar zorgplicht heeft geschonden door niet tijdig de bouwkosten te berekenen en de geïntimeerden niet te waarschuwen voor de overschrijding van hun budget. Het hof bekrachtigt de gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst door de kantonrechter en oordeelt dat appellante een deel van het aan haar betaalde loon moet terugbetalen, evenals de door de geïntimeerden gemaakte legeskosten. De zaak is in hoger beroep gekomen na een eerdere uitspraak van de kantonrechter, die de overeenkomst gedeeltelijk had ontbonden en appellante had veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding. Het hof bevestigt dat appellante als opdrachtnemer de zorgvuldigheid had moeten betrachten die van een redelijk bekwaam en handelend opdrachtnemer verwacht mag worden. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van opdrachtnemers in bouwprojecten, vooral als het gaat om budgetbewaking en tijdige communicatie over kostenoverschrijdingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.314.446
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 9218204 \ CV EXPL 21-2532 CK
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 april 2024
inzake
[appellante] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. H.E.M. Molenaar,
tegen

1.[geïntimeerde 1]

en
2. [geïntimeerde 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. D.E.J. Maes.
Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerden] genoemd.

1.De zaak in het kort

Het gaat in deze zaak om de zorgplicht van [appellante] als opdrachtneemster. Het door [appellante] in opdracht van [geïntimeerden] gemaakte ontwerp van een nieuw te bouwen stolpwoning viel zoveel duurder uit dan oorspronkelijk was begroot, dat [geïntimeerden] het project hebben moeten annuleren. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat [appellante] de bouwkosten eerder had moeten (laten) berekenen en [geïntimeerden] ook eerder had moeten waarschuwen dat de bouw duurder zou worden dan oorspronkelijk begroot en het kenbare budget van [geïntimeerden] aanzienlijk zou overschrijden. Doordat zij dat niet heeft gedaan, heeft [appellante] haar zorgplicht geschonden. Het hof bekrachtigt de (gedeeltelijke) ontbinding door de kantonrechter van de tussen partijen gesloten overeenkomst en ook het oordeel dat [appellante] een deel van de het aan haar betaalde loon moet terugbetalen en de door [geïntimeerden] vergeefs betaalde legeskosten moet vergoeden.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
[appellante] is bij dagvaarding van 21 april 2022 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Noord Holland, locatie Alkmaar) van 26 januari 2022, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerden] als eisers en [appellante] als gedaagde.
2.2
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord met producties;
- een akte overlegging producties van [appellante] met producties HB 1 tot en met HB 3
- een akte overleggen producties van [geïntimeerden] met producties H1 tot en met H9.
2.3
Op 7 februari 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij zijn verschenen:
- namens [appellante] de heer [naam] , bijgestaan door mr. Molenaar voornoemd,
- [geïntimeerden] beiden in persoon, bijgestaan door mr. Maes voornoemd.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt. Deze aantekeningen en de door partijen overgelegde spreekaantekeningen maken deel uit van de stukken.
2.4
Ten slotte is arrest gevraagd.
2.5
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw recht doende de vorderingen van [geïntimeerden] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van beide instanties.
2.6
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen en de vorderingen van [appellante] zal afwijzen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van (naar het hof begrijpt:) het hoger beroep.
2.7
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

3.1
In hoger beroep kan van het volgende worden uitgegaan.
3.2
[geïntimeerden] hebben [appellante] op 25 juni 2019 benaderd met een e-mailbericht, waarin zij aangeven graag met [appellante] in contact te komen om de mogelijkheden (en hun budget) te bespreken voor de bouw van een stolpwoning. [appellante] is ontwerpster van stolpwoningen. In een e-mailbericht van 2 juli 2019 heeft [appellante] doorgegeven dat de richtprijs voor een stolpwoning van 12 x 12 meter € 500.000,00 bedraagt (exclusief vloerhout afwerking, schilder en elektra gebruik tijdens bouw, tuinaanleg/straatwerk, keuken en interieur).
3.3
In e-mailberichten van 28 augustus 2019 en 23 september 2019 hebben [geïntimeerden] geschreven dat de bouw van een stolp door [appellante] niet helemaal binnen hun budget ligt, maar dat het ontwerp en de manier van werken van [appellante] hen niet loslaten. Zij geven aan graag nog een keer langs te komen om zich te laten voorlichten en om alle mogelijkheden te bekijken.
