ECLI:NL:GHAMS:2024:703

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
200.303.569/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk gezag en zorgregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een geschil tussen de ouders van een minderjarige over het gezamenlijk gezag en de zorgregeling. De vader, verzoeker in principaal hoger beroep, en de moeder, verzoekster in incidenteel hoger beroep, zijn beiden vertegenwoordigd door hun advocaten. De Raad voor de Kinderbescherming is betrokken als belanghebbende en heeft een rapport uitgebracht waarin wordt geadviseerd om het verzoek van de vader voor gezamenlijk gezag toe te wijzen, mits er adequate hulpverlening wordt ingezet. Het hof heeft eerder op 14 juni 2022 een beschikking gegeven en houdt de zaak pro forma aan om de ouders de gelegenheid te geven toestemming te verlenen voor verwijzing naar het Uniform Hulpaanbod. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 december 2023 zijn de zorgen van beide ouders over de minderjarige besproken, evenals de noodzaak van hulpverlening en communicatie tussen de ouders. Het hof heeft besloten de behandeling van de zaak aan te houden en de ouders te verzoeken om binnen twee weken te reageren op de voorgestelde verwijzing naar hulpverlening. De zaak is pro forma aangehouden tot 7 april 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.303.569/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/701220 / FA RK 21-2734
Beschikking van de meervoudige kamer van 19 maart 2024 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. H.L.D. van Holland te Bilthoven,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Bouwmeester te Amsterdam.
Als belanghebbende is verder aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats B] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het hof heeft in deze zaak op 14 juni 2022 een beschikking gegeven. Voor het procesverloop tot die datum wordt naar die beschikking verwezen.
1.2
In de voornoemde beschikking heeft het hof in principaal en incidenteel hoger beroep de raad verzocht een onderzoek te verrichten ter beantwoording van de volgende vragen:
Ten aanzien van het gezag:
  • is wijziging van het gezag, aldus dat de vader mede wordt belast met het gezag, in strijd met het belang van [minderjarige] ?
  • zijn er contra-indicaties voor het uitoefenen van gezamenlijk gezag?
Ten aanzien van de zorgregeling:
  • hoe dient het contact tussen de vader en [minderjarige] qua vorm en frequentie te worden vormgegeven?
  • zijn er factoren die het contact belemmeren en zo ja, welke?
 hoe en op welke termijn zijn deze op te heffen?
De behandeling van de zaak is pro forma aangehouden tot zondag 15 januari 2023, met daarbij het verzoek aan de raad omtrent de resultaten van het onderzoek zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk twee weken voor deze datum een schriftelijk rapport met advies uit te brengen en aan het hof te doen toekomen. De behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een na ontvangst van het rapport van de raad te bepalen datum.
1.3
Bij het hof zijn daarna de volgende stukken binnengekomen:
- een bericht van de zijde van de vader van 10 januari 2023, met bijlage;
- een bericht van de zijde van de vader van 10 juli 2023, met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de moeder van 13 juli 2023, met bijlagen;
- een bericht van de raad van 20 september 2023, inhoudende het rapport van de raad van 19 september 2023 (hierna: het raadsrapport);
- een bericht van de moeder van 8 december 2023, met bijlage.
1.4
Op 18 december 2023 is de mondelinge behandeling voortgezet. Hierbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een kantoorgenoot, mr. H.A.A. Essebai;
- de raad, vertegenwoordigd door V.D. Aelbers.
Mr. Bouwmeester en mr. Essebai hebben ter zitting een pleitnotitie overgelegd.

2.De verdere beoordeling van het hoger beroep

2.1
Tussen de vader en de moeder (hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders) is het gezag over [minderjarige] en de omgang tussen [minderjarige] en de vader in geschil. Het hof zal, gelet op de onderlinge samenhang, het principaal en incidenteel hoger beroep hierna gezamenlijk behandelen.
