ECLI:NL:GHAMS:2024:783

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
200.331.174/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van een zorgregeling voor de minderjarige ter opbouw van contact met de vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige], geboren in 2011. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling, die inhield dat de vader [minderjarige] twee uur per veertien dagen bij zich zou hebben. De vader, verweerder in hoger beroep, verzocht om bekrachtiging van deze beschikking. De Raad voor de Kinderbescherming was betrokken bij de procedure en adviseerde om een zorgregeling vast te stellen die rekening houdt met de behoeften van [minderjarige].

De procedure in hoger beroep begon op 17 augustus 2023, toen de moeder in beroep ging tegen de beschikking van de rechtbank van 17 mei 2023. De vader diende op 29 september 2023 een verweerschrift in. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 februari 2024 waren beide ouders aanwezig, bijgestaan door hun advocaten, en was ook de Raad vertegenwoordigd. Het hof heeft de feiten en de standpunten van beide partijen zorgvuldig gewogen.

Het hof oordeelde dat de zorgregeling die door de rechtbank was vastgesteld niet in het belang van [minderjarige] was, gezien de zorgen over de alcoholverslaving van de vader en de lange periode van geen contact tussen de vader en [minderjarige]. Het hof heeft besloten om een nieuwe zorgregeling vast te stellen, waarbij één contactmoment per veertien dagen tussen de vader en [minderjarige] zal plaatsvinden. Deze regeling is bedoeld als een kader voor de opbouw van contact, waarbij rekening wordt gehouden met de behoeften en het tempo van [minderjarige]. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft het in hoger beroep meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.331.174/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/714596 / FA RK 22-1350 (HH/HS)
Beschikking van de meervoudige kamer van 26 maart 2024 in de zaak
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.F. Achekar te Amsterdam,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. B.J. den Hartog te Amsterdam.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna te noemen: de raad.
Het hof heeft verder als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (verder te noemen: [minderjarige] ), geboren [in] 2011 te [plaats A] .
Het hof heeft als informant aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats A] (verder te noemen: de GI).

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (verder te noemen: de rechtbank) van 17 mei 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 17 augustus 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 17 mei 2023.
2.2
De vader heeft op 29 september 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de GI van 29 januari 2024;
- een bericht van de zijde van de GI van 9 februari 2024.
2.4
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting, te weten op 8 februari 2024, met [minderjarige] gesproken. De inhoud van dit gesprek is tijdens de mondelinge behandeling zakelijk weergeven.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 14 februari 2024 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door V. Aelbers;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsvoogd.

3.De feiten

3.1
Uit het (inmiddels door echtscheiding ontbonden) huwelijk van de moeder en de vader (verder ook wel gezamenlijk te noemen: de ouders) is geboren:
- [minderjarige] , geboren [in] 2011 te [plaats A] .
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
De vader heeft de Marokkaanse nationaliteit. De moeder en [minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit.
3.2
De ouders hebben bij de echtscheiding een ouderschapsplan opgesteld, waarin zij een zorgregeling zijn overeengekomen. De overeengekomen zorgregeling hield in dat de vader, vanaf het moment dat hij over een eigen woonruimte zou beschikken, [minderjarige] éénmaal in de veertien dagen op zaterdag of zondag van 10.00 tot 17.00 uur bij zich zou hebben. Zolang de vader nog niet over een eigen woonruimte beschikte had de vader incidenteel omgang met [minderjarige] , inhoudende dat hij [minderjarige] twee keer per week van huis haalde en naar huis bracht.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank van 30 augustus 2017 is een voorlopige zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] bepaald en zijn partijen naar Altra verwezen.
3.4
Bij beschikking van de rechtbank van 16 mei 2018 is opnieuw een voorlopige zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] bepaald in afwachting van het traject van Altra.
3.5
Bij beschikking van de rechtbank van 19 december 2018 is het verzoek van de vader tot vaststelling van een zorgregeling afgewezen, omdat hij zijn verslaving niet onder controle had en van een stabiele situatie geen sprake was, en is een informatieregeling vastgesteld waarbij de moeder gehouden was de vader eenmaal per maand schriftelijk op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden ten aanzien van de persoon en het vermogen van [minderjarige] .
3.6
Tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank van 2 januari 2023 hebben de ouders ermee ingestemd dat [minderjarige] de vader onder begeleiding van een derde persoon zal ontmoeten, waarna de advocaten de rechtbank over het verloop zouden berichten. Op 3 februari 2023 heeft er een contactmoment tussen [minderjarige] en de vader plaatsgevonden, in de Coffee Company, in het bijzijn van de tante van [minderjarige] .
3.7
Bij de bestreden beschikking is een nieuwe zorgregeling bepaald, inhoudende dat de vader [minderjarige] twee uur per veertien dagen bij zich heeft.
3.8
Bij beschikking van de rechtbank van 20 september 2023 is de moeder veroordeeld tot medewerking aan de zorgregeling die is vastgesteld door de rechtbank bij de bestreden beschikking met dien verstande dat dit onder regie van de GI zal plaatsvinden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op verzoek van de vader, bepaald dat de vader [minderjarige] twee uur per veertien dagen bij zich heeft.
4.2
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de vader tot vaststelling van een zorgregeling met [minderjarige] af te wijzen.
4.3
De vader verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

