Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.1. M&M PLAZA B.V.gevestigd te Amsterdamen
2.[geïntimeerde 2] ,
1.Het geding in hoger beroep
- antwoordakte van 8 augustus 2023.
I voor recht zal verklaren dat de vaststellingsovereenkomst ongeldig is, niet van toepassing is, nietig is dan wel vernietigd dan wel vernietigbaar is en deze overeenkomst rechtsgeldig is vernietigd;
II de huurovereenkomst tussen [appellant] en M&M Plaza zal ontbinden;
III M&M Plaza en ‘voor zover vereist’ [geïntimeerde 2] zal veroordelen de verder opgelopen huurachterstand met betrekking tot de bedrijfsruimte aan de Floraweg 198 te Amsterdam (hierna ‘het pand’) tot 1 januari 2021 ten bedrage van € 885.239,55 te betalen, te vermeerderen met € 15.495,94 per maand vanaf 1 januari 2021;
IV de onder III genoemde bedragen vermeerderd met de boete op grond van de algemene bepalingen behorend bij de huurovereenkomst;
V M&M Plaza en ‘voor zover vereist’ [geïntimeerde 2] te veroordelen het pand aan de Floraweg 198 te (1032 ZG) Amsterdam te ontruimen binnen 14 dagen na betekening van dit arrest met al die en al wat zich vanwege M&M Plaza en [geïntimeerde 2] daarin of daarop bevindt, en het pand te verlaten met overgave van de sleutels en dit in goede staat ter vrije beschikking aan [appellant] te stellen en
- dat de echtgenote van [appellant] geen rechtsgeldig beroep kan doen op vernietiging van VSO II op grond van artikel 1:88 en 89 BW en
- dat [appellant] na betaling van koopsom en rente verplicht is tot levering van het bedrijfspand aan [geïntimeerde 2] .
2.Feiten
VSO I), neergelegd in een notariële akte, waarin [appellant] als partij 1 is aangeduid en [geïntimeerde 2] als partij 2. In deze akte staat onder meer vermeld:
getekend.
VSO II). [appellant] heeft de authenticiteit van deze overeenkomst betwist. De volledige tekst van deze VSO II luidt als volgt:
3.3. De beoordeling
Het betreft immers een recht van eerste koop op een bedrijfspand, niet meer en niet minder. (..)
Anders dan [appellant] meent gaat het in VSO II niet om een gift.”. Op die grondslag heeft de kantonrechter het beroep van [appellant] op de vernietiging door zijn echtgenote op grond van artikel 1:89 BW afgewezen. [appellant] heeft hiertegen gegriefd en aangevoerd dat de bepalingen van VSO II (wat er ook zij van de handtekening eronder) een bovenmatige gift inhouden en daarom nietig zijn omdat zijn echtgenote zich tijdig op laatstgenoemd artikel beroepen heeft. M&M Plaza en [geïntimeerde 2] hebben zich op het standpunt gesteld dat de bepalingen van VSO II geen gift inhouden en dat de echtgenote van [appellant] zich niet tijdig op het vernietigingsrecht heeft beroepen, omdat haar vorderingsrecht verjaard was ten tijde van haar beroep op het vernietigingsrecht.
“
109. Voor het geval dat de desbetreffende koopovereenkomst[uit 2021, met een derde, hof]
een zodanige handtekening niet bevat en [appellant] een aparte verklaring c.q. brief van de echtgenote overlegt, vordert [geïntimeerde 2] dat deze brief op authenticiteit wordt onderzocht. De ouderdom van de inkt van de handtekening van de echtgenote op dat document c.q. die brief dient immers te worden vastgesteld teneinde te voorkomen dat [appellant] een document fabriceert waarmee hij onder zijn verplichtingen uit VSO II kan uitkomen.”. Onder #115 voert [geïntimeerde 2] voorts nog aan dat de echtgenote (net als [appellant] ) geen beroep op artikel 1:88 BW toekomt omdat zij niet als gevolg van VSO II hoeft te vrezen voor haar toekomst c.q. pensioen. Onder #116 stelt [geïntimeerde 2] dat VSO II in het kader van de bedrijfsuitoefening van [appellant] plaatsvond. In het incidenteel hoger beroep stelt [geïntimeerde 2] dat “
hij twijfels heeft bij de echtheid van de vernietigingsbrief van de echtgenote van [appellant]”, hetgeen vervolgens leidt tot de vordering in incidenteel hoger beroep om [appellant] te veroordelen c.q. te gebieden tot (…) “
IV overlegging van het origineel van de brief van 4 april 2020 waarmee de echtgenote van [appellant] VSO II vernietigt al dan niet ex artikel 843a Rv.”. Wat er ook van deze proceshouding zij, het bestaan van de brief is in elk geval niet betwist en het hof zal hierna de brief van 4 april 2020 op alle aangevoerde aspecten beoordelen.
4.Beslissing
,alsmede in incidenteel hoger beroep tot op heden begroot op € 2.576,00 voor salaris, alsmede op € 163,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;