ECLI:NL:GHAMS:2024:710

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
200.330.996/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van gezinsproblematiek en alcoholproblematiek van ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van vier minderjarigen, die onder toezicht zijn gesteld van een gecertificeerde instelling. De ouders van de kinderen, die kampen met alcoholproblematiek, hebben in het verleden intensieve hulpverlening ontvangen, maar zijn er niet in geslaagd een stabiele en veilige thuissituatie te creëren. Het hof heeft vastgesteld dat er grote zorgen waren over de thuissituatie, waaronder huiselijk geweld en spanningen, en dat de gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig waren ten tijde van de bestreden beschikking. De machtiging voor één van de kinderen is van rechtswege vervallen omdat deze niet ten uitvoer is gelegd. De ouders hebben verzocht om de machtiging voor de andere kinderen te beëindigen, maar het hof heeft besloten dat het wenselijk is om het stappenplan dat de ouders samen met de hulpverlening hebben opgesteld te blijven volgen. Het hof heeft de duur van de machtiging voor één van de kinderen bekort, omdat deze op korte termijn kan worden teruggeplaatst bij de ouders, maar heeft de machtiging voor de andere kinderen verlengd tot 11 mei 2024. De beslissing is genomen met het oog op de veiligheid en het welzijn van de kinderen, waarbij het hof benadrukt dat een zorgvuldige terugplaatsing noodzakelijk is.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.330.996/01
zaaknummers rechtbank: C/15/340907 / JU RK 23-944 (machtiging uithuisplaatsing [minderjarige 3] , [minderjarige 2] en [minderjarige 1] ) en
C/15/341466 / JU RK 23-1043 (machtiging uithuisplaatsing [minderjarige 4] )
beschikking van de meervoudige kamer van 19 maart 2024 in de zaak van
[de moeder],
verder te noemen: de moeder,
[de vader] ,
verder te noemen: de vader,
beiden wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekers in hoger beroep,
verder gezamenlijk ook te noemen: de ouders,
advocaat: mr. B.J. de Groot te Haarlem,
en
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te [plaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Het hof heeft verder als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (verder te noemen: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (verder te noemen: [minderjarige 2] );
- de minderjarige [minderjarige 3] (verder te noemen: [minderjarige 3] );
- de minderjarige [minderjarige 4] (verder te noemen: [minderjarige 4] ).
Het hof heeft verder als informanten aangemerkt:
- ZIJN. (verder te noemen: ZIJN);
- Parlan Zuid-Kennemerland (verder te noemen: Parlan).
In zijn adviserende rol is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats] ,
verder te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de kinderrechter

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (verder te noemen: de kinderrechter), van 12 juli 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De ouders zijn op 15 augustus 2023 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 12 juli 2023.
2.2
De GI heeft op 21 september 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de ouders van 22 september 2023, met bijlage;
- een bericht van de zijde van de ouders van 22 november 2023, met bijlagen;
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 6 december 2023 plaatsgevonden.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de toenmalige voorzitter op 28 november 2023 in het bijzijn van de griffier met de minderjarigen [minderjarige 4] en [minderjarige 3] gesproken. Deze voorzitter heeft de inhoud van dit gesprek ter zitting zakelijk weergegeven.
Aan het eind van de zitting is bij monde van deze voorzitter meegedeeld dat partijen uiterlijk 18 december 2023 de uitkomsten van het reeds gepland staand overleg van 13 december 2023 aan het hof dienen te berichten. Voorts is aan partijen de te verwachten uitspraakdatum meegedeeld.
2.5
Hierop zijn bij het hof de navolgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de ouders van 14 december 2023, met bijlage;
- een bericht van de zijde van de GI van 14 december 2023.
2.6
Vervolgens heeft het hof partijen bij e-mail van 10 januari 2024 bericht dat het hof zich onvoldoende voorgelicht acht om een beslissing te kunnen nemen en is een nieuwe mondelinge behandeling gepland.
2.7
Deze mondelinge behandeling heeft op 14 februari 2024, in andere samenstelling van het hof dan op 6 december 2023, plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsvoogd;
- de raad, vertegenwoordigd door V. Aelbers;
tevens heeft het hof de volgende informanten gehoord:
- ZIJN, vertegenwoordigd door [A] en [B] ;
- Parlan, vertegenwoordigd door [C] .
2.8
Omdat de samenstelling van het hof een andere was dan op 6 december 2023 heeft het hof de zaak ter zitting opnieuw behandeld.

