ECLI:NL:GHAMS:2024:716

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
200.334.622/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bestreden beschikking inzake de duur van de ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, [minderjarige], geboren in 2018. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder een verzoek ingediend tot verlenging van de ondertoezichtstelling, die door de kinderrechter was opgelegd tot 5 april 2024. De moeder was van mening dat de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] voortduurde en dat de ondertoezichtstelling voor een langere periode moest worden verlengd. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats B] en de Raad voor de Kinderbescherming waren verweerders in deze procedure. De Raad had aanvankelijk aangegeven dat de ondertoezichtstelling niet langer dan tot 5 april 2024 nodig was, maar tijdens de mondelinge behandeling kwam naar voren dat er ook redenen waren om de ondertoezichtstelling mogelijk langer te verlengen.

Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd voor zover het de duur van de ondertoezichtstelling betreft en heeft deze verlengd tot 5 oktober 2024. Het hof oordeelde dat er nog steeds sprake was van een ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige], die zorgwekkend gedrag vertoonde en waarbij de communicatie tussen de ouders problematisch was. Het hof benadrukte dat de hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk bleef, gezien de huidige situatie en de zorgen over het gedrag van [minderjarige]. De ingangsdatum van de ondertoezichtstelling is vastgesteld op 5 oktober 2023, de datum waarop de kinderrechter de ondertoezichtstelling had opgelegd. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.334.622/01
Zaaknummers rechtbank: C/15/343916 / JU RK 23-1403 en C/15/344436 / JU RK 23-1494
Beschikking van de meervoudige kamer van 19 maart 2024 inzake
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: (de) moeder,
advocaat: mr. N.P. Scholte te 's-Hertogenbosch,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de Raad.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats B ] , gevestigd te [plaats B ] (hierna te noemen: de GI);
- [de vader] (hierna te noemen: (de) vader);
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna te noemen: de kinderrechter) van 5 oktober 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (hierna te noemen: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 14 november 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 5 oktober 2023.
2.2
De GI heeft op 15 december 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
De Raad heeft op 21 december 2023 bericht geen verweerschrift te zullen indienen, maar ter zitting mondeling verweer te zullen voeren.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bijlage van de zijde van de GI van 20 december 2023;
- een bericht van de zijde van de moeder van 29 december 2023 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de moeder van 8 januari 2024, met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 29 februari 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de Raad, vertegenwoordigd door V.A.S. Regout.
De GI heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling laten weten niet te zullen verschijnen. Daarbij heeft de GI verwezen naar de inhoud van het verweerschrift dat zij heeft ingediend, waarin zij haar standpunt heeft toegelicht. Ook de vader is, met bericht van verhindering, niet op de mondelinge behandeling verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] , geboren [in] 2018 te [plaats B ] .
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.2
[minderjarige] woont bij zijn moeder.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 20 september 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 20 september 2022. Deze ondertoezichtstelling is bij beschikking van 12 september 2022 voor de duur van een jaar verlengd. Omdat de GI daartoe nog niet was overgegaan, heeft de moeder op 11 september 2023 bij de kinderrechter een verzoek ingediend tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar. Bij beschikking van 19 september 2023 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van drie weken verlengd tot 11 oktober 2023, en het verzoek van de moeder voor het overige aangehouden. Op 21 september 2023 heeft de Raad een verzoek om een ondertoezichtstelling van [minderjarige] ingediend. Daarbij heeft hij verzocht om [minderjarige] voor de duur van zes maanden onder toezicht te stellen. De Raad heeft dit verzoek gedaan omdat hij een ondertoezichtstelling noodzakelijk achtte, en de GI verzuimd had om tijdig een verlengingsverzoek in te dienen.
3.4
Op 5 oktober 2023 heeft de voortgezette mondelinge behandeling bij de kinderrechter van het verzoek van de moeder plaatsgevonden, tezamen met de behandeling van het verzoek van de Raad. Bij gelegenheid van die mondelinge behandeling heeft de moeder haar verzoek om verlenging van de ondertoezichtstelling ingetrokken, omdat de Raad een herstelverzoek had ingediend.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 5 oktober 2023 tot 5 april 2024.
4.2
De moeder verzoekt in hoger beroep om, met vernietiging van de bestreden beschikking (in zoverre) en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, haar verzoek om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van twaalf maanden alsnog toe te wijzen voor het deel waarop nog niet is beslist, althans subsidiair de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen met ingang van 11 oktober 2023.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd. Aanvankelijk heeft de Raad aangegeven dat de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd dient te worden, maar later heeft de raadsvertegenwoordiger aangegeven dat er ook redenen zijn om de ondertoezichtstelling mogelijk langer te verlengen dan voor de duur van zes maanden.