3.4
Op 11 oktober 2019 heeft een bespreking tussen partijen plaatsgevonden. [appellante] heeft aantekeningen gemaakt van dit gesprek. Rechts onderaan de pagina van deze aantekeningen staat handgeschreven:
“800.000,- Klaar alles”. Op de achterzijde staat onder meer:
“(….) Stolp op 600.000,- (…l)
Grond 227.000,- (…)
Moet op € 900.000 uit komen dan.”
3.5
Het aan [appellante] gelieerde bedrijf Ambacht Aannemersbedrijf B.V. (hierna: Ambacht BV) heeft per e-mail van 22 oktober 2019 een richtprijs gegeven voor de bouw van een stolpwoning van 12 x 13 meter, zonder staart (een uitbouw). Ambacht BV schrijft in de bijlage bij de e-mail onder meer:
“(…) Deze stolp kunnen wij op dit moment bouwen voor € 498.500,- inclusief BTW
Dit is de stolp van Andijk afmeting 12 x 13 mtr, geen staart eraan, geen daklicht, met rietenkap. (…)”
3.6
[appellante] heeft op 9 november 2019 desgevraagd aan [geïntimeerden] een offerte uitgebracht voor het ontwerpen van een te bouwen stolpwoning. [geïntimeerden] hebben met die offerte ingestemd en [appellante] opdracht gegeven een woning te ontwerpen.
3.7
Per e-mailbericht van 25 november 2019 hebben [geïntimeerden] geschreven dat zij een Principeverzoek/ Schetsplan (tekening) bij de gemeente Medemblik willen indienen om te kijken of hun wensen haalbaar zijn voor aanpassing van het bestemmingsplan. Daarnaast hebben zij een aantal wensen doorgegeven, waaronder de stolp een kwartslag draaien, een staart op het hoofdgebouw
(“na alle bezichtigingen wel een must”) en de wens voor een woongarantie in de toekomst in de vorm van extra permanente bewoning (“
Voorkeur is buiten het hoofdgebouw. Tweede keus is in het hoofdgebouw”).
3.8
Op 14 december 2019 hebben [geïntimeerden] het eerste ontwerp ontvangen. [geïntimeerden] hebben een aantal keer wijzigingen ten aanzien van dat ontwerp aan [appellante] doorgegeven. Op 23 december 2019, 28 december 2019, 1 februari 2020, 5 februari 2020 en 7 februari 2020 zijn door [geïntimeerden] gewijzigde voorstellen ontvangen.
3.9
Op 7 januari 2020 heeft [appellante] voor [geïntimeerden] een principeverzoek bij de gemeente Medemblik ingediend. Op 22 januari 2020 heeft de gemeente ingestemd met het principeverzoek. De omgevingsvergunning is op 17 februari 2020 aangevraagd en vervolgens verleend op 1 mei 2020.
3.1
Op 4 mei 2020 hebben [geïntimeerden] van de calculator van Ambacht BV de richtprijs (inclusief btw) voor de bouw van de stolp met schuur van € 772.500,00, en zonder schuur van € 612.272,00, ontvangen.
3.11
[appellante] heeft voor haar werkzaamheden een vijftal facturen aan [geïntimeerden] gezonden (19 december 2019, 19 februari 2020, 9 maart 2020 en 16 maart 2020). [geïntimeerden] hebben in totaal € 17.050,47 aan [appellante] betaald. Aan leges vanwege de aanvraag voor de
omgevingsvergunning hebben [geïntimeerden] € 10.615,05 betaald, waarvan € 5.406,65 door de
gemeente Medemblik is gerestitueerd.
3.12 .
In een e-mailbericht van 29 oktober 2020 hebben [geïntimeerden] [appellante] aangesproken op het ontbreken van een tijdige calculatie en onnodig gemaakte kosten. In een reactie op de brief van de gemachtigde van [geïntimeerden] van 23 december 2020 heeft de gemachtigde van [appellante] per brief van 9 februari 2021 betwist dat [appellante] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen.