3.De feiten

3.1
Uit het huwelijk van de ouders zijn geboren:
- [minderjarige 1] , [in] 2017 te [plaats B] ;
- [minderjarige 2] , [in] 2015 te [plaats B] ;
- [minderjarige 3] , [in] 2010 te [plaats B] ;
- [minderjarige 4] , [in] 2009 te [plaats B] ,
verder gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 11 mei 2020 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI. Die ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, voor het laatst tot 11 mei 2024.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 28 maart 2023 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg verleend voor de duur van vier weken. Bij beschikking van de kinderrechter van 6 april 2023 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] in een pleeggezin verleend tot 25 april 2023.
3.4
Bij beschikking van de kinderrechter van 13 juni 2023 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 4] in een netwerkpleeggezin, te weten het gezin van [D] , verleend voor de duur van vier weken. Bij beschikking van de kinderrechter van 22 juni 2023 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 4] in een netwerkpleeggezin verleend tot 22 december 2023.
3.5
Bij beschikking van de kinderrechter van 4 juli 2023 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] , [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend voor de duur van vier weken.
3.6
Op dit moment verblijven [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in [X huis] (hierna: [X huis] ), waar eerder ook [minderjarige 4] en [minderjarige 3] verbleven. Ten tijde van de zitting in hoger beroep verblijft [minderjarige 3] in de crisisopvang [crisisopvang] ( [crisisopvang] ) te [plaats C] . [minderjarige 4] verblijft inmiddels deels thuis en deels bij opa en oma.
3.7
Het hof heeft op 10 januari 2024 een bericht ontvangen van mr. De Groot waarin zij meldt dat de voormalig gezinsmanager zich heeft teruggetrokken. Op dit moment is er een (nieuwe) vaste gezinsvoogd betrokken bij het gezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op het verzoek van de GI, een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 4 juli 2023 tot 11 mei 2024.
4.2
De ouders verzochten aanvankelijk om met vernietiging van de bestreden beschikking de uithuisplaatsing van de kinderen te beëindigen per einde kerstvakantie 2023, althans de uithuisplaatsing gefaseerd te laten eindigen door de ouders het door hen samen met Parlan en ZIJN gemaakte stappenplan te laten doorlopen. Thans verzoeken zij, na wijziging van hun verzoek ter zitting in hoger beroep, om met vernietiging van de bestreden beschikking voor recht te verklaren dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 4] van rechtswege is vervallen, en voorts de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] , [minderjarige 2] en [minderjarige 1] te bekorten tot 1 april 2024.
4.3
De GI verzocht aanvankelijk het door de ouders ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
Ter zitting heeft de GI haar standpunt als volgt gewijzigd. Ten aanzien van [minderjarige 4] deelt de GI het standpunt van de ouders dat de machtiging tot uithuisplaatsing van rechtswege is vervallen. Ten aanzien van [minderjarige 3] is de GI akkoord met bekorting van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing tot 1 april 2024. Ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] handhaaft de GI haar verzoek de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Standpunten van partijen
5.1
De ouders stellen dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd.
Ten aanzien van [minderjarige 4] stellen de ouders dat de machtiging tot uithuisplaatsing inmiddels van rechtswege is vervallen omdat de machtiging al langer dan drie maanden niet ten uitvoer is gelegd. [minderjarige 4] verblijft sinds oktober 2023 al niet meer bij [X huis] .
Ten aanzien van [minderjarige 3] , [minderjarige 2] en [minderjarige 1] stellen de ouders dat de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing moet worden bekort. De ouders zijn het niet eens met de beslissing van de kinderrechter dat de kinderen tot het einde van de ondertoezichtstelling, te weten tot 11 mei 2024, uithuisgeplaatst zijn in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
5.2
De GI voert aan dat er ruimte moet kunnen zijn om de kinderen op veilige wijze terug te plaatsen bij de ouders. Dit maakt dat het niet wenselijk is om de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] te bekorten. Ten aanzien van [minderjarige 4] deelt de GI, zoals hierboven al is vermeld, het standpunt van de ouders dat de machtiging tot uithuisplaatsing van rechtswege is vervallen. Ten aanzien van [minderjarige 3] is de GI akkoord de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing te bekorten tot 1 april 2024.
