ECLI:NL:GHAMS:2024:785

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
200.330.460/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en verzoek deskundigenonderzoek in familierechtelijke zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders over hun twee minderjarige kinderen. De moeder, verzoekster in principaal hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin het gezamenlijk gezag werd beëindigd en de vader alleen het gezag over de kinderen kreeg. De moeder verzocht om het gezamenlijk gezag in stand te houden of, subsidiair, om een deskundige te benoemen om haar opvoedvaardigheden te onderzoeken. De Raad voor de Kinderbescherming, verweerder in principaal hoger beroep, steunde de beslissing van de rechtbank en stelde dat het voortduren van het gezamenlijk gezag een ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen vormde.

Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de moeder niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen. De moeder had in het verleden onvoldoende meegewerkt aan belangrijke beslissingen en hulpverlening, wat leidde tot onrust bij de kinderen. Het hof wees het verzoek van de moeder om een deskundigenonderzoek af, omdat dit in het belang van de kinderen niet wenselijk was. De kinderen hadden behoefte aan rust en zekerheid, en een deskundigenonderzoek zou hen te veel belasten. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de raad tot verlenging van de ondertoezichtstelling af, omdat dit niet meer nodig was na de beëindiging van het gezamenlijk gezag.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.330.460/01
Zaaknummers rechtbank: C/15/320844/ JU RK 21- 4768 en C/15/333902 / JU RK 22/1740
Beschikking van de meervoudige kamer van 26 maart 2024 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.M. Stam te Zaandam,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
  • [de vader] (hierna te noemen: de vader);
  • [echtgenote] , de echtgenote van de vader;
  • de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
  • de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ).
Als informant is in deze zaak aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats B] (hierna te noemen: de GI).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 17 mei 2023 (hierna te noemen: de rechtbank), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 1 augustus 2023 in hoger beroep gekomen van de eerdergenoemde beschikking van 17 mei 2023.
2.2
De raad heeft op 18 oktober 2023 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts een bericht van de zijde van de moeder ingekomen op 9 januari 2024, met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 18 januari 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door W. Daalderop;
- de vader en zijn echtgenote, bijgestaan door mr. A. Vogelaar, advocaat te Wormerveer;
- de GI, vertegenwoordigd door de voormalige gezinsvoogd en een collega.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders) zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2012 te [gemeente] ;
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2014 te [gemeente] (hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen).
De ouders oefenden tot aan de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 21 juni 2019 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI, welke ondertoezichtstelling daarna een aantal keren is verlengd. Ook heeft de kinderrechter toen een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de grootouders vaderszijde. Deze machtiging is eveneens een aantal keren verlengd, waarna de kinderrechter aan de GI toestemming heeft verleend tot wijziging van het verblijf van de kinderen naar de vader voor de duur van de machtiging.
3.3
Bij beschikking van 5 juli 2022 heeft de rechtbank bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader zal zijn.
3.4
De ouders hebben een gezinsplan opgesteld dat in november 2023 door hen beiden is ondertekend. In het gezinsplan zijn afspraken gemaakt over de omgang tussen de kinderen en de moeder, die onder meer inhouden dat de moeder één omgangsmoment gedurende anderhalf uur per kind per maand heeft. De omgang vindt plaats onder begeleiding van [x] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is bepaald dat het gezamenlijk gezag van de ouders over de kinderen wordt beëindigd en dat de vader alleen het gezag over de kinderen toekomt. Verder is het verzoek van de raad tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen, afgewezen.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking (in zoverre):
- primair: het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezamenlijk gezag af te wijzen;
- subsidiair: een deskundige te benoemen op grond van artikel 810a lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en de procedure in hoger beroep voor de duur van zes maanden aan te houden.
4.3
De raad verzoekt in principaal hoger beroep het door de moeder ingestelde hoger beroep ongegrond te verklaren, dan wel af te wijzen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking. In (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep verzoekt de raad te bepalen dat, indien en voor zover het hoger beroep van de moeder gegrond wordt verklaard, dan wel wordt toegewezen, de ondertoezichtstelling alsnog wordt verlengd voor de duur van de (resterende) zes maanden, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre.

5.De motivering van de beslissing

In principaal hoger beroep
5.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of de rechtbank het gezag van de moeder over de kinderen terecht en op goede gronden heeft beëindigd.
Wettelijk kader
5.2
De rechter kan op grond van artikel 1:266, eerste lid, aanhef en onder a, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder beëindigen, indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
De standpunten
5.3
De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank om haar gezag ten aanzien van de kinderen te beëindigen. Er is volgens haar geen enkele aanwijzing dat de kinderen schade oplopen indien het gezamenlijk gezag in stand zou blijven. De moeder ontkent dat zij - bewust dan wel onbewust - voor vertraging in de uitoefening van het gezamenlijk gezag of in de hulpverlening zou hebben gezorgd. De moeder heeft zich daarnaast nooit verzet tegen de ondertoezichtstelling en ook aan de uithuisplaatsing van de kinderen in het vrijwillig kader heeft zij meegewerkt. Zij is in staat om tijdig en onvoorwaardelijk belangrijke beslissingen te nemen zoals schoolkeuze, vakantie of hulpverlening. De gezagsbeëindiging is daarom disproportioneel.