Het raadsrapport
2.2
De raad heeft op 19 september 2023 een rapport uitgebracht. Hierin komt – onder andere – het volgende naar voren. De raad heeft besloten niet tot een uitbreiding van het onderzoek naar een kinderbeschermingsonderzoek over te gaan omdat de raad nog mogelijkheden ziet voor het inzetten van hulpverlening in het vrijwillige kader. Ten aanzien van het gezag ziet de raad geen reden om het verzoek van de vader voor gezamenlijk gezag af te wijzen. De ouders dienen wel beter te leren communiceren om de omgang tussen [minderjarige] en de vader beter te laten verlopen en om het contact van [minderjarige] met de andere ouder te kunnen dragen. Er is echter geen reden om op dit moment aan te nemen dat de vader belangrijke beslissingen tegenwerkt waardoor [minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders. Het is juist de moeder die de hulpverlening voor [minderjarige] om onduidelijke redenen heeft geblokkeerd. Bovendien is overleg tussen de ouders mogelijk, onder andere via WhatsApp. Wel dienen de zorgen van de moeder om [minderjarige] weggenomen te worden door het inzetten van adequate hulpverlening. De moeder dient [minderjarige] daarvoor aan te melden bij het OKT. Voorts dient de omgang tussen [minderjarige] en de vader te worden uitgebreid. In overleg met Ouderschap Blijft kan worden toegewerkt naar bijvoorbeeld een omgangsregeling van één weekend per twee weken, van vrijdag na school 15:00 uur tot zondag 17:00 uur en eventueel een doordeweekse dag. De raad is van mening dat [minderjarige] een overnachting bij de vader aankan. Ook dient er aandacht te zijn voor het nakomen van de afspraken door de ouders, zo moeten er duidelijke afspraken gemaakt worden over eventuele verhinderingen zoals ziekte en de vakanties.
Concluderend adviseert de raad in het raadsrapport het hof om het verzoek van de vader om hem samen met de moeder te belasten met het gezag over [minderjarige] toe te wijzen en de behandeling van de verzoeken met betrekking tot de zorg/omgangsregeling aan te houden voor een periode van negen maanden. Deze periode acht de raad nodig om de ouders de gelegenheid te geven om hulpverlening te organiseren. De raad adviseert het hof in de tussenliggende periode een voorlopige zorg/omgangsregeling vast te stellen, waarin [minderjarige] bij de moeder woont en iedere woensdag na school tot 18:00 uur bij de vader is, waarbij de vader [minderjarige] uit school haalt en de moeder [minderjarige] ophaalt bij de vader, en zondag van 11:00 uur tot maandag naar school, waarbij de moeder [minderjarige] naar de vader brengt en de vader [minderjarige] maandag naar school brengt. Verder kan Altra vanuit Ouderschap Blijft, of een andere ingezette organisatie, aan het hof rapporteren aangaande het vaststellen van een definitieve zorgregeling. Mocht al op een eerder tijdstip duidelijk worden dat de voorgestelde hulpverlening niet van de grond komt, dan wel stagneert, dan kan dit door de hulpverlening en/of advocaten van de ouders worden gemeld aan het hof. Het hof kan dan op een kortere termijn dan negen maanden een nieuwe zitting plannen. Bovendien zal de raad dan overwegen of het van belang is een kinderbeschermingsonderzoek te starten.