Advies van de raad
5.3
De raad heeft ter zitting het volgende naar voren gebracht. De belangen en wensen van alle betrokkenen verschillen, maar verhouden zich wel tot elkaar en hebben ook invloed op elkaar. Het gemaakte stappenplan is een leidraad die gevolgd moet worden, zodat er rustig en weloverwogen kan worden gekeken naar de gevolgen voor alle betrokkenen op het moment dat er iets gaat veranderen. Elke stap die te snel gaat, kan grote gevolgen hebben voor de betrokkenen. Het uiteindelijke doel is dat de kinderen weer veilig thuis komen te wonen. Hiervoor moet goed worden gekeken naar wat de ouders en de kinderen nodig hebben. Het is daarom niet wenselijk om een specifieke termijn te verbinden aan het moment van terugplaatsing van de kinderen bij de ouders. De machtiging tot uithuisplaatsing vormt een kader waarbinnen de GI kan bekijken wanneer welke stap genomen dient te worden zoals ook bij [minderjarige 4] is gedaan. Al met al ziet de raad geen bezwaren om de bestreden beschikking te bekrachtigen, mits er goed wordt gekeken naar wat de ouders en de kinderen nodig hebben voor een terugplaatsing.
Wettelijk kader
5.4
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.5
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:265c, derde lid, BW vervalt een machtiging indien deze na verloop van drie maanden niet ten uitvoer is gelegd.
5.6
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:265d, vierde lid, BW kan de kinderrechter, op verzoek van de met het gezag belaste ouder, de machtiging geheel of gedeeltelijk intrekken of de duur ervan bekorten.
De beoordeling
5.7
Het hof zal eerst beoordelen of de gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen aanwezig waren ten tijde van het geven van de bestreden beschikking. Uit de stukken in het dossier en de behandeling ter zitting in hoger beroep is gebleken dat er de afgelopen jaren grote en langdurige zorgen waren over het gezin en dat sprake was van grote onrust, huiselijk geweld en onderlinge spanningen in de thuissituatie. Deze problemen hadden met name te maken met de alcoholproblematiek van de ouders. Ondanks de inzet van intensieve hulpverlening waarbij veiligheidsafspraken zijn gemaakt en intensieve begeleiding heeft plaatsgehad, lukte het de ouders niet om in het belang van de kinderen te handelen en een voor hen stabiele en veilige thuissituatie te creëren waarin een voorspelbare en duidelijke structuur werd geboden. De kinderen, met name de oudste twee, waren sterk ontregeld en lieten grenzeloos en zelfbepalend gedrag zien. Het gedrag van de jongste twee kinderen gaf blijk van onveilige hechting, argwaan, angst en alertheid. Gelet op deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen ten tijde van het geven van de bestreden beschikking aanwezig waren. Ouders hebben er blijk van gegeven zelf ook in te zien dat een uithuisplaatsing van de kinderen op dat moment niet te vermijden was. De bestreden beschikking zal dan ook in zoverre worden bekrachtigd.
[minderjarige 4]
5.8
Ten aanzien van [minderjarige 4] is uit de stukken en ter zitting in hoger beroep het volgende gebleken. [minderjarige 4] heeft eerst in een netwerkpleeggezin verbleven en vervolgens in een gezinshuis. In september 2023 is zij overgeplaatst naar een ander gezinshuis, te weten [X huis] , waar haar broers [minderjarige 3] , [minderjarige 2] en [minderjarige 1] ook verbleven. Inmiddels verblijft [minderjarige 4] vier dagen thuis bij de ouders en de overige drie dagen bij opa en oma. De ouders hebben, zoals hieronder zal worden beschreven, grote en positieve stappen gezet waardoor de thuissituatie gewijzigd is ten opzichte van de situatie vorig jaar. [minderjarige 4] is sinds oktober 2023 niet meer bij [X huis] geweest. Het gaat goed met [minderjarige 4] in de thuissituatie. [minderjarige 4] blowt niet meer en gebruikt ook geen andere drugs meer. Een van de aandachtspunten is de schoolgang van [minderjarige 4] . Inmiddels is [minderjarige 4] gestart op school, maar lukt het nog niet om zich ertoe te zetten om naar de klas te gaan. De ouders zijn hierover in gesprek met school en er zullen ook gesprekken plaatsvinden met Parlan.