Verder stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige op grond van artikel 810a lid 2 Rv heeft benoemd zoals de moeder had verzocht. De rechtbank heeft op dit verzoek in het geheel niet beslist. Niets staat in de weg aan toewijzing van dit verzoek dat erop is gericht te onderzoeken of de moeder in staat is te voldoen aan de eisen die artikel 1:247 BW stelt. Het benoemen van een deskundige zou kunnen leiden tot een andere beslissing en het belang van de kinderen verzet zich hier niet tegen, nu de kinderen niet bij het onderzoek betrokken hoeven te worden. Er is al duidelijk zicht op wat de kinderen nodig hebben en waar zij baat bij hebben. Een deskundigenonderzoek zal ook verder niet voor onduidelijkheid of onrust over hun opvoedperspectief hoeven te zorgen, nu de moeder ermee akkoord is dat de kinderen bij hun vader wonen. Van belang daarbij is tevens dat de moeder altijd haar toestemming voor alles heeft gegeven, heeft berust in de huidige omgangsregeling, achter de hulpverlening staat en zelf ook door een stichting wordt begeleid.
5.4
Volgens de raad moet de bestreden beschikking worden bekrachtigd. Het voortduren van het gezamenlijk gezag van de ouders vormt een ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen. Door de jaren heen is er veel hulpverlening ingezet, maar desondanks is de moeder onvoldoende in staat gebleken om bij de kinderen aan te sluiten en in te zien wat het meeste in hun belang is. Zonder duidelijke uitleg en sturing door een derde is de moeder nog steeds niet in staat tijdig mee te werken aan voor de kinderen noodzakelijk gezagsbeslissingen en hulpverlening. Dit zorgt voor onrust bij de kinderen. Gelet op hun belaste verleden en de kindeigen problematiek waarmee zij kampen, is die onrust ontregelend en schadelijk voor hun ontwikkeling. Niet te verwachten is dat in deze situatie nog verbetering zal optreden, gelet op de langdurige inzet van hulpverlening. Beëindiging van het gezag van de moeder is daarom gerechtvaardigd en proportioneel. De raad is verder van mening dat een deskundigenonderzoek niet in het belang is van de kinderen. Bij een onderzoek naar de opvoedvaardigheden van de moeder moet ook zicht worden verkregen op de opvoed- en verzorgingsbehoefte en de ontwikkeling van de kinderen. Het kan daarom niet anders dan dat de kinderen bij het onderzoek moeten worden betrokken en dat is belastend voor hen, aldus de raad.
5.5
De vader en zijn echtgenote hebben ter zitting – kort samengevat – het volgende verklaard. Sinds de kinderen bij de vader en zijn echtgenote wonen en de vader het eenhoofdig gezag heeft, gaat het goed met de kinderen. Als de moeder weer mede wordt belast met het gezag blijft het voor de kinderen twijfelachtig of zij ooit weer bij hun moeder zullen wonen. Op dit moment kunnen de vader en zijn echtgenote doorpakken met het regelen van zaken – zoals de dyslexie begeleiding – en daar zijn de kinderen bij gebaat. De echtgenote van de vader houdt het contact met de moeder en informeert en betrekt haar bij zaken aangaande de kinderen en dat zal in de toekomst niet veranderen, aldus de vader en zijn echtgenote.
5.6
De GI heeft ter zitting – kort samengevat – het volgende verklaard. Als beide ouders het gezag blijven houden, dan zal een derde partij te allen tijde betrokken moeten blijven om regie te voeren. De moeder zal dan sturing nodig blijven houden om in het belang van de kinderen te blijven handelen. Er is hard gewerkt om te bereiken dat de kinderen hun basis en veiligheid voelen bij de vader en zijn echtgenote. Wanneer de moeder weer mede wordt belast met het gezag zal dat leiden tot onduidelijkheid en onrust voor de kinderen, aldus de GI.
De beoordeling
5.7
Gebleken is dat de kinderen vanaf jonge leeftijd al veel hebben meegemaakt. Zij zijn in de thuissituatie bij de ouders opgegroeid in een instabiele opvoedomgeving en werden daar verwaarloosd. Dit heeft hun ontwikkeling ernstig bedreigd; zij zijn beschadigd geraakt, hebben last van hechtingsproblematiek en hebben een cognitieve achterstand opgelopen. In 2019 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI en zijn zij met een machtiging tot uithuisplaatsing bij de grootouders (vaderszijde) geplaatst, waar de vader ook woonachtig was. Inmiddels hebben de kinderen al bijna twee jaar hun hoofdverblijf bij de vader en worden zij door hem en zijn echtgenote verzorgd en opgevoed. Dat gaat goed. Het doel is dat zij daar verder opgroeien.
Gedurende de ondertoezichtstelling waren er zorgen over de keuzes en gedragingen van de moeder. Ook lukte het de ouders niet om samen tot afspraken of oplossingen te komen. Aan de moeder is onder andere vanuit Odion, MEE en Levvel veel hulpverlening geboden met als doel haar te ondersteunen in haar ouderrol. Toch zorgde de omgang tussen de moeder en de kinderen voor onrust bij de kinderen, waardoor de omgang uiteindelijk door middel van een schriftelijke aanwijzing is beperkt. De moeder heeft zich inmiddels bij deze beperkte omgangsregeling en het woonperspectief van de kinderen bij de vader neergelegd. Zij en de kinderen hebben tijdens de omgangsmomenten veel plezier. De moeder heeft daarmee laten zien grote stappen te hebben gezet. Gebleken is echter dat de onrust van de kinderen daarmee niet is weggenomen. Voldoende aannemelijk is geworden dat de moeder zonder hulp van buitenaf niet of onvoldoende in staat is tijdig en onvoorwaardelijk haar toestemming en medewerking te verlenen aan belangrijke beslissingen over de kinderen. De rechtbank heeft de moeder in deze zaak bij (tussen)beschikking van 15 februari 2022 nog een kans gegeven om te laten zien dat zij daartoe wel in staat is. Ook nadien zijn echter belangrijke beslissingen over de kinderen door toedoen van de moeder vertraagd. Zo heeft het (veel) meer tijd dan nodig was geduurd voordat de moeder haar toestemming gaf voor inschrijving van de kinderen op hun nieuwe school, voor de hulp bij dyslexie van [minderjarige 1] en voor de inschrijving van de kinderen bij de vader ten behoeve van de zorgverzekering. De moeder heeft dit alles betwist, maar naar het oordeel van het hof is het bovenstaande voldoende komen vast te staan, gelet op de verklaringen van de vader en de informatie die de raad heeft gegeven. Daardoor is onrust en onzekerheid bij de kinderen blijven bestaan, terwijl zij juist behoefte hebben aan rust en zekerheid over de wijze waarop zij zullen opgroeien. Zolang het gezamenlijk gezag voortduurt, is er dus nog steeds sprake van een ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen. Niet te verwachten is dat deze situatie binnen een voor de kinderen aanvaardbaar te achten termijn zal veranderen. Daarmee is, anders dan de moeder stelt, voldaan aan de voorwaarden voor beëindiging van haar gezag over de kinderen en is toepassing van de maatregel tot gezagsbeëindiging gerechtvaardigd en proportioneel.
Deskundigenonderzoek als bedoeld in artikel 810a Rv
5.8
De moeder heeft (subsidiair) verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden en een deskundige te benoemen op grond van artikel 810a lid 2 Rv. Daarin is bepaald dat de rechter in zaken betreffende (onder meer) de ondertoezichtstelling van minderjarigen op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek tot toepassing van artikel 810a lid 2 Rv, dat feiten en omstandigheden bevat die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige, wordt in beginsel toegewezen indien de rechter geen feiten of omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan moet worden aangenomen dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van het kind.
5.9
Anders dan de moeder stelt, is niet aannemelijk dat een deskundigenonderzoek zoals is verzocht, kan worden verricht zonder dat de kinderen daarbij worden betrokken. Het hof is van oordeel dat het belang van de kinderen zich tegen toewijzing van het verzoek verzet. Zoals hierboven al gezegd, hebben de kinderen van jongs af aan veel meegemaakt wat hun ontwikkeling ernstig heeft bedreigd. Hoewel zij zich nu positief ontwikkelen, zijn zij nog steeds kwetsbaar. Zij hebben behoefte aan rust en zekerheid en het is in hun belang dat dit op korte termijn wordt bewerkstelligd. Een deskundigenonderzoek zou daaraan, gezien de tijd die daarmee gemoeid is, in de weg staan. Het zou de kinderen bovendien teveel belasten en het evenwicht dat inmiddels met hulpverlening is bereikt, teveel verstoren. Het hof zal daarom het verzoek van de moeder afwijzen.
In (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep
5.1
Gelet op hetgeen in principaal hoger beroep is overwogen, is niet voldaan aan de voorwaarde voor toewijzing van het verzoek van de raad tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen. Dat verzoek zal dan ook, wat daarvan verder zij, worden afgewezen.
5.11
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
In principaal en incidenteel hoger beroep
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. M.C. Schenkeveld en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 26 maart 2024 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.