ECLI:NL:GHAMS:2024:712

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
200.333.367/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de vader over minderjarige en benoeming van de GI tot voogd

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de vader over zijn minderjarige dochter, [minderjarige]. De vader, die momenteel gedetineerd is, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 14 juli 2023 aangevochten, waarin zijn gezag over [minderjarige] was beëindigd en de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers (GI) tot voogd was benoemd. Het hof heeft vastgesteld dat de vader door zijn persoonlijke problematiek en detentie al jarenlang geen stabiele factor is in het leven van [minderjarige] en onvoldoende beschikbaar is voor haar opvoeding en verzorging. De moeder van [minderjarige] is onder curatele gesteld en heeft geen actieve rol in haar leven. Het hof heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de wisselingen van verblijfplekken van [minderjarige] en de zorgen over haar ontwikkeling. Het hof concludeert dat de vader niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] binnen een aanvaardbare termijn te dragen. De beëindiging van het gezag van de vader is gerechtvaardigd in het belang van de opvoeding en verzorging van [minderjarige]. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en wijst het verzoek van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.333.367/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/337798 / FA RK 23-1218
Beschikking van de meervoudige kamer van 19 maart 2024 inzake
[de vader] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.J.C. Engels te Heerhugowaard,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als informant is aangemerkt:
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder).
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
  • de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers, locatie [plaats B] (hierna te noemen: de GI);
  • [pleegvader] (hierna te noemen: de pleegvader);
  • de minderjarige [minderjarige] .

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna te noemen: de rechtbank), van 14 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 12 oktober 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 14 juli 2023.
2.2
De raad heeft op 28 november 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vader van 16 november 2023 met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 7 februari 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. J. Brouwer (waarnemend voor mr. J.J.C. Engels);
- de raad, vertegenwoordigd door W. Daalderop;
- twee medewerkers van de GI.
De pleegvader heeft zich vanwege een lichamelijk ongemak moeten afmelden voor de zitting. De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet in persoon verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ). [minderjarige] is [in] 2015 te [plaats C] geboren. [minderjarige] is al voor haar geboorte voorlopig onder toezicht gesteld. Na haar geboorte is [minderjarige] middels een machtiging van de kinderrechter geplaatst bij de vader en diens toenmalige partner. De vader had toen niet het gezag over [minderjarige] . Bij beschikking van de kinderrechter van 22 april 2015 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar. De moeder is in mei 2015 onder curatele gesteld en was vanaf dat moment onbevoegd tot gezag. Per 22 mei 2015 stond [minderjarige] onder voogdij van de GI. Bij beschikking van 10 oktober 2018 is de vader belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] . Bij beschikking van de kinderrechter van 13 mei 2019 is [minderjarige] weer onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar. De ondertoezichtstelling is daarna door de kinderrechter steeds verlengd, meest recent tot 3 december 2023.
3.2
Vanaf de plaatsing van [minderjarige] bij de vader is de vader meerdere perioden gedetineerd geweest en was hij niet beschikbaar voor [minderjarige] . In de periode dat [minderjarige] bij de vader woonachtig was zijn er verschillende wisselingen geweest van verblijfplekken omdat de vader geen beschikking had over een eigen woning. Vanaf april 2019 verbleef de vader samen met [minderjarige] bij oma moederszijde (mz) en haar partner (de huidige pleegvader). In augustus 2019 is de vader met [minderjarige] tijdelijk ingetrokken bij een zus van hem. Bij beschikking van de kinderrechter van 3 juni 2020 is [minderjarige] met een machtiging van de kinderrechter geplaatst in het netwerkpleeggezin van de oma (mz) en haar partner, de huidige pleegvader. De machtiging tot uithuisplaatsing is nadien door de kinderrechter steeds verlengd, laatstelijk tot 3 december 2023. Oma is op 24 december 2022 overleden.
3.3
[minderjarige] verblijft op dit moment bij de pleegvader.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op verzoek van de raad, het eenhoofdig gezag van de vader over [minderjarige] beëindigd en is de GI tot voogd over [minderjarige] benoemd.
4.2
De vader is met een grief in hoger beroep gekomen en hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, naar het hof begrijpt, het inleidende verzoek van de raad om het gezag van hem over [minderjarige] te beëindigen, af te wijzen.