5.9
Het hof is met partijen van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 4] van rechtswege is vervallen nu deze al drie maanden niet ten uitvoer is gelegd. [minderjarige 4] verblijft sinds oktober 2023 niet meer in [X huis] . Omdat de precieze datum waarop zij [X huis] in oktober 2023 heeft verlaten niet bekend is, zal het hof uitgaan van 31 oktober 2023 en de bestreden beschikking dan ook met ingang van 1 februari 2024 vernietigen, met afwijzing van het inleidend verzoek van de GI voor zover dit de periode van 1 februari 2024 tot 11 mei 2024 betreft. Een verklaring voor recht zoals door de ouders verzocht is daarnaast niet nodig, zodat bij toewijzing van dat verzoek geen belang bestaat en dat verzoek dus zal worden afgewezen.
[minderjarige 3] , [minderjarige 2] en [minderjarige 1]
5.1
[minderjarige 2] en [minderjarige 1] verblijven op dit moment, zoals reeds vermeld in 3.6, nog steeds in [X huis] op grond van de bestreden beschikking. [minderjarige 3] is onlangs geplaatst op een crisisplek bij de crisisopvang van het [crisisopvang] (zie ook 3.6). Aan het hof ligt de vraag voor of de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] , [minderjarige 2] en [minderjarige 1] dient voort te duren tot 11 mei 2024 zoals in de bestreden beschikking is bepaald, of eerder kan worden beëindigd. Het hof overweegt als volgt.
5.11
Uit de stukken en ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Er is sinds 2020 veel verschillende hulpverlening ingezet, waaronder Parlan en intensieve ambulante hulpverlening van ZIJN. Zowel de ouders als de kinderen worden nog steeds intensief begeleid door ZIJN. Ook de bezoeken van de ouders en de kinderen worden geobserveerd door een medewerker van ZIJN. De ouders zijn aangemeld voor behandeling bij de Brijder, waar zij beiden Cognitieve Gedragstherapie (CGT) gericht op middelengebruik hebben gekregen. Ten aanzien van de moeder heeft dit in groepsverband plaatsgevonden en ten aanzien van de vader in een één-op-één situatie. Uit de samenvatting van de behandeling van De Brijder van 14 november 2023 blijkt dat de behandeling goed verloopt. Het is ook het hof ter zitting duidelijk geworden dat de ouders inzicht tonen in de negatieve consequenties die hun alcoholgebruik heeft gehad en dat het hen lukt om aan hun dag invulling en besteding te geven zonder hierbij alcohol te nuttigen. De ouders geven aan dat zij positieve stappen hebben gezet door behandeling te volgen bij de Brijder en dat zij hiervan ook hebben geleerd en inzicht hebben verkregen in de situatie zoals deze de afgelopen jaren is geweest. Zij hebben hard aan zichzelf gewerkt en drinken beiden geen druppel alcohol meer. Ook gebruiken zij nog steeds aversiemedicatie. Verder geven de ouders openheid van zaken over hun problemen en staan zij open voor de hulpverlening van Parlan, ZIJN en de Brijder. De ouders zien in dat hun oude gedrag schadelijk is voor de kinderen en dat het noodzakelijk is om herhaling in de toekomst te voorkomen. Gelet op hun positieve ontwikkeling willen de ouders graag dat [minderjarige 3] , [minderjarige 2] en [minderjarige 1] op korte termijn weer thuis komen wonen. De ouders begrijpen dat het in het begin lastig zal zijn wanneer de kinderen weer thuis worden geplaatst en dat zij terugval in oude patronen moeten vermijden. Zij zien de meerwaarde van intensieve thuishulp in en vinden het fijn dat genoemde hulpverlening betrokken is en, voor zover mogelijk, blijft. In samenwerking met Parlan en ZIJN hebben de ouders een stappenplan opgesteld om de kinderen te laten wennen aan de uitbreiding van de omgang en vervolgens gefaseerd terug te werken naar hun thuisplaatsing. Het stappenplan bestaat uit vijf stappen gedurende een periode van twee weken per stap. De ouders zouden graag zien dat de uitvoering van het stappenplan wordt versneld door één week per stap te hanteren.