5.De motivering van de beslissing

Het juridisch kader
5.1
Op grond van artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
Op grond van artikel 1:258 BW is de duur van de ondertoezichtstelling, behoudens verlenging, ten hoogste een jaar.
5.2
In deze zaak zal het hof moeten beoordelen of de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] ook na 5 april 2024 nog aanwezig is, en hulpverlening in het gedwongen kader ook na die datum nodig blijft om die ontwikkelingsbedreiging in voldoende mate te kunnen afwenden. Partijen hebben daarover het volgende aangevoerd.
Standpunten van partijen
Standpunt moeder
5.3
Moeder is van mening dat de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] nog steeds voortduurt, en ook na 5 april 2014 nog aanwezig zal zijn. Zij maakt zich grote zorgen om [minderjarige] . Het gaat niet goed met hem. Zijn gedrag is problematisch, en ook op school gaat het niet goed. Momenteel mag [minderjarige] vanwege zijn gedrag geen volle dagen naar school. School kan hem niet aan. Moeder heeft iedere dag wel een gesprek op school. Als het zo doorgaat kan het zijn dat [minderjarige] helemaal thuis komt te zitten. Pas na de zomer kan [minderjarige] terecht op het speciaal onderwijs. [minderjarige] wordt inmiddels onderzocht bij de [X stichting] . De verwachting is dat er eind mei of juni van dit jaar een diagnose gesteld zal kunnen worden. Met name rondom de omgangsmomenten met vader verslechtert het gedrag van [minderjarige] nog verder. [minderjarige] heeft dan woedeaanvallen, en is nog minder te sturen. Moeder heeft het gevoel dat zij er helemaal alleen voor staat. Vader wuift voor haar gevoel alles weg, en ook in de hulpverlening van Actief en Advies heeft zij niet altijd vertrouwen. Moeder heeft het gevoel dat Actief en Advies meer aan de kant van vader staat. De communicatie met vader verloopt niet goed. Thans fungeert de hulpverlener van Actief en Advies als tussenpersoon in de communicatie. Rechtstreekse communicatie met vader is niet goed mogelijk. Moeder heeft geen vertrouwen in de inzet van preventieve jeugdhulp. Die is eerder ingezet, en dat is helemaal misgelopen.
Moeder heeft verder nog aangevoerd dat haar advocaat niet bij de (voortgezette) mondelinge behandeling bij de rechtbank aanwezig kon zijn. Daardoor heeft zij haar eigen verzoek om verlenging ingetrokken, zonder zich te realiseren dat dan alleen het verzoek van de Raad zou overblijven, waarin werd verzocht om een ondertoezichtstelling voor de duur van slechts zes maanden. Als zij zich dit wel had gerealiseerd, had zij haar verzoek nooit ingetrokken. Voor het geval ook het hof van oordeel zou zijn dat de ondertoezichtstelling maar voor een half jaar dient te worden uitgesproken, is de moeder van mening dat de ingangsdatum van die ondertoezichtstelling 11 oktober 2023 moet zijn, en niet 5 oktober 2023, zoals de rechtbank heeft geoordeeld. In dat geval loopt de ondertoezichtstelling dus tot 11 april 2024, en niet tot 5 april 2024.
Standpunt GI
5.4
De GI heeft aangevoerd dat wat haar betreft de doelen van de ondertoezichtstelling zijn behaald, en dat het dus niet nodig is de ondertoezichtstelling langer dan tot 5 april 2024 te laten voortduren. De GI heeft op 9 januari 2023 samen met de ouders en Actief en Advies een duidelijke omgangsregeling afgesproken tussen [minderjarige] en de vader. [minderjarige] is op dit moment eenmaal in de twee weken een weekend van vrijdag om 16.30 uur tot zondag om 17.00 uur bij de vader. De vakanties verdelen de ouders in overleg, en de zomervakantie delen zij bij helfte. Deze omgang verloopt volgens de GI zonder grote problemen, en daar waar discussie ontstaat kan Actief en Advies tussen de ouders bemiddelen om tot een compromis te komen. De GI is van plan deze omgang vast te laten leggen door de rechtbank. Actief en Advies heeft inmiddels ook zicht gekregen op de opvoedvaardigheden van beide ouders. Zij zien twee ouders die veel van hun kind houden, en goed bij hem aan weten te sluiten. Ondanks dat ouders het gedrag van [minderjarige] anders ervaren en definiëren, en ouders anders naar de opvoeding van [minderjarige] kijken, heeft de GI daar geen zorgen over.