4.3
De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de vader af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

De standpunten van partijen
5.1
De vader is samengevat van mening dat de rechtbank ten onrechte zijn gezag heeft beëindigd en dat ten onrechte is geoordeeld dat aan het criterium van artikel 1:266 lid 1 sub a BW is voldaan. Hij stelt dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij het gezag over haar zal behouden. Hij heeft de wens om weer betrokken te worden en te blijven bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] en hij wil gezagsbeslissingen over haar kunnen nemen. Tijdens de recente begeleide bezoeken is vastgesteld dat de vader goed kan aansluiten bij de behoeftes van [minderjarige] . Het is zijn grote angst dat als zijn gezag over [minderjarige] wordt beëindigd, hij als vader naar de achtergrond zal verdwijnen en geen gewichtige rol meer in haar leven zal kunnen spelen. Hij vreest dat de toch al zeer summiere contactmomenten tussen hem en [minderjarige] dan nog verder zullen worden ingeperkt. [minderjarige] heeft al zoveel verliezen geleden in haar leven en zoveel wisselingen van woonplek meegemaakt, dat de vader zich op het standpunt stelt dat hij degene is die het beste voor haar zou kunnen zorgen. De vader is van mening dat hij de rol van gezaghebbende ouder succesvol kan volbrengen, ook wanneer dit op afstand zal zijn. Hij is bereid mee te werken aan de noodzakelijke begeleiding die de ontwikkeling van [minderjarige] ten goede kan komen. Volgens de vader kan met een lichtere maatregel dan een gezagsbeëindiging volstaan worden. De vader zal namelijk enkel beslissingen nemen in het belang van [minderjarige] . De vader erkent zijn eigen problematiek en zijn eigen aandeel in de thans ontstane situatie ten gevolge waarvan [minderjarige] is geplaatst bij de oma (mz). De vader geeft ook aan dat hij zich realiseert dat hij na afloop van zijn huidige detentie, hij verwacht in het najaar van 2024 weer vrij te zijn, nog een lange weg te gaan heeft voordat hij weer kan beschikken over een eigen woning en hij zijn draai in de maatschappij weer heeft gevonden. De vader is momenteel al druk doende om met ondersteuning en begeleiding vanuit de PI, plannen te maken om er voor te zorgen dat hij na zijn detentie niet weer terugvalt in oude patronen.
5.2
De raad is van mening dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat aan de gronden voor een gezagsbeëindiging als bedoeld in artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan en dat de rechtbank het gezag van de vader terecht heeft beëindigd en de GI met de voogdij heeft belast. [minderjarige] heeft iemand nodig die in staat is om (duurzaam, structureel) de verantwoordelijkheid voor haar verzorging en opvoeding te dragen. Ondanks de inzet van hulpverlening is het de vader echter niet gelukt om beschikbaar, betrouwbaar en bereikbaar voor [minderjarige] te zijn. De vader is een traject bij TerWille in [plaats] , waarbij hij aan zichzelf kon werken, kamertraining zou krijgen en een dagbesteding had, niet aangegaan. Het lukt hem niet om zijn leven zelfstandig te organiseren en stabiel te houden. De raad meent dat een beëindiging van het gezag niet in de weg staat aan het zijn van een betrokken en liefhebbende vader, dat hij daardoor niet op de achtergrond hoeft te raken en dat zijn vaderschap niet wordt ontkend. De raad meent dat de vader er geen blijk van geeft het belang van [minderjarige] voorop te stellen. Hij stelt immers (opnieuw) de huidige plek van [minderjarige] bij de pleegvader ter discussie, terwijl hij zelf nog geen enkel reëel alternatief kan bieden.
Het standpunt van de GI
5.3
De GI heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat het redelijk goed gaat met [minderjarige] . [minderjarige] vindt het wel moeilijk om over haar emoties te praten en de GI wil hier meer zicht op krijgen. Voor [minderjarige] is het heel belangrijk dat zij zich een beeld kan gaan vormen over de belangrijke gebeurtenissen in haar leven tot nu toe, dan wordt het voor haar wellicht ook makkelijker om hier over te praten en haar gevoelens te uiten. De GI zet hiervoor nu Words and Pictures in. De contacten tussen de vader en [minderjarige] zijn er wel, maar zijn nog minimaal, mede ook vanwege de huidige detentie van de vader. Het contact is uitbesteed aan de Waerden. De GI is van mening dat een gezagsbeëindigende maatregel passend is.
Het wettelijk kader
5.4
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
De beoordeling
5.5
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht het gezag van de vader over [minderjarige] heeft beëindigd en de GI tot voogd heeft benoemd. Het hof overweegt daartoe als volgt. Uit de overgelegde stukken en het ter zitting aangevoerde komt naar voren dat [minderjarige] , nu 9 jaar oud, in haar nog jonge leven al heel veel heeft meegemaakt. Zij is vanaf haar geboorte gescheiden van de moeder en de eerste periode van haar leven heeft zij bij de vader en diens toenmalige partner gewoond. In de periode dat [minderjarige] woonachtig was bij de vader zijn er verschillende wisselingen geweest van partners van de vader en van verblijfplekken, omdat de vader niet beschikt over een eigen woning. Zo heeft de vader een periode met [minderjarige] bij de oma (mz) en haar partner (hierna: de pleegvader) en een periode bij de zus van de vader gewoond. Sinds 2019 woont [minderjarige] bij oma (mz) en pleegvader, waar zij sinds oma is overleden alleen met de pleegvader woont. De pleegvader is een vaste, veilige opvoeder en hechtingsfiguur voor [minderjarige] gebleken. Hij heeft een steunend netwerk om zich heen verzameld van familie en vrienden die hem en [minderjarige] ondersteunen. [minderjarige] groeit op dit moment veilig op bij de pleegvader. De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat gelet op de leeftijd van de pleegvader het verblijf van [minderjarige] bij hem mogelijk niet perspectiefbiedend is en dat momenteel gekeken wordt of een verblijf van [minderjarige] bij de zus van de vader eventueel een alternatief is. Daarnaast heeft de GI aangevoerd dat inmiddels het opvoedbesluit is genomen dat het opvoedperspectief van [minderjarige] niet meer bij de vader ligt. Tevens volgt uit het raadsrapport dat de moeder in verband met haar psychische problematiek langdurig is opgenomen en dat zij geen actieve opvoedende rol in het leven van [minderjarige] speelt. Vanwege de persoonlijke problematiek van de moeder is er sprake van een begeleide omgangsregeling tussen haar en [minderjarige] . De vader is meermaals gedetineerd geweest en ter zitting in hoger beroep is gebleken dat hij thans nog gedetineerd zit tot eind 2024. Hij heeft vanuit detentie eenmaal per week contact met [minderjarige] via een videoverbinding. Gebleken is dat er zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] , omdat zij vrijwel geen emoties toont en de contacten met haar luchtig en oppervlakkig blijven. Daarnaast zijn er zorgen over haar intelligentie. De GI heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat er op dit moment op school extra hulp wordt ingezet om [minderjarige] te ondersteunen bij het meer uit haar schulp komen en op het gebied van leerprestaties.
