Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant 1] ,
[appellant 2],
Gerechtshof Amsterdam
In deze huurzaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen twee huurders, [appellant 1] en [appellant 2], en hun verhuurster, [geïntimeerde] B.V. De verhuurster stelde dat de huurders hun hoofdverblijf hadden verplaatst naar een gekochte woning in [plaats 2], waardoor zij niet langer in de huurwoning in [plaats 1] verbleven. Dit zou een tekortkoming opleveren die de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de huurwoning rechtvaardigde. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat de huurders niet in de huurwoning woonden en had de vordering van de verhuurster toegewezen. In hoger beroep hebben de huurders de bestreden vonnissen bestreden, maar het hof heeft het oordeel van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof concludeerde dat de huurders niet in de huurwoning verbleven, en dat hun verblijf daar slechts incidenteel was. De verhuurster had voldoende bewijs geleverd dat de huurders hun hoofdverblijf in de koopwoning hadden. De grieven van de huurders werden verworpen, en zij werden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.