De standpunten van partijen
5.1
De moeder stelt dat zij zich niet kan verenigen met de door de rechtbank bepaalde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
5.2
De vader voert aan dat de rechtbank op terechte gronden de zorgregeling tussen hem en [minderjarige] heeft bepaald.
Het advies van de raad
5.3
De raad heeft ter zitting geadviseerd om een zorgregeling vast te stellen op geleide van de GI. De ouders vinden beiden dat [minderjarige] de mogelijkheid moet krijgen om beide ouders in haar leven te hebben en ondersteuning te krijgen van beide ouders. [minderjarige] is op dit moment nog niet zo ver en moet hierin de ruimte krijgen. Alle stappen die worden genomen in de opbouw van het contact met de vader moeten bij [minderjarige] passen zodat zorgvuldig kan worden aangesloten bij haar behoeften. De GI is goed in staat om deze behoeften in te schatten.
Het wettelijk kader
5.4
Ingevolge artikel 1:253a, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
De beoordeling
5.5
De rechtbank heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om over het verzoek tot vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te beslissen. Dat oordeel is juist, zodat het hof ook daarvan uitgaat. Tussen partijen is niet in geschil dat Nederlands recht van toepassing is, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
5.6
Het hof dient te beoordelen welke zorgregeling in het belang van [minderjarige] is. Hiertoe overweegt het hof als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [minderjarige] bij de moeder woont. De ouders zijn ten tijde van de echtscheiding in het ouderschapsplan de hierboven genoemde zorgregeling overeengekomen. Deze overeengekomen zorgregeling is lange tijd niet nageleefd. De ouders geven uiteenlopende redenen aan waarom dit niet is gelukt. De ouders hebben vervolgens gezamenlijk besloten de zorgregeling te wijzigen naar de woensdagmiddag. De moeder stelt dat de vader zich niet heeft gehouden aan de afspraken die waren gemaakt naar aanleiding van deze wijziging en heeft daarom in het belang van [minderjarige] besloten om vast te houden aan het ouderschapsplan waarin was afgesproken om de omgang in de weekenden te laten plaatsvinden.
5.7
De moeder had voorts ernstige zorgen over de alcoholverslaving van de vader. De vader heeft erkend een lange periode gekampt te hebben met een alcoholverslaving en heeft ook zelf aangegeven dat de eerdere afspraken over de zorgregeling door hem niet dan wel niet voldoende werden nagekomen. De afgelopen periode is evenwel gebleken dat de vader een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en op dit moment is zijn situatie stabiel. In de periode januari 2022 tot januari 2023 heeft de vader bij [X] verbleven, waar hij intensieve begeleiding in verband met zijn verslaving heeft ontvangen. Op dit moment heeft de vader nog dagelijkse meetings waar hij naartoe gaat en waar hij naar eigen zeggen veel baat bij heeft. Ook heeft de vader een coach met wie hij gesprekken kan voeren op de momenten dat hij het moeilijk heeft. Een andere positieve ontwikkeling is dat de vader een dagbesteding heeft gevonden door verschillende vormen van vrijwilligerswerk te verrichten, en een stabiele woonsituatie heeft. Op dit moment woont de vader begeleid, maar de woning kan op korte termijn op eigen naam van de vader worden gezet zodat hij zelfstandig kan gaan huren.
5.8
De niet-naleving van de zorgregeling heeft ertoe geleid dat [minderjarige] , op na te noemen contactmoment op 3 februari 2023 na, sinds medio 2018 geen contact meer heeft gehad met de vader. De GI, die sinds april 2023 vanuit het vrijwillige kader betrokken is bij het gezin, beschrijft dat er verschillende wensen en grenzen liggen ten aanzien van de opbouw van het contact tussen [minderjarige] en de vader. Enerzijds heeft de vader de wens om het contact met [minderjarige] zo snel mogelijk te herstellen. Anderzijds is er sprake van terughoudendheid en angst van [minderjarige] . [minderjarige] verkeert op dit moment in een lastige fase in haar leven vanwege de recente schoolwisseling, veel verplichtingen en de puberteit. In het kader van een mediationtraject hebben de ouders afspraken gemaakt over het leggen van contact tussen de vader en [minderjarige] maar dit heeft niet tot structureel contact geleid. Ook heeft een fysiek omgangsmoment op 3 februari 2023 plaatsgevonden tussen [minderjarige] en de vader in de Coffee Company in het bijzijn van de tante van [minderjarige] . Dit omgangsmoment is relatief goed verlopen, maar toch bleef [minderjarige] na dit omgangsmoment terughoudend in het verder opbouwen van het contact met de vader.