5.6
Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat de vader niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] binnen een voor haar aanvaardbaar te achten termijn te dragen. [minderjarige] woont inmiddels vier jaar bij de pleegvader, waar zij veilig opgroeit en stabiliteit en duidelijkheid ervaart. Vast is komen te staan dat de vader vanwege zijn persoonlijke problematiek al jarenlang geen stabiele factor is in het leven van [minderjarige] en dat hij onvoldoende beschikbaar en bereikbaar voor haar is om een bestendige rol te spelen in de opvoeding en verzorging van [minderjarige] . Hij heeft geen vaste woonplek, is de afgelopen jaren regelmatig gedetineerd geweest en zit op dit moment ook gedetineerd. Hulpverlening en ondersteuning die aan vader wordt aangeboden wordt door hem nauwelijks geaccepteerd en het is voor hem moeilijk om deelname aan een opgestart hulpverleningstraject te continueren. De vader heeft de zorgen die er zijn over zijn persoonlijke problematiek en over zijn opvoedvaardigheden niet weg kunnen nemen. Verder is gebleken dat de GI in het verleden vervangende toestemming heeft moeten vragen voor het aanvragen van een reisdocument voor [minderjarige] . Ter zitting in hoger beroep heeft de vader verklaard dat hij niet achter de plaatsing van [minderjarige] bij de pleegvader staat en dat hij wil dat zij bij de zus van de vader woont. Daarnaast blijkt uit het beroepschrift van de vader dat hij wenst dat [minderjarige] weer bij hem zal komen wonen zodra hij weer beschikt over een eigen woning. Het hof is echter van oordeel dat een terugplaatsing van [minderjarige] bij vader niet meer binnen een voor de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbare termijn kan worden bereikt. Dit maakt dat het hof een beëindiging van het gezag van de vader noodzakelijk acht. [minderjarige] is gebaat bij duidelijkheid over haar toekomstperspectief, rust en het contineren van een bestendige opvoedsituatie. Uit het door de vader niet weersproken raadsrapport blijkt dat de vader dit toekomstperspectief niet aan [minderjarige] kan bieden.
Uit het voorgaande volgt dat de inmenging in het familie- en gezinsleven van de vader en [minderjarige] , als bedoeld in artikel 8 EVRM, die het gevolg is van de beëindiging van het gezag van de vader, gerechtvaardigd is. Die inmenging is noodzakelijk in het belang van de opvoeding en verzorging van [minderjarige] , en voorts evenredig aan het doel van de bescherming van haar geestelijke en lichamelijke ontwikkeling.
5.7
Nu is voldaan aan de vereisten voor een gezagsbeëindiging zoals genoemd in artikel 1:266 lid 1 sub a BW, heeft de rechtbank het gezag van de vader over [minderjarige] terecht en op goede gronden beëindigd, met benoeming van de GI tot voogd over haar. Dit maakt dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
5.8
Ten overvloede overweegt het hof dat de beëindiging van het gezag van de vader niet betekent dat de familieband tussen hem en [minderjarige] wordt verbroken of dat hij geen rol van betekenis meer in het leven van [minderjarige] heeft. Het hof acht het een positieve ontwikkeling dat de GI ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat de omgang tussen de vader en [minderjarige] uitgebreid zal kunnen worden als de vader vrij komt en de omstandigheden uitbreiding van de omgang dan toelaten. Tegelijkertijd benadrukt het hof dat het [minderjarige] rust zou geven en dat het haar uit de conflicten zou houden, als de vader zich neerlegt bij het feit dat [minderjarige] op een andere plek dan bij hem opgroeit.
5.9
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Jonkers, mr. F. Kleefmann en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert als griffier en is op 19 maart 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.