ECLI:NL:GHAMS:2024:762

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
200.321.248/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake procespartij en gezag van gewijsde met betrekking tot vorderingen in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde]. De zaak betreft een eerdere procedure waarin [geïntimeerde] betaling van een factuur vorderde van [appellant]. Het hof oordeelt dat de grieven van [appellant] deels niet ontvankelijk zijn, omdat deze betrekking hebben op een eerdere uitspraak die gezag van gewijsde heeft. De vordering van [geïntimeerde] in reconventie is gedeeltelijk toegewezen door de kantonrechter, maar het hof oordeelt dat [geïntimeerde] niet gerechtigd is om de betaling van de factuur te vorderen, omdat deze vordering niet door hem persoonlijk, maar door een van zijn vennootschappen had moeten worden ingesteld. Het hof vernietigt daarom het vonnis van de kantonrechter voor zover het de reconventionele vordering betreft en compenseert de proceskosten. De proceskosten in eerste aanleg worden door beide partijen zelf gedragen, en het hof bekrachtigt het vonnis voor het overige.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.321.248/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 9875008/CV EXPL 22-6430
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 maart 2024
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. J.G. Geerdes te Almere,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J. Ruijs te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

Een eerder arrest van dit hof tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp heeft gezag van gewijsde, waardoor het hof de vordering voor zover gericht tegen geïntimeerde niet opnieuw kan beoordelen. Geïntimeerde vorderde in eerste aanleg betaling van een factuur door appellant. Hij is daartoe echter niet gerechtigd. De grondslag voor toewijzing van de vordering van geïntimeerde is derhalve niet komen vast te staan en heeft hij niet aan zijn stelplicht voldaan.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 29 december 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 28 oktober 2022, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie en [geïntimeerde] , ICM International Oil Company B.V. en ICM International Oil Company Holding B.V. als gedaagden in conventie en [geïntimeerde] als eiser in reconventie (hierna: het bestreden vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met productie.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 7 februari 2024 doen bepleiten, [appellant] door mr. Geerdes voorgenoemd aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd en [geïntimeerde] door mr. Ruijs voorgenoemd. Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en zijn vorderingen in conventie alsnog zal toewijzen en de vordering in reconventie alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 t/m 1.4 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1
[appellant] heeft de navolgende betalingen verricht aan verschillende bij [geïntimeerde] dan wel één van diens vennootschappen in gebruik zijnde zakelijke dan wel particuliere bankrekeningen:
op 21-02-2019 € 1.500,- aan ICM International Oil Company met omschrijving “Personal training aan [naam 1] en [naam 2] ”;
op 26-03-2019 € 2.000,- aan ICM International Oil Company met omschrijving
“Lening aan ICM Oil”;
op 02-09-2019 € 3.000,- aan ICM International Oil Company zonder omschrijving;
op 15-11-2019 € 1.033,- aan ICM International Oil Company met omschrijving
“Lening aan ICM Oil”;
op 21-11-2019 € 700,- aan [geïntimeerde] met omschrijving “Lening aan [geïntimeerde] ”;
op 02-03-2020 € 1.000,- aan [geïntimeerde] met omschrijving “Lening aan [geïntimeerde] ”;
op 05-03-2020 € 2.000,- aan [geïntimeerde] zonder omschrijving.
Het totaal aan overgemaakte betalingen bedraagt € 11.233,00.
3.2
Tussen [appellant] en [geïntimeerde] is eerder een procedure aanhangig geweest bij de kantonrechter te Amsterdam onder zaak/rolnummer 8962037 / CV EXPL 21-529 (hierna: de eerdere kantonprocedure).
3.3.
In de eerdere kantonprocedure werd door [appellant] eveneens terugbetaling gevorderd van de hiervoor onder 3.1 genoemde betalingen A tot en met G aan [geïntimeerde] . De kantonrechter heeft [geïntimeerde] bij vonnis 5 november 2021 veroordeeld tot terugbetaling van de hiervoor bedoelde betalingen E en F van tezamen € 1.700,- te vermeerderen met wettelijke rente, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten en onder afwijzing van het overigens gevorderde.
3.4
Een aan [appellant] gerichte (gespecificeerde) factuur namens “ICM Tolk & Vertalers bv, [geïntimeerde] ”, gedateerd 20 september 2019, ten bedrage van in totaal € 11.574,50 inclusief btw (hierna: de factuur), heeft [appellant] tot op heden onbetaald gelaten.

4.Beoordeling

4.1
[appellant] heeft in conventie in eerste aanleg gevorderd dat [geïntimeerde] , ICM International Oil Company B.V. en ICM International Oil Company Holding B.V. hoofdelijk en uitvoerbaar bij voorraad zouden worden veroordeeld tot betaling van € 9.533,-, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten en met de daarover verschuldigde wettelijke rente.
4.2
[appellant] heeft primair aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat alle drie de gedaagden jegens hem in verzuim verkeren met betrekking tot de nakoming van hun betalingsverplichtingen uit hoofde van een met [geïntimeerde] gesloten geldleningsovereenkomst. De vordering ziet op de onder 3.1 genoemde betalingen A, B, C, D en G. Subsidiair baseert [appellant] zijn vordering op onverschuldigde betaling. [geïntimeerde] heeft verweer gevoerd tegen deze vordering.
4.3
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg in reconventie gevorderd dat [appellant]
- uitvoerbaar bij voorraad - wordt veroordeeld tot het voldoen van de factuur van 20 september 2019 van € 11.574,50, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat hij in opdracht van [appellant] tolk- en juridische diensten heeft verricht waarvan hij thans betaling vordert en terzake waarvan [appellant] met betaling jegens hem in verzuim verkeert. [appellant] heeft verweer gevoerd tegen deze vordering.
4.4
De kantonrechter heeft de vordering in conventie afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] . Aan dit oordeel heeft de kantonrechter samengevat het volgende ten grondslag gelegd. De in conventie ingestelde vordering jegens [geïntimeerde] is al in de eerdere kantonprocedure onderwerp geweest van geschil. De kantonrechter heeft in die procedure op 5 november 2021 vonnis gewezen. Het hoger beroep tegen dit vonnis lag ten tijde van laatstgenoemd vonnis ter beoordeling voor aan het gerechtshof Amsterdam. Voor zover dezelfde vordering jegens [geïntimeerde] opnieuw in deze procedure ter beoordeling wordt voorgelegd, is dat zonder bijkomende bijzondere omstandigheden, die gesteld noch gebleken zijn, in strijd met de goede procesorde. De conventionele vordering is evenmin toewijsbaar jegens ICM International Oil Company B.V. en ICM International Oil Company Holding B.V., aangezien [appellant] heeft nagelaten (i) een grondslag te benoemen voor de hoofdelijke veroordeling van deze gedaagden en (ii) duidelijk te maken aan wie van deze gedaagden hij wanneer, welke concrete bedragen heeft betaald.
4.5.
Ten aanzien van de vordering in reconventie heeft de kantonrechter overwogen dat vaststaat dat [geïntimeerde] tolk- en juridische diensten heeft verricht ten behoeve van [appellant] . [geïntimeerde] heeft enerzijds onvoldoende onderbouwd dat tussen partijen voorafgaand aan de werkzaamheden een mondelinge prijsafspraak is gemaakt, maar [appellant] kon er anderzijds niet van uitgaan dat [geïntimeerde] deze diensten gratis verrichtte. [appellant] heeft tegen de gespecificeerde factuur alleen in algemene zin verweer gevoerd. Niet gesteld of gebleken is dat de bestede tijd en het tarief zoals opgenomen op de factuur onjuist of onredelijk is. [appellant] moet het factuurbedrag daarom betalen.
4.6
Tegen beide beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zeven grieven op. De grieven strekken ertoe de vorderingen in conventie alsnog toe te wijzen en de vorderingen in reconventie af te wijzen.
De conventionele vordering
4.7
Met grieven 1 t/m 3 komt [appellant] op tegen de afwijzing van zijn vordering in conventie.
4.8
[appellant] heeft in hoger beroep uitdrukkelijk - zo heeft mr. Geerdes ter zitting bevestigd - enkel [geïntimeerde] in rechte betrokken en niet tevens ICM International Oil Company B.V. en ICM International Oil Company Holding B.V. De door [appellant] tegen de beslissingen ten aanzien van deze vennootschappen aangevoerde grieven 1 t/m 3 liggen in zoverre reeds om reden van gebrek aan belang voor afwijzing gereed.
4.9
[geïntimeerde] betoogt bij memorie van antwoord dat de conventionele vordering, voor zover die jegens hem is ingesteld, al onderdeel is geweest van de eerdere kantonprocedure en ook onderdeel is van een procedure, bij dit hof aanhangig onder zaaknummer 200.306.976/01 (hierna: de eerdere appelprocedure). Het hof begrijpt deze stelling aldus, dat [geïntimeerde] bij voorbaat een beroep doet op het gezag van gewijsde van het (ten tijde van het indienen van de memorie van antwoord nog te wijzen) arrest van het hof, waarbij tussen dezelfde partijen dezelfde vordering op dezelfde rechtsgronden in het geding was. Op 1 augustus 2023 heeft het hof in deze zaak eindarrest gewezen. Geen van beide partijen heeft cassatie tegen het arrest ingesteld, zodat het beroep op gezag van gewijsde slaagt en de grieven 1 t/m 3 ook falen voor zover zij tegen de beslissingen ten aanzien van [geïntimeerde] zijn gericht.
De reconventionele vordering
4.1
Met de grieven 4 t/m 6 komt [appellant] op tegen de toewijzing van de reconventionele vordering van [geïntimeerde] door de kantonrechter. Deze grieven slagen naar het oordeel van het hof gedeeltelijk, doch niet op de door [appellant] primair aangevoerde grond. [geïntimeerde] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de handelsnaam ‘ICM Tolk & Vertalers bv’ die op de betreffende factuur staat, een handelsnaam is van ICM International Oil Company B.V. Dit betekent dat uit de eigen stellingen van [geïntimeerde] voortvloeit dat niet [geïntimeerde] (in privé) maar ICM International Oil Company B.V. gerechtigd is om betaling van de factuur te vorderen van [appellant] . Daarmee is de grondslag voor toewijzing van de vordering van [geïntimeerde] niet komen vast te staan en heeft hij niet aan zijn stelplicht voldaan. De kantonrechter heeft [appellant] derhalve ten onrechte veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van de factuur voor de tolk- en juridische werkzaamheden.
4.11
Het bovenstaande betekent dat de grieven gedeeltelijk slagen. Het bestreden vonnis zal voor zover gewezen in reconventie worden vernietigd. De proceskosten in eerste aanleg in conventie en in reconventie en in hoger beroep worden (alsnog) gecompenseerd.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis, voor zover daarbij de reconventionele vordering is toegewezen en voor zover het de proceskostenveroordeling betreft;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering in reconventie af;
bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt van de procedure in eerste aanleg in conventie en in reconventie;
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. T.S. Pieters, H.T. van der Meer en F.J. van de Poel en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2024.