ECLI:NL:GHAMS:2024:732

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
200.331.079/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarder wegens onterecht beslaglegging en onnodige kosten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht tegen een gerechtsdeurwaarder. Klager, die in 2018 was veroordeeld tot betaling van een vordering, heeft vier jaar later te maken gekregen met beslaglegging op twee auto’s door de gerechtsdeurwaarder. Klager had de vordering niet volledig betaald en was van mening dat de gerechtsdeurwaarder onterecht beslag had gelegd, aangezien er geen communicatie had plaatsgevonden over de openstaande vordering in de tussenliggende jaren. Het hof heeft vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarder onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht door klager niet voorafgaand aan de beslaglegging in de gelegenheid te stellen om de vordering te voldoen of een betalingsregeling te treffen. Dit heeft geleid tot onnodige kosten voor klager. De klacht is deels gegrond verklaard, wat resulteerde in een berisping voor de gerechtsdeurwaarder. De klacht over het opheffen van het beslag op een van de auto’s is ongegrond verklaard, omdat klager zelf verantwoordelijk was voor het tijdig verkopen van de auto. Het hof heeft de beslissing van de kamer bevestigd en geen proceskostenveroordeling in hoger beroep opgelegd.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.331.079/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/717650 / DW RK 22/187
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 26 maart 2024
inzake
[appellant],
gerechtsdeurwaarder te [vestigingsplaats] ,
appellant,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde.
Partijen worden hierna de gerechtsdeurwaarder en klager genoemd.

1.De zaak in het kort

Klager is in 2018 veroordeeld tot betaling. Het vonnis is toen door een gerechtsdeurwaarder van een ander kantoor aan klager betekend. Omdat volledige betaling van de vordering is uitgebleven, heeft de gerechtsdeurwaarder in 2022 beslag gelegd op twee auto’s van klager. In deze tuchtprocedure verwijt klager de gerechtsdeurwaarder dat deze na vier jaar opeens beslag heeft gelegd voor een vordering die met 150% is toegenomen. Ook verwijt klager de gerechtsdeurwaarder dat deze weigert het beslag op een van de twee auto’s op te heffen, terwijl klager een deel van de vordering wil betalen met de opbrengst van de verkoop daarvan.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 16 augustus 2023 een beroepschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 17 juli 2023 (ECLI:NL:TGDKG:2023:47).
2.2.
Klager heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid om een verweerschrift in te dienen.
2.3.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 8 februari 2024. De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen en heeft het woord gevoerd. De gerechtsdeurwaarder en klager zijn niet verschenen.

3.Feiten

De kamer heeft in de bestreden beslissing een aantal feiten vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn komen vast te staan, zijn de feiten de volgende.
3.1.
Bij vonnis van 13 juni 2018 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant is klager veroordeeld tot het betalen van een bedrag van € 1.457,91 alsmede € 860,09 aan proceskosten. Dit vonnis is op 19 juli 2018 aan klager betekend door een gerechtsdeurwaarder van een ander kantoor, met daarbij het bevel om binnen twee dagen aan de inhoud van het vonnis te voldoen. Het totaalbedrag bedroeg op dat moment € 2.484,52.
3.2.
Op 10 januari 2022 is beslag gelegd op twee auto’s van klager. Bij exploot van 12 januari 2022 is dit beslag aan klager overbetekend.
3.3.
Bij e-mail van 17 januari 2022 heeft klager het kantoor van de gerechtsdeurwaarder om uitleg gevraagd.
3.4.
Een medewerker van de gerechtsdeurwaarder heeft bij e-mail van 20 januari 2022 hierop gereageerd en heeft klager daarbij kopieën gestuurd van de inleidende dagvaarding van 30 januari 2018 en het vonnis van 13 juni 2018.
3.5.
Bij e-mail van 4 februari 2022 heeft klager het kantoor van de gerechtsdeurwaarder laten weten dat hij zich de vordering niet goed kon herinneren. Hij vroeg zich af waarom de gerechtsdeurwaarder op dat moment met deze vordering kwam, terwijl deze uit 2015 dateerde. Ook heeft klager meegedeeld dat een van beide beslagen auto’s was geschorst vanwege hoge reparatiekosten. Hij gaf te kennen dat hij de onderdelen daarvan wilde verkopen.
3.6.
Bij brief van 10 februari 2022 heeft een medewerker van de gerechtsdeurwaarder klager laten weten dat de geplande veiling van de in beslag genomen auto’s was uitgesteld en is een specificatie van de openstaande vordering bijgevoegd. Blijkens deze specificatie was door klager een bedrag van € 566,71 betaald. Op dat moment resteerde nog een totaalbedrag van € 2.372,35.
3.7.
Op 15 februari 2022 is een betalingsregeling met klager overeengekomen.
3.8.
Klager heeft op 22 april 2022 aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarder gemeld dat hij kosten moest maken omdat de geschorste auto op zijn naam moest blijven staan, terwijl hij die gelden liever zou gebruiken voor de aflossing van zijn schuld.
3.9.
Bij e-mail van 2 mei 2022 heeft een medewerker van de gerechtsdeurwaarder aan klager laten weten dat het beslag gehandhaafd bleef totdat de volledige vordering zou zijn voldaan. Verder is in de e-mail vermeld dat de opdrachtgever het kantoor van de gerechtsdeurwaarder in november 2020 had bericht dat van klager een bedrag van € 566,71 was ontvangen.
3.10.
Klager heeft diezelfde dag per e-mail geantwoord dat hij het teleurstellend vond dat hij de geschorste auto niet kon verkopen, terwijl deze alleen maar stilstond en geld kostte in de vorm van stallingskosten, terwijl dit geld beter voor de aflossing van de vordering zou kunnen worden gebruikt.
3.11.
Bij e-mail van 6 mei 2022 heeft een medewerker van de gerechtsdeurwaarder hierop als volgt gereageerd:

Er is beslag gelegd omdat er na het uitspreken van het vonnis door de Kantonrechter, de betaling of het treffen van een betalingsregeling is uitgebleven. De procedure is daarom verder gelopen. Wanneer u het voertuig had willen verkopen om het openstaande dossier te voldoen, was hiervoor de mogelijkheid voordat wij overgingen tot beslag.
Het beslag zal derhalve blijven liggen totdat het openstaande saldo van € 2.155,85 is voldaan. (…)

4.De klacht

Klager beklaagt zich samengevat over het volgende.
a. Na het vonnis heeft klager vier jaar lang niets vernomen, waarna plotseling vanuit het niets beslag is gelegd op twee auto’s van klager voor een vordering die met 150% is toegenomen.
De gerechtsdeurwaarder heeft beslag gelegd op twee auto’s die op naam van klager staan en weigert het beslag op een van de auto’s eraf te halen. Klager wil de vordering betalen met de opbrengst van de verkoop van een van de auto’s.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing klachtonderdeel a. gegrond en klachtonderdeel b. ongegrond verklaard. De kamer heeft aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping opgelegd. Daarnaast heeft de kamer de gerechtsdeurwaarder veroordeeld tot betaling aan klager van een bedrag van € 50,- aan griffierecht en een bedrag van € 50,- voor de kosten van klager, alsmede tot betaling van € 1.500,- aan de kamer in verband met de kosten van de behandeling van de klacht, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.
Verantwoordelijk gerechtsdeurwaarder
5.2.
Klager heeft zijn klacht ingediend tegen het kantoor van de gerechtsdeurwaarder (LAVG). Evenals de kamer merkt het hof de in het kopje van deze beslissing vermelde gerechtsdeurwaarder als beklaagde aan, omdat hij verantwoordelijk is voor de bij hem werkzame medewerkers.
Voorkomen onnodige kosten (klachtonderdeel a.)
5.3.
De kamer heeft overwogen dat het op de weg van de gerechtsdeurwaarder had gelegen om klager voorafgaand aan het leggen van het beslag op de auto’s in de gelegenheid te stellen de vordering te betalen dan wel een regeling te treffen. Dit om te voorkomen dat de kosten onnodig zouden oplopen. Nu dit niet is gebeurd, heeft de kamer klachtonderdeel a. gegrond verklaard.
5.4.
In zijn beroepschrift heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat hij slechts opdracht had gekregen tot het leggen van beslag op de auto’s en dat hij/zijn kantoor niet betrokken was bij de voorafgaande incasso- en gerechtelijke procedure en de daaruit voortvloeiende kosten voor klager. Verder is het onjuist dat na het vonnis uit 2018 niets zou zijn gebeurd, want na de betekening heeft de gerechtsdeurwaarder die het dossier eerder behandelde een bedrag van in totaal € 566,71 van klager ontvangen. Ten slotte bestaat er geen verplichting voor een gerechtsdeurwaarder om een schuldenaar aan te schrijven voordat beslag wordt gelegd. Bovendien bestaat dan ook het risico dat de schuldenaar de auto’s op een andere naam zet of – bij bankbeslag – gelden van de rekening haalt, aldus de gerechtsdeurwaarder.
5.5.
De gerechtsdeurwaarder heeft het dossier eind 2020 overgenomen van een collega. Het hof is, net als de kamer, van oordeel dat het in de omstandigheden van dit geval op de weg van de gerechtsdeurwaarder had gelegen om klager voorafgaand aan het leggen van het beslag in de gelegenheid te stellen de vordering te betalen dan wel een regeling te treffen. Voor (de medewerkers van) de gerechtsdeurwaarder was namelijk niet volledig duidelijk wat sinds de betekening van het vonnis in 2018 in het dossier van klager nog was gebeurd. Door (de gemachtigde van) de gerechtsdeurwaarder is ter zitting in hoger beroep verklaard dat bij het gerechtsdeurwaarderskantoor van wie het dossier was overgenomen niet is nagevraagd welke handelingen al in het dossier waren verricht. Ook al heeft een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht als hem wordt verzocht beslag te leggen en hoeft hij in het algemeen ook niet te waarschuwen voordat hij tot beslaglegging overgaat, in dit geval had van de gerechtsdeurwaarder mogen worden verwacht dat hij zou onderzoeken of er de afgelopen jaren nog contact met klager was geweest over de openstaande vordering en zo ja op welke manier. Door dit niet te doen heeft de gerechtsdeurwaarder het risico genomen dat onnodig kosten zouden worden gemaakt. Met deze handelwijze heeft de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld, zodat ook het hof van oordeel is dat klachtonderdeel a. gegrond is. Het oplopen van de kosten van de vordering is verder niet aan de gerechtsdeurwaarder te wijten, maar dat doet aan de gegrondheid van klachtonderdeel a. niet af.
Opheffen beslag auto (klachtonderdeel b.)
5.6.
De kamer heeft overwogen dat het niet aan de gerechtsdeurwaarder kan worden verweten dat klager stallingskosten voor de door klager geschorste auto moet betalen. Indien klager deze auto had willen verkopen, had hij dit eerder, voor de beslaglegging, kunnen doen. Een tuchtrechtelijk verwijt kan de gerechtsdeurwaarder op dit klachtonderdeel niet worden gemaakt. Verder heeft de kamer geoordeeld dat, indien klager het met de tenuitvoerlegging van de titel niet eens was, hij een executiegeschil had dienen aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder, aangezien het tuchtrecht daarvoor niet de geëigende weg is.
5.7.
Het hof sluit zich bij deze overwegingen van de kamer aan en maakt die tot de zijne. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen en geeft het hof geen aanleiding om tot een andere beoordeling te komen dan de kamer. Het hof acht daarom, net als de kamer, klachtonderdeel b. ongegrond.
Maatregel
5.8.
De kamer heeft aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping opgelegd. Ook het hof is van oordeel dat het handelen van de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar is. Weliswaar gaat het om een minder knellend beslag (in vergelijking met bijvoorbeeld een bankbeslag), maar de zorgvuldigheid vereist ook in dit geval dat het maken van onnodige kosten wordt voorkomen. De behandeling in hoger beroep geeft ook geen aanleiding om aan de gerechtsdeurwaarder een mildere maatregel op te leggen. Daarom vindt het hof, net als de kamer, de maatregel van berisping passend en geboden.
Geen proceskostenveroordeling in hoger beroep
5.9.
Het hoger beroep leidt tot oplegging van dezelfde maatregel als de kamer heeft opgelegd. Daarom ziet het hof – overeenkomstig de door het hof gehanteerde richtlijn ‘
Uitgangspunten proceskostenveroordeling in hoger beroep’ (te raadplegen op de website van dit hof) – af van een kostenveroordeling in hoger beroep. De door de kamer uitgesproken proceskostenveroordeling blijft wel in stand.
Conclusie
5.10.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hof, net als de kamer, van oordeel is dat klachtonderdeel a. gegrond en klachtonderdeel b. ongegrond is en dat aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping moet worden opgelegd. Het hof zal de beslissing van de kamer daarom bevestigen.

6.Beslissing

Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2024 door de rolraadsheer.