De GI heeft verder aangevoerd dat de communicatie tussen de ouders sinds november 2023 is verbeterd. Zij houden zich goed aan de afspraken die met de GI zijn gemaakt over hoe zij elkaar bejegenen. Thans is de inzet gericht op parallel ouderschap. Met de inzet van parallel ouderschap door Actief en Advies beoogt de GI te bewerkstelligen dat de ouders vertrouwen in elkaar krijgen, en dat zij [minderjarige] volledig los kunnen laten als hij bij de andere ouder is. Enkel over noodzakelijke zaken wordt gecommuniceerd via Whatsapp of via de e-mail. Al met al hebben de ouders volgens de GI grote stappen vooruit gemaakt. Zij gaan de hulpverlening aan die nodig is om de ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] weg te nemen, en laten zien dat zij [minderjarige] op de eerste plaats zetten. De GI ziet dan ook geen noodzaak om na 5 april 2024 betrokken te blijven. Het plan is dan ook om na afloop van de huidige ondertoezichtstelling het gezin over te dragen naar de Preventieve Jeugdbescherming in [plaats A] .
Standpunt Raad
5.5
De Raad baseert zich op de input die zij van de GI heeft gekregen. Op basis van die input lijkt het op het eerste gezicht niet nodig de ondertoezichtstelling langer dan tot 5 april 2024 te laten lopen. Volgens de GI zijn de doelen van de ondertoezichtstelling grotendeels behaald. Daarnaast werken ouders vrijwillig mee aan de hulpverlening. Het gedwongen kader dat een ondertoezichtstelling geeft, is dan ook niet meer nodig. Tegelijkertijd onderkent de Raad dat er wel nog ‘losse eindjes’ zijn. Zo is op dit moment bij de rechtbank nog geen verzoek om vaststelling van de thans lopende omgangsregeling tussen [minderjarige] en zijn vader ingediend. Daarnaast zijn er zorgen over het gedrag van [minderjarige] . De Raad heeft daar onvoldoende zicht op. Doordat de GI niet bij de mondelinge behandeling aanwezig is, is het voor de Raad lastig daar een goed beeld van te krijgen. Onder deze omstandigheden kan de Raad zich voorstellen dat de moeder de ondertoezichtstelling langer wil laten voortduren. Alles afwegende, neigt de Raad er dan ook naar de ondertoezichtstelling ook na 5 april 2024 te verlengen.
Oordeel hof
5.6
Bij zijn beoordeling stelt het hof voorop dat in deze zaak (uitsluitend) geoordeeld kan worden over het verzoek van de Raad om een ondertoezichtstelling voor [minderjarige] uit te spreken. De moeder heeft haar verzoek om verlenging bij gelegenheid van de mondelinge behandeling bij de rechtbank ingetrokken, zodat dat verzoek thans niet meer voorligt. Dat, zoals de moeder stelt, de kinderrechter ten onrechte zou hebben overwogen dat niet beslist hoefde te worden op het verzoek van de moeder wordt niet gevolgd. Onvoldoende gebleken is dat de moeder de gevolgen van die beslissing niet heeft kunnen overzien. Het hof ziet, gelet op de standpunten van partijen zoals deze ter zitting in hoger beroep zijn toegelicht, aanleiding om van de aanvankelijk door de Raad verzochte termijn van een half jaar af te wijken, en aan te sluiten bij de termijn van een jaar die de moeder graag wenst. Daartoe acht het hof het volgende van belang.
5.7
Naar het oordeel van het hof is nog steeds sprake van een ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] . Die ontwikkelingsbedreiging bestaat eruit dat [minderjarige] zorgwekkend gedrag laat zien, dat niet duidelijk is waar dat gedrag vandaan komt, en dat moeder mede door dit gedrag onder zware druk staat. Door zijn gedrag mag [minderjarige] op dit moment geen volle dagen naar school, en onduidelijk is hoe de rest van het schooljaar zal verlopen. Ouders ervaren het gedrag van [minderjarige] zeer verschillend, en tussen hen is hierover geen rechtstreekse communicatie mogelijk. De communicatie tussen ouders verloopt sowieso niet goed, en vindt eigenlijk alleen maar plaats onder begeleiding en/of middels tussenkomst van de hulpverlener van Actief en Advies. Moeder heeft bovendien erg weinig vertrouwen in vader, en heeft het gevoel dat zij er alleen voorstaat. Dit gebrek aan communicatie en vertrouwen tussen ouders is een versterkende factor in de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] . Het gedrag van [minderjarige] baart op zichzelf al zorgen, maar als ouders niet voldoende in staat zijn om daarin gezamenlijk op te trekken, wordt de bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] alleen maar groter.