De GI voert aan dat het wenselijk is om het oorspronkelijke stappenplan te blijven volgen en om niet tot een versnelde uitvoering over te gaan. Ten aanzien van [minderjarige 3] heeft, naar recent duidelijk is geworden, een incident plaatsgevonden in [X huis] waarbij [minderjarige 3] zich grensoverschrijdend heeft gedragen ten opzichte van de jongste twee kinderen. [minderjarige 3] is om die reden geplaatst bij het [crisisopvang] . Gelet op dit incident is het noodzakelijk dat [minderjarige 3] passende behandeling krijgt op korte termijn. Zodra deze behandeling kan starten, kan [minderjarige 3] teruggeplaatst worden bij de ouders. Als de twee oudste kinderen weer thuis wonen, zal moeten worden bezien of het de ouders lukt om voldoende emotioneel beschikbaar voor hen te zijn. Als dit lukt, kan vervolgens worden toegewerkt naar een terugplaatsing van de twee jongste kinderen volgens het stappenplan. Vanwege het incident bij [X huis] is het tevens van belang dat, voordat de twee jongste kinderen naar huis gaan, gewerkt wordt aan het herstellen van het vertrouwen van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] ten opzichte van [minderjarige 3] , aldus nog steeds de GI.
5.12
Het hof is, net als de raad en de GI, van oordeel dat het van groot belang is dat de kinderen op een veilige en verantwoorde wijze worden teruggeplaatst. [minderjarige 4] logeert op dit moment al vier nachten thuis. [minderjarige 3] zal naar verwachting ook op korte termijn teruggeplaatst worden bij de ouders op het moment dat zijn behandeling kan starten. Zodra de twee oudste kinderen weer thuis wonen, zal dit een zware wissel trekken op de opvoedkwaliteiten van de ouders en zal een nieuw evenwicht in het gezin gevonden moeten worden. Voorkomen moet worden dat dit voor de ouders een trigger zou kunnen zijn voor een terugval in alcoholgebruik. Met name de intensieve zorg en begeleiding die de kinderen nodig hebben, mede gelet op de gedragsproblemen die zij eerder hebben laten zien, zullen hun volledig aandacht opeisen. Tevens dient er ruimte te zijn om de benodigde passende hulpverlening in te zetten voor zowel de ouders als de kinderen. Gelet op al deze omstandigheden acht het hof het niet verantwoord dat alle vier de kinderen in één keer worden teruggeplaatst bij de ouders en is het niet wenselijk dat het stappenplan versneld wordt doorlopen, zoals door de ouders is verzocht. Het belang van de jongste twee kinderen bij terugkeer naar een veilige en stabiele thuissituatie weegt naar het oordeel van het hof zwaarder dan hun belang bij een snelle thuisplaatsing. Zodra er binnen de nieuwe gezinsdynamiek een stabiel evenwicht is gevonden, is er ruimte om tot een terugplaatsing van de jongste twee kinderen over te gaan.
5.13
Het hof is van oordeel dat de machtiging ten aanzien van [minderjarige 3] bekort kan worden. [minderjarige 3] zal immers – naar verwachting – op korte termijn kunnen starten met zijn behandeling en zal dan teruggeplaatst worden bij de ouders. Het hof zal dan ook bepalen dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] tot 1 april 2024 zal worden bekrachtigd, met afwijzing van het inleidend verzoek van de GI voor het overige. Ten aanzien van de jongste twee kinderen, [minderjarige 2] en [minderjarige 1] is het hof, gelet op het in 5.12 overwogene, van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing dient voort te duren tot 11 mei 2024, zodat de bestreden beschikking voor hen in zijn geheel zal worden bekrachtigd. Het hof heeft bij dit oordeel betrokken dat de jongste twee kinderen, zeker sinds het incident met [minderjarige 3] , enorm toetrekken naar de ouders, die vaak bij hen zijn. Het hof ziet hierin echter, gelet op de hierboven omschreven belangenafweging, geen aanleiding om anders te oordelen, hoe begrijpelijk de wens van de ouders ook is om ook de jongste twee kinderen op 1 april 2023 thuisgeplaatst te hebben. De beslissing van het hof neemt overigens niet weg dat de GI in het kader van de lopende machtiging [minderjarige 2] en [minderjarige 1] eerder kan terugplaatsen indien blijkt dat deze gedurende de resterende looptijd hiervan in het belang van de kinderen niet meer noodzakelijk is.
5.14
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover daarbij een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] is verleend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 4 juli 2023 tot 11 mei 2024;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover daarbij een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] is verleend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 4 juli 2023 tot 1 april 2024, en wijst het inleidend verzoek van de GI voor het overige af;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover daarbij een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 4] is verleend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 4 juli 2023 tot het moment dat deze van rechtswege is vervallen, te weten 1 februari 2024, en wijst het inleidend verzoek van de GI voor het overige af;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. M.T. Hoogland en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier, en is op 19 maart 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.