De nadere standpunten van partijen
2.3
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling op 18 december 2023 het volgende aangevoerd. De vader is eigenaar van een aantal webshops en hij werkt vanuit huis. Op zaterdag of zondag, en woensdagmiddag uit school, is [minderjarige] bij de vader. Dit is conform de beslissing van de rechtbank. De vader en [minderjarige] gaan tijdens de omgangsmomenten iets leuks doen. De moeder komt de omgangsregeling echter niet altijd na. [minderjarige] heeft nog niet bij de vader geslapen maar zij heeft wel een eigen kamer en bed in zijn huis. Voorts ziet de vader, in tegenstelling tot de moeder, niet dat [minderjarige] veel wiebelt of dat zij gespannen is. [minderjarige] is juist vrolijk tijdens de omgangsmomenten. Verder stelt de vader dat er hulp dient te komen, echter niet voor [minderjarige] maar ten behoeve van de communicatie tussen de ouders. De vader staat open voor alle hulpverlening, maar de moeder dient de ouders hiervoor aan te melden omdat zij het gezag heeft. Ook staat de vader achter het advies van de raad in het raadsrapport. De vader wil een (grotere) rol spelen in het leven van [minderjarige] en betrokken zijn bij haar opvoeding. Omdat de vader geen gezag heeft krijgt hij niet alle informatie van de school van [minderjarige] . Ten aanzien van de zorg/omgangsregeling staat de vader achter een regeling waarin [minderjarige] van zondag tot maandag naar school bij hem verblijft. Een zorg/omgangsregeling waarin [minderjarige] op vrijdag of zaterdag bij hem verblijft heeft echter zijn voorkeur, zodat zij samen iets leuks kunnen gaan doen. De omgang dient op termijn wel uitgebreid te worden, aldus de vader.
2.4
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling op 18 december 2023 het volgende aangevoerd. De moeder heeft samen met haar moeder een wasserette en zij werkt wanneer [minderjarige] op school zit. De omgang van de vader met [minderjarige] verloopt prima. Ook gaat het op school goed met [minderjarige] , zij leert goed en kan haar aandacht erbij houden. [minderjarige] ervaart echter veel spanningen en daarom volgt zij een traject bij het OKT. De spanning van [minderjarige] wordt ook op haar school gezien. Er zijn met name zorgen over het rijgedrag van [minderjarige] en dit gedrag verergert na de omgangsmomenten met de vader. De moeder wil weten waar de spanningen bij [minderjarige] vandaan komen en zij maakt zich zorgen over [minderjarige] . Door een jeugdpsycholoog is afgeraden om met [minderjarige] naar een psycholoog te gaan, daarom is de moeder op zoek naar passende speltherapie voor [minderjarige] . Het is volgens de moeder niet mogelijk om de omgangsregeling uit te breiden wanneer de oorzaak van het gedrag van [minderjarige] niet duidelijk is. Tot die tijd moet de moeder ook de ruimte krijgen om te zien dat er geen risicovolle situaties bij de vader ontstaan. Verder staat de moeder open voor hulpverlening en voor een traject bij Altra. Indien de ouders dit willen zal zij hen aanmelden bij Altra. De moeder denkt echter niet dat een hulpverleningstraject zal werken omdat de ouders al veel trajecten hebben gevolgd. De ouders hebben enkel via Whatsapp contact met elkaar en zij zijn niet in staat samen afspraken te maken en beslissingen te nemen, aldus de moeder.