De vraag is vervolgens of de zorg die in verband met het wegnemen van deze bedreiging noodzakelijk is, door ouders voldoende wordt geaccepteerd. Het hof vindt het op dit moment te vroeg om dat te kunnen vaststellen. Daarbij neemt het hof als uitgangspunt dat partijen daar geruime tijd niet toe in staat zijn geweest, en dat zij pas sinds het najaar 2023 daar echt vorderingen in gemaakt lijken te hebben. Dit is dus nog een broze ontwikkeling, waarvan nog niet goed beoordeeld kan worden hoe bestendig deze is. Daarnaast staat vast dat het diagnostisch onderzoek naar [minderjarige] bij de [X stichting] pas net is gestart, en dat nog niet duidelijk is wat er uit dat onderzoek zal komen. Aldus is ook nog niet duidelijk of er nadere hulpverlening voor [minderjarige] nodig is, en of ouders bereid zijn om ook aan die hulpverlening hun medewerking te verlenen. Daarbij kwalificeert het hof het gebrek aan goede communicatie en vertrouwen tussen de ouders als een risicofactor. Om op vrijwillige basis tot de juiste hulpverlening voor [minderjarige] te kunnen komen, is het belangrijk dat ouders elkaar vertrouwen en dat zij met elkaar overleg kunnen voeren. Op dit moment is dat nog te lastig voor hen. Het hof neemt in zijn overwegingen verder nog mee dat er op dit moment weliswaar een vaste omgangsregeling tussen [minderjarige] en zijn vader lijkt te zijn, maar dat deze nog niet tussen partijen is vastgelegd, terwijl moeder aangeeft dat het gedrag van [minderjarige] rondom de contactmomenten met zijn vader verder verslechtert. Ook hiervoor geldt dat het belangrijk is dat tussen partijen overleg kan plaatsvinden, en dat er wederzijds vertrouwen is. Vaststaat dat beide op dit moment ontbreken, zodat ook wat dat betreft hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk kan blijken te zijn. Tot slot acht het hof nog van belang dat op dit moment niet duidelijk is op welke wijze de GI de overdracht naar hulpverlening in het vrijwillig kader vorm wil geven, en welke (on-)mogelijkheden er in dat kader zijn. Aldus kan ook niet worden vastgesteld dat ouders bereid zijn om daar hun medewerking aan te verlenen, als is het maar omdat zij thans niet kunnen overzien wat er in dat kader van hen zal worden verwacht.
5.8
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de door de rechtbank uitgesproken ondertoezichtstelling niet voor een periode van een half jaar dient te worden opgelegd, maar dat deze voor de duur van een jaar uitgesproken dient te worden. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt dan ook vernietigen, en de ondertoezichtstelling alsnog voor de duur van een jaar opleggen. De doelen waar de GI in die periode in ieder geval aan dient te werken zijn:
  • dat er zicht komt op de gedragsproblematiek van [minderjarige] en de mogelijke oorzaken daarvan;
  • dat er zicht komt op de hulpverlening die in verband met het gedrag van [minderjarige] ingezet dient te worden, alsmede dat er zicht komt op de bereidheid van ouders om aan die hulpverlening hun medewerking te verlenen;
  • versteviging van de communicatie tussen ouders en van hun onderlinge vertrouwen, in ieder geval op het niveau dat nodig is voor het slagen van parallel ouderschap;
  • vastlegging van een bestendige en haalbare omgang tussen [minderjarige] en zijn vader;
  • een goede overdracht naar preventieve hulpverlening, waarbij (i) voor alle betrokkenen duidelijk wordt welke hulpverlening in het vrijwillig kader beschikbaar is, (ii) alle betrokkenen het erover eens zijn welke hulpverlening voor [minderjarige] ingezet gaat worden, (iii) er duidelijkheid bestaat over wat daarin van ouders wordt verwacht, en (iv) er duidelijkheid is over de bereidheid van ouders om daaraan vrijwillig mee te werken.
5.9
Bij dit alles heeft als ingangsdatum voor de ondertoezichtstelling 5 oktober 2023 te gelden. Dat is immers de datum waarop de rechtbank de door de Raad verzochte ondertoezichtstelling heeft opgelegd. Dat de rechtbank de eerdere ondertoezichtstelling bij beschikking van 19 september 2023 tot 11 oktober 2023 heeft verlengd, is in deze beoordeling niet relevant. Die ondertoezichtstelling is immers komen te vervallen, zodat deze voor de ingangsdatum van de huidige ondertoezichtstelling geen rol meer speelt.
5.1
Met inachtneming van het voorgaande komt het hof tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover het de duur van de uitgesproken ondertoezichtstelling betreft en, in zoverre opnieuw rechtdoende,
stelt de minderjarige
[minderjarige]onder toezicht van de Jeugdbescherming Regio [plaats B ] , gevestigd te [plaats B ] , met ingang van 5 oktober 2023 tot 5 oktober 2024;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.M. Subelack, mr. M.T. Hoogland, en mr. J.F. Miedema, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert als griffier, en is op 19 maart 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.