ECLI:NL:GHAMS:2024:775
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake huurovereenkomst en schade door wateroverlast met betrekking tot bewijsvermoeden en tegenbewijslevering
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, betreft het een hoger beroep van een huurovereenkomst waarbij schade door wateroverlast aan de orde is. De appellante, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.H. Nagel, heeft in eerste aanleg verloren van de geïntimeerde, Stichting Pré Wonen, vertegenwoordigd door mr. F.J. Ringnalda. De zaak draait om de vraag of de schade is ontstaan door een toerekenbare tekortkoming van de huurders, waarbij het hof eerder op 11 april 2023 een tussenarrest heeft uitgesproken. In dat arrest werd de appellante toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het bewijsvermoeden dat de schade door haar toedoen is ontstaan.
De appellante heeft getuigen gehoord, waaronder haar partner en een deskundige van een expertisebureau. De verklaringen van de getuigen zijn echter niet voldoende om het bewijsvermoeden te ontzenuwen. Het hof oordeelt dat de verklaringen van de appellante en haar partner vragen oproepen en dat hun belang bij een gunstige uitkomst van de procedure hun verklaringen met behoedzaamheid doen bezien. Het hof concludeert dat de schade waarschijnlijk is ontstaan door manipulatie van de kraan door een derde, en niet door een foutieve montage door de installateur.
Uiteindelijk oordeelt het hof dat de grieven van de appellante falen en bevestigt het de uitspraak van de rechtbank. De appellante wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, die zijn vastgesteld op een totaalbedrag van € 7.696,50, te vermeerderen met wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na het arrest aan de kostenveroordeling is voldaan. Het arrest is uitgesproken op 26 maart 2024.