Het advies van de raad ter zitting in hoger beroep
2.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep verklaard achter het advies in het raadsrapport te staan. Het is voor de raad duidelijk geworden dat de ouders volledig verschillend van elkaar zijn en deze verschillen heeft [minderjarige] ook meegekregen. Voor het ontwikkelen van haar identiteit is het belangrijk dat zij van beide ouders een zelfstandig beeld kan vormen, zodat zij kan ontdekken welke rituelen en waarden zij van welke ouder heeft. Zo kan [minderjarige] zichzelf leren kennen. De raad acht het daarom van belang dat [minderjarige] zowel doordeweeks als in het weekend omgang heeft met de vader, tenzij er ernstige aanwijsbare factoren zijn die erop wijzen dat dit niet in het belang van [minderjarige] is. Die ziet de raad echter op dit moment niet. Verder zijn voor kinderen drie uitgangspunten van belang, namelijk continuïteit, voorspelbaarheid en stabiliteit. Voor [minderjarige] is het belangrijk dat zij weet wat zij kan verwachten, bijvoorbeeld wanneer zij naar de vader gaat. Continuïteit houdt in dat [minderjarige] erop kan rekenen dat afspraken worden nagekomen. De raad verzoekt de moeder dan ook dringend geen afspraken voor [minderjarige] in te plannen tijdens de omgangsmomenten met de vader. Verder kan de fysieke onrust van [minderjarige] door verschillende factoren veroorzaakt worden, bijvoorbeeld door verstoringen uit haar omgeving of door de spanning die zij ervaart door haar ouders. De raad acht het van belang dat uitgezocht wordt waar de fysieke onrust van [minderjarige] vandaan komt. Deze onrust heeft echter geen verband met het hebben van omgang met de vader. Het risico bestaat dat [minderjarige] zich verantwoordelijk gaat voelen voor het oplossen van de spanningen tussen de ouders, omdat zij de belangrijkste personen in haar leven zijn. Die verantwoordelijkheid hoort niet bij haar. Ten aanzien van het gezamenlijk gezag geeft de raad aan dat gezag gaat over het nemen van belangrijke beslissingen. De raad ziet geen contra-indicaties voor gezamenlijk gezag. Dit betekent echter niet dat er geen zorgen zijn, zeker aangezien er nog weinig hulpverlening is ingezet. Verder is het, ook als de vader geen gezag heeft, de verantwoordelijkheid van de moeder om de vader te informeren over situaties die in het leven van [minderjarige] spelen.
Concluderend adviseert de raad het hof als volgt. Indien het hof de beslissing over het gezamenlijk gezag aanhoudt acht de raad het van belang dat het hof een informatieregeling vaststelt, waarin de moeder de vader in ieder geval informeert over school, excursies, persoonlijke interesses van [minderjarige] , haar activiteiten en ontwikkelingen, zodat de vader in staat is aan te sluiten bij de actuele interesses van [minderjarige] . Ook dient de moeder de vader te informeren over medische situaties, bijvoorbeeld behandelingen en de uitkomst daarvan. Wat betreft de hulpverlening is het Uniform Hulpaanbod een mogelijkheid. Dan krijgt het hof terugkoppeling van Altra over hoe het traject is verlopen. Wanneer de ouders een traject via het Uniform Hulpaanbod niet succesvol afronden zal de raad opnieuw een kinderbeschermingsmaatregel voor [minderjarige] overwegen. Maar zover is het thans nog niet. De vader kan [minderjarige] niet aanmelden voor hulpverlening omdat dit alleen kan in de gemeente waar [minderjarige] ingeschreven staat. Dit heeft met de financiering van de hulpverlening te maken. Indien het hof de ouders naar het Uniform Hulpaanbod verwijst kunnen beide ouders zich daarvoor aanmelden. De verdere behandeling van de zaak dient dan te worden aangehouden. De gemeente [plaats B] doet mee aan het Uniform Hulpaanbod, aldus de raad.