4.Beoordeling

4.1
[geïntimeerden] hebben in eerste aanleg gevorderd dat de kantonrechter de overeenkomst tussen partijen gedeeltelijk ontbindt en [appellante] veroordeelt om een bedrag van € 17.000,00 aan hen te betalen. Volgens [geïntimeerden] is [appellante] toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de op haar als opdrachtnemer rustende zorg- en waarschuwingsplicht ten aan zien van de kosten voor het realiseren van het ontwerp. De realisatie van een woning volgens het door [appellante] gemaakte ontwerp werd dermate kostbaar dat [geïntimeerden] het project niet meer konden financieren. [geïntimeerden] vorderen terugbetaling van een deel van het aan [appellante] betaalde honorarium en daarnaast vergoeding van de tevergeefs gemaakte legeskosten. [appellante] heeft de vordering betwist en heeft aangevoerd dat uit de overeenkomst geen budgetbewaking of waarschuwingsplicht voortvloeit. Dat de uiteindelijke richtprijs hoger was dan bij aanvang was voorzien, is een gevolg van de door [geïntimeerden] diverse verlangde wijzigingen van het bouwplan, aldus [appellante] . [appellante] heeft daarnaast een beroep gedaan op artikel 4.1, 4.3 en 4.6 van de door haar gehanteerde Algemene Voorwaarden.
De kantonrechter heeft de overeenkomst tussen [appellante] en [geïntimeerden] (gedeeltelijk) ontbonden en heeft [appellante] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerden] van een bedrag van € 17.945,00 (dat is het door [geïntimeerden] aan [appellante] betaalde bedrag van € 17.050, 47 minus € 5.258,87 als de waarde vergoeding voor het ontwerp = € 11.791,60 plus een schadevergoeding van € 5.208,40, zijnde de per saldo door [geïntimeerden] , betaalde leges en
€ 945,00 aan buitengerechtelijke incassokosten). Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met twee grieven op. Deze grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking. De hoogte van de waarde vergoeding (en die van de andere toegewezen bedragen) wordt als zodanig niet bestreden.
4.2
Het hof stelt voorop dat de opdrachtnemer bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht moet nemen (artikel 7:401 Burgerlijk Wetboek (BW)). De vraag die daarmee (gelet op de invulling die in de rechtspraak aan dit voorschrift wordt gegeven) ook in hoger beroep centraal staat is of [appellante] de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend opdrachtnemer (ontwerper van stolpwoningen) onder gelijke omstandigheden mag worden verwacht. Welke concrete zorgplichten op een opdrachtnemer rusten, hangt af van alle omstandigheden van het geval.
4.3
In het onderhavige geval hebben de consumenten [geïntimeerden] reeds bij aanvang van de contacten met [appellante] aangegeven dat de bouw van een stolpwoning mogelijk niet binnen hun budget zou passen. Na overleg met een financieel deskundige kwamen zij tot de conclusie dat de koop van kavel 1a inclusief de bouw van een stolpboerderij toch binnen hun financiële mogelijkheden paste en hebben zij wederom contact opgenomen met [appellante] . Tijdens een bespreking op 11 oktober 2019 hebben zij aan [appellante] aangegeven dat hun totale budget € 900.000,00 bedroeg (inclusief aankoop grond), waarvan zij € 100.000,00 wilden reserveren voor de afwerking. [appellante] heeft ook op de voorzijde van het blad met de door haar gemaakte gespreksaantekeningen geschreven: “
800.000,- Klaar alles”,en op de achterzijde:
“(…) Stolp op 600.000 (…) Grond 227.000 (…), Moet op 900.000 uit komen dan”.Vervolgens hebben [geïntimeerden] op 22 oktober 2019 van het aan [appellante] gelieerde bedrijf Ambacht Aannemersbedrijf B.V. een richtprijs voor een stolp van 12 x 13 meter ontvangen van € 498.500,00 (na een eerdere richtprijs op 2 juli 2019 van € 500.000,00 voor een stolp van 12 x 12 meter) aan de hand waarvan [geïntimeerden] , zoals voor [appellante] duidelijk moet zijn geweest, hebben aangenomen dat de bouw van een stolpwoning binnen hun aan [appellante] kenbaar gemaakte budget zou passen. Het hof acht voorts van belang dat [appellante] op haar website bij het bouwstappenplan aangeeft dat er overleg plaatsvindt over de mogelijkheden, dat het budget, inclusief de marge wordt bepaald (waarbij wordt aangegeven dat bouwprojecten vrijwel nooit goedkoper uitvallen dan van te voren gepland) en dat er regelmatig overleg plaatsvindt om te kijken of alles nog naar wens gaat en of er misschien ergens bijgestuurd moet worden. [appellante] geeft daarbij aan dat zo het teken- en bouwtraject goed in de gaten kan worden gehouden en kosten kunnen worden bespaard. Tegen deze achtergrond is het hof met de kantonrechter van oordeel dat het aan [appellante] als opdrachtnemer was om er, ook uit eigen beweging, voor te waken dat haar ontwerp binnen het budget, dan wel met hooguit een minimale overschrijding van het budget, van [geïntimeerden] kon worden gerealiseerd. Juist omdat [geïntimeerden] tijdig hebben aangegeven dat zij slechts een beperkt budget tot hun beschikking hadden en de begroting vrijwel precies overeenkwam met het beschikbare budget, had dit voor [appellante] reden moeten zijn om extra zorgvuldig jegens hen op te treden. Bij wijzigingen van de bouwplannen of andere omstandigheden die leiden tot een forse budgetoverschrijding waar [geïntimeerden] als klant niet op zijn bedacht was en ook niet bedacht hoefde te zijn, mocht van [appellante] worden verwacht dat zij hiervoor tijdig waarschuwde. [appellante] moest zich als goed opdrachtnemer realiseren dat het ontwerp van een woning die door [geïntimeerden] niet gerealiseerd kan worden voor hen geen waarde heeft.
4.4
Dat – zoals door [appellante] ook in hoger beroep is aangevoerd – uit de door [geïntimeerden] geaccepteerde offerte (en daarmee de overeenkomst tussen partijen) volgt welke werkzaamheden zijn overeengekomen en dat daaruit niet volgt dat is overeengekomen dat het aan [appellante] was om het budget van [geïntimeerden] te bewaken, maakt het voorgaande niet anders. De hiervoor weergegeven zorgplicht van een goed opdrachtnemer vloeit voort uit de wet en de overeenkomst bevat geen bepalingen die van deze wettelijke zorgplicht afwijken of deze afzwakken. Ook de stelling van [appellante] dat zou worden afgerekend op regiebasis, gaat niet op. Deze afspraak ziet alleen op het maken van tekeningen en het berekenen van de bouwsom (zie de p. 2 van de offerte, productie G6 bij de conclusie van antwoord) en niet op de daadwerkelijke kosten voor het bouwen van de stolp.
4.5
[appellante] heeft niet weersproken dat hij op de hoogte was van het budget van [geïntimeerden] . Zoals reeds hiervoor is overwogen heeft op 11 oktober 2019 een bespreking tussen partijen plaatsgevonden, waarin [geïntimeerden] hebben aangegeven dat hun totale budget € 900.000,00 bedroeg (inclusief aankoop grond), waarvan zij € 100.000,00 wilden reserveren voor de afwerking, hetgeen ook volgt uit de hiervoor genoemde gespreksaantekeningen (“
800.000,- Klaar alles, Stolp op 600.000 (…) Grond 227.000 (…) Moet op 900.000 uit komen dan”). [appellante] wist daarmee dat [geïntimeerden] voor de bouw van de stolp (nog zonder het bijgebouw dat zij ook in enige vorm wilden realiseren) maximaal € 573.000,00 hadden begroot. Dat bedrag was inclusief leges en de kosten van de tekeningen, die door [appellante] in haar opgave van 2 juli 2019 op € 17.000,00 werden geschat. [appellante] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij op de hoogte was van het feit dat de financiële middelen van [geïntimeerden] een ernstige overschrijding van het budget niet toelieten. Dat [appellante] in de veronderstelling was dat de moeder van mevrouw Edens mogelijk bij partijen zou gaan wonen, hetgeen mogelijk extra budget zou opleveren, is door [appellante] niet nader onderbouwd en door [geïntimeerden] nadrukkelijk betwist.