5.9
De ouders hebben ter zitting grotendeels overeenstemming bereikt over een passende manier om het contact tussen [minderjarige] en de vader op te bouwen. Zo hebben de ouders zich bereid verklaard om het mediationtraject te hervatten. Verder hebben de ouders afgesproken dat de vader zal starten met contact richting [minderjarige] door het sturen van een kaartje zodat [minderjarige] weet dat hij aan haar denkt. Tegelijkertijd zal de moeder in gesprek gaan met [minderjarige] om na te gaan welke ruimte er is voor contact met de vader. Zodra er ruimte bestaat voor een ander soort contactmomenten, kunnen deze gaan plaatsvinden indien de behoeften van [minderjarige] dit toelaten. De aanmelding van de ouders bij Altra blijft staan zodat Altra begeleiding kan bieden in het kader van de contactmomenten. De GI zal, vanuit het vrijwillige kader, Altra ondersteunen waar nodig.
5.1
Het hof vindt het positief dat de ouders beiden achter contact tussen [minderjarige] en de vader staan en zelf hebben kunnen afspreken welke stappen hiervoor moeten worden genomen. De vraag resteert nu nog of er een zorgregeling moet worden vastgesteld. De vader voert aan dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling passend is. Hij heeft ter zitting verklaard dat hij zich aan de gemaakte afspraken zal houden en rekening zal houden met de behoeften van [minderjarige] . De moeder stelt dat het vaststellen van een zorgregeling op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is omdat zij dan te veel druk kan ervaren. Het hof is van oordeel dat het van belang is dat er een zorgregeling wordt vastgesteld die kan dienen als een kader waarbinnen toegewerkt wordt naar de opbouw van contact tussen [minderjarige] en de vader. Een zorgregeling op geleide van de GI, zoals geadviseerd door de raad, is niet mogelijk omdat de GI slechts betrokken is vanuit het vrijwillige kader. Gezien het voorgaande ziet het hof aanleiding om een zorgregeling vast te stellen waarin wordt gesproken over één contactmoment (kaartje, whatsapp, videobellen of fysiek contact) per veertien dagen, waarbij het de ouders vrij staat om deze contactmomenten in overleg met de GI en de hulpverlening in te vullen. Bij de opbouw van het contact acht het hof, net als de raad en de GI, het van belang dat rekening wordt gehouden met de behoeften en het tempo van [minderjarige] . Indien blijkt dat er bij [minderjarige] behoefte bestaat aan een uitbreiding van het aantal contactmomenten, staat het de ouders vrij om in overleg met de GI en de hulpverlening tot een uitbreiding te komen.
Tegelijkertijd is het van belang dat er passende hulpverlening wordt ingezet voor zowel [minderjarige] als de ouders, zodat voldoende aandacht is voor de gevoelens van onzekerheid en angsten van [minderjarige] en dat de ouders via Altra voldoende worden begeleid om op juiste wijze uitvoering te kunnen geven aan de zorgregeling.
5.11
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
bepaalt, met wijziging van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 19 december 2018, dat de zorgregeling als volgt wordt vastgesteld: tussen [minderjarige] en de vader vindt één contactmoment plaats per veertien dagen, met inachtneming van het onder 5.10 bepaalde;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. G.W. Brands-Bottema en mr. W.F. Groos, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier en is op 26 maart 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.