De verdere beoordeling
2.6
Het hof overweegt verder als volgt. De ouders hebben beiden een andere beleving van hun gezamenlijke verleden en benoemen over en weer zorgen over elkaar. Er is een gebrek aan communicatie en begrip tussen de ouders en zij hebben geen vertrouwen in elkaar. Het hof deelt de zorgen van de raad over de verstandhouding tussen de ouders, omdat er na ruim vijf jaar nog steeds geen sprake is van verbetering. Dit heeft zijn weerslag op [minderjarige] en er zijn zorgen over haar (rij)gedrag. Ter zitting in hoger beroep van 18 december 2023 is door de raad geadviseerd de ouders te verwijzen naar het Uniform Hulpaanbod om de benodigde hulpverlening te organiseren. Deze mogelijkheid is ter zitting met de ouders besproken en zij hebben beiden aangegeven open te staan voor het volgen van een hulpverleningstraject via het Uniform Hulpaanbod. Het hof zal het advies van de raad volgen en is voornemens de ouders door te verwijzen naar het Uniform Hulpaanbod. Om de verwijzing naar het Uniform Hulpaanbod te kunnen bewerkstelligen, heeft het hof de uitdrukkelijke toestemming van de ouders nodig, alsmede hun telefoonnummers en mailadressen zodat er contact met hen opgenomen kan worden. Bij het geven van toestemming is het van belang dat de ouders beseffen dat zij intrinsiek gemotiveerd dienen te zijn om aan de door de hulpverlenende instantie gestelde doelen te gaan werken zodat zij hun geschillen op kunnen lossen. Het hof verzoekt daarom de advocaten van de ouders om binnen twee weken vanaf heden het hof te informeren of de ouders uitdrukkelijk en uit vrije wil ieder voor zich akkoord gaan met verwijzing naar het Uniform Hulpaanbod, of zij toestemming verlenen voor kennisgeving van de verwijzing aan het lokale team van de gemeente [plaats B] (waar [minderjarige] ingeschreven staat) en aan die hulpverlenende instantie die het hulptraject daadwerkelijk gaat uitvoeren. Daarbij dienen de ouders ook aan te geven of zij akkoord gaan met terugkoppeling van het resultaat van het hulpverleningstraject aan de raad en het hof. Het hof verzoekt partijen tevens hun telefoonnummer en mailadres door te geven.
2.7
Indien de ouders binnen twee weken vanaf heden het hof hebben laten weten dat zij akkoord gaan met de in 2.6 genoemde punten en de benodigde gegevens hebben verstrekt, wordt door het hof een proces-verbaal van doorverwijzing opgemaakt waarin wordt aangegeven welke hulpverlening ingezet dient te worden. Het hof is voornemens de ouders te verwijzen naar het traject Ouderschap Blijft van Altra. Naast het proces-verbaal van doorverwijzing zal ook een uitgebreid proces-verbaal gemaakt worden. De griffier zal het proces-verbaal van doorverwijzing, met als bijlage de persoonsgegevens van de ouders en [minderjarige] , naar het lokale team van de gemeente [plaats B] sturen. Het lokale team zal vervolgens het proces-verbaal van doorverwijzing doorsturen naar de hulpaanbieder die het hulptraject gaat uitvoeren (Altra). Vervolgens zullen de ouders eerst door het lokale team en daarna door de hulpaanbieder (Altra) worden gebeld op de door hen opgegeven telefoonnummers. De ouders zullen worden uitgenodigd worden voor een intakegesprek bij Altra voor het traject Ouderschap Blijft, waarbij zij rekening dienen te houden met een wachtlijst van drie tot zes maanden tot de hulpverlening daadwerkelijk kan aanvangen. Na het doorlopen van het hulpverleningstraject zal door Altra een eindrapportage worden opgesteld. Deze eindrapportage geeft een beschrijving van het verloop van het traject, een conclusie over wat daarin is bereikt en eventueel een korte opgave van redenen waarom de doelstellingen niet zijn gehaald. De rapportage wordt in concept aan de ouders voorgelegd en zij worden in de gelegenheid gesteld daarover op- en aanmerkingen te maken. Daar waar van toepassing zullen deze op- en aanmerkingen in de eindrapportage worden verwerkt, dan wel als bijlage worden toegevoegd. De eindrapportage wordt tegelijkertijd aan de ouders en aan het hof gestuurd. Bij een positieve afsluiting van het traject wordt de eindrapportage direct toegestuurd aan de raad, tenzij de ouders daarvoor geen toestemming hebben gegeven. Indien het traject vroegtijdig of niet positief wordt afgesloten zal dat ook aan de raad worden gemeld. De raad zal in dat geval, zoals ter zitting in hoger beroep is aangegeven, onderzoeken of een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk is.
2.8
Het