4.6
In juli 2019 heeft [appellante] aan [geïntimeerden] een richtprijs voor een stolpwoning van 12 x 12 meter toegezonden van € 500.000,00. Na het gesprek op 11 oktober 2019 waarin [geïntimeerden] hun wensen hebben aangegeven, heeft het aan [appellante] gelieerde bedrijf Ambacht BV op 22 oktober 2019 een richtprijs gegeven voor de bouw van een stolp (zoals bij Andijk) van 12 x 13 meter (zonder staart, geen daklicht, met rietenkap) voor een bedrag van € 498.500,00 zonder schuur. Vervolgens heeft Ambacht BV op 4 mei 2020 aan [geïntimeerden] wederom een richtprijs voor de bouwkosten doorgegeven van € 772.500,00 met schuur en € 612.272,00 zonder schuur. In die nieuwe richtprijs zaten de kosten van het fundament en de vloer voor het bijgebouw, die geen onderdeel waren van de richtprijs van 22 oktober 2019, maar niet die van de tussenmuur die wel in die eerdere richtprijs waren opgenomen. Ook als wordt uitgegaan van de bouwkosten voor de stolp zonder schuur van € 612.272,00 is daarmee de oorspronkelijke richtprijs en het budget van [geïntimeerden] ruimschoots overschreden. Daarop hoefden [geïntimeerden] , gezien de eerder opgegeven richtprijzen, niet bedacht te zijn. Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] ook in hoger beroep onvoldoende onderbouwd welke wijzigingen ten opzichte van het bouwplan dat ten grondslag lag aan de op 22 oktober 2019 afgegeven richtprijs hebben geleid tot een stijging van de bouwkosten van € 498.500,00 naar € 612.272,00. [appellante] heeft op de zitting bij het hof aangevoerd dat in de richtprijs van 22 oktober 2019 per ongeluk de (meer)prijs voor een rieten dak (€ 46.000,00) niet is opgenomen, zodat dit bedrag anders dan door [geïntimeerden] is aangenomen – omdat zij hebben afgezien van het rieten dak – niet in mindering strekt op de richtprijs. De kosten voor een normaal dak zouden daarnaast nog bij de richtprijs van 22 oktober 2019 komen. Zelfs in het geval dat dit juist is, en dit [geïntimeerden] ook (tijdig) duidelijk is gemaakt, was de opgegeven uitgangsrichtprijs nog altijd € 498.500,00 voor een stolp van de gewenste afmetingen 12 bij 13 en met tussenmuur (maar zonder staart). [geïntimeerden] hebben immers afgezien van het rieten dak en [appellante] heeft ook niet nader onderbouwd welk bedrag een “normaal” dak extra zou hebben gekost. Dit dak verklaart – zonder nadere onderbouwing – in ieder geval niet het verschil tussen de richtprijs op 22 november 2019 en de richtprijs op 4 mei 2020. [geïntimeerden] hebben nadat de richtprijs van 22 november 2019 was afgegeven als wijziging doorgeven dat de stolp een kwartslag diende te worden gedraaid (wat geen extra kosten met zich meebracht) en diende te worden voorzien van een korte staart van 1,5 meter. Partijen zijn het er over eens dat de kosten voor die staart € 6.000,00 bedragen. Ook dit verklaart het verschil niet. Datzelfde geldt voor de fundering en betonvloer voor een bijgebouw dat in de offerte (maar niet in de richtprijs) was opgenomen. De kosten daarvoor bedroegen, zo stellen [geïntimeerden] , slechts € 6.000,00. In reactie daarop heeft [appellante] aangevoerd dat het bedrag van € 6.000,00 weliswaar is opgegeven bij de vergunningaanvraag, maar dat dit onvoldoende is om de fundering en betonvloer daadwerkelijk aan te brengen. [appellante] heeft echter niet kunnen onderbouwen welk bedrag hiermee dan wel zou zijn gemoeid, dus heeft zij ook op dit punt niet voldoende onderbouwd dat het prijsverschil tussen de richtprijs van 22 oktober 2019 en de offerte van 4 mei 2020 is gelegen in wijzigingen die op wensen van [geïntimeerden] zijn aangebracht ten opzichte van het oorspronkelijke bouwplan en dus ook niet dat het voor [geïntimeerden] duidelijk was dat hun budget deze toevoeging aan de door hen gewenste stolpboerderij niet toeliet.
4.7
Het hof acht het standpunt van [appellante] dat prijzen, ook bouwkosten van een kostbare stolpboerderij, door stijgingen van materiaalkosten en loonstijgingen hoger kunnen open en, zeker na het uitbreken van de Coronapandemie, ook zijn opgelopen dan eerder voorzien, zonder nadere toelichting niet overtuigend. Zonder nadere onderbouwing van welke materiaalkosten dan zijn gestegen en in welke mate, alsmede in hoeverre er sprake was van loonstijgingen, kan het hof niet beoordelen of het prijsverschil hierdoor kan worden verklaard. Hetzelfde geldt voor standpunt van [appellante] dat de materiaalkosten na het uitbreken van de Corona pandemie (vanaf maart 2020) snel zijn opgelopen. Zonder nadere onderbouwing is onvoldoende gebleken dat dit reeds op 4 mei 2020 het geval was.
4.8
[appellante] heeft zich op het standpunt gesteld zij [geïntimeerden] wel degelijk voor budgetoverschrijdingen heeft gewaarschuwd. [geïntimeerden] hebben hiertegenover aangevoerd dat deze waarschuwingen alleen zagen op de grotere staart en enkele zaken die zij bij andere boerderijen hadden gezien, zoals een lichtinval en een binnentuin. Naar aanleiding van deze waarschuwingen hebben [geïntimeerden] gekozen voor een kleine staart en hebben zij afgezien van de lichtinval en de binnentuin. Ook hebben zij andere voorstellen van [appellante] om budgettaire redenen niet overgenomen. Naar het oordeel van hof heeft [appellante] onvoldoende gemotiveerd aangevoerd op welke wijze zij [geïntimeerden] heeft gewaarschuwd dat, ondanks deze kostenbesparende keuzes, de richtprijs van 22 oktober 2019 zodanig zou (kunnen) worden overschreden dat hun budget bij lange na niet toereikend zou zijn. Het hof gaat dan ook aan dit standpunt van [appellante] voorbij.
4.9
[appellante] heeft nog aangevoerd (onder verwijzing naar Hoge Raad 1 juli 2022, ECLI: NL:HR:2022:989) dat de waarschuwingsplicht van [appellante] niet bestaat indien [geïntimeerden] uit zichzelf hadden moeten begrijpen dat toevoegingen en/of wijzigingen in het ontwerp prijsverhogingen tot gevolg konden hebben. Volgens [appellante] hadden [geïntimeerden] zelf navraag moeten doen over de omvang van de prijsverhoging. Het hof volgt [appellante] niet in haar betoog. Niet alleen ziet de door [appellante] genoemde jurisprudentie op artikel 7:755 BW, dat hier niet van toepassing is, maar bovendien is, zoals hierboven is overwogen niet of onvoldoende gebleken van zodanige wijzingen dat het [geïntimeerden] duidelijk moest zijn dat de richtprijs zou worden overschreden op een manier die niet binnen hun budget paste. Overigens hebben [geïntimeerden] wel om een (nadere) calculatie verzocht. [appellante] heeft op de zitting bij het hof ook erkend dat [geïntimeerden] om een calculatie hebben gevraagd, (waarmee zij naar het hof begrijpt niet doelt op de Whatsappberichten van 15 en 28 april 2020 maar op verzoeken van eerdere datum, toen de omgevingsvergunning nog aangevraagd moest worden). [appellante] heeft daarop – naar haar zeggen – aangegeven dat dit niet kon, omdat [geïntimeerden] wijzigingen bleven doorvoeren. Het had echter op de weg van [appellante] gelegen om grofweg aan te geven of de wijzigingen nog wel binnen het budget van [geïntimeerden] konden worden gerealiseerd of dat deze zouden leiden tot een forse budgetoverschrijding. [appellante] moet daartoe als professional die zich heeft gespecialiseerd in het ontwerpen van stolpboerderijen, en die was gelieerd aan een bedrijf dat deze ontwerpen voor haar bouwde, in staat worden geacht. Zij had zo nodig kunnen volstaan met een grove inschatting, zonder dat een gedetailleerde calculatie behoefde te worden gemaakt. Gesteld noch gebleken is dat [appellante] daartoe niet in staat was.
4.1
Het hof is gelet op dit alles, net als de kantonrechter, van oordeel dat [appellante] tekort is geschoten in haar verplichtingen als goed opdrachtnemer. Zij had eerder aan de hand, desnoods aan de hand van een grove inschatting [geïntimeerden] kunnen en moeten waarschuwen dat het budget van [geïntimeerden] fors werd overschreden. In ieder geval had er op het moment dat de omgevingsvergunning op 17 februari 2020 werd ingediend en [geïntimeerden] aanzienlijke legeskosten gingen maken, sprake moeten zijn van een ontwerp met een deugdelijke calculatie of in elk geval een geactualiseerde schatting van de bouwkosten van de stolpboerderij zoals die [geïntimeerden] op dat moment voor ogen stond. Dat de calculator van [appellante] niet beschikbaar was, komt voor haar rekening en risico.
4.11
Dat [geïntimeerden] te optimistisch zijn geweest door op grond van eigen berekeningen op basis van de door [appellante] in oktober 2019 opgegeven richtprijs aan te nemen dat hun wensen binnen het beschikbare budget zouden blijven, neemt de tekortkoming van [appellante] niet weg. Het had op de weg van [appellante] gelegen, als de deskundige partij met een eigen aannemersbedrijf, om haar particuliere opdrachtgevers beter te informeren en hen waar nodig uit de droom te helpen. Ook het verwijt van inflexibiliteit dat [appellante] [geïntimeerden] maakt gaat niet op. [appellante] wist welke wensen [geïntimeerden] hadden en vaststaat dat [geïntimeerden] een aantal daarvan omwille van de kosten hebben laten vallen. [appellante] kon, (ook) toen [geïntimeerden] de richtprijs van 4 mei 2020 hadden gekregen, niet van [geïntimeerden] verwachten dat zij verdere concessies zouden blijven doen net zo lang tot het plan wél haalbaar zou zijn. Volgens [geïntimeerden] zou dit hebben geleid tot een casco boerderij die in niets aan hun eisen voldeed. [appellante] heeft dat onvoldoende weersproken. Dit verweer van [appellante] doet dan ook niet af aan de conclusie dat [appellante] haar waarschuwingsplicht heeft geschonden en staat evenmin in de weg aan (gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst met vergoeding van de legeskosten als door [appellante] veroorzaakte schade.
4.12
[appellante] heeft in de toelichting op haar grieven (naar het hof begrijpt) wederom verwezen naar de door haar gehanteerde algemene voorwaarden. Voor zover dit al als grief tegen het oordeel van de kantonrechter, dat het exoneratiebeding van artikel 4.1 en 4.3 van deze voorwaarden jegens [geïntimeerden] als consument als onredelijk bezwarend moet worden beschouwd, moet worden opgevat, faalt deze grief. Een beding dat de aansprakelijkheid geheel of (zoals hier) ten dele uitsluit komt voor op de grijze lijst van artikel 6:237 sub f BW en wordt jegens consumenten vermoed onredelijk bezwarend te zijn. [appellante] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd om te kunnen voldoen aan de op haar rustende bewijslast van het tegendeel..
4.13
Ook het beroep van [appellante] (punt 44 van de memorie van grieven) op de redelijkheid en billijkheid gaat niet op. [appellante] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die meebrengen dat een beroep van [geïntimeerden] op de zorgplicht van [appellante] in het onderhavige geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
4.14
Het hof ziet geen aanleiding om [appellante] toe te laten tot bewijslevering. [appellante] B.V. heeft geen feiten of omstandigheden gesteld of aangevoerd die, indien bewezen, tot een andere uitkomst zouden kunnen leiden.

5.De slotsom

5.1
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
5.2
Het hof zal [appellante] , als de in het ongelijk gestelde partij, veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 783,00
- salaris advocaat € 2.428,00 (2 punten × appeltarief II € 1.214,00)
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals in de beslissing vermeld)
- totaal: € 3.389,00

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden] vastgesteld op € 3.389,00, te betalen binnen veertien dagen na de datum van dit arrest en, als [appellante] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, te vermeerderen met € 92,00 en de kosten van betekening;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.W.J. Meijer, O.G.H. Milar en O.L. Nunes, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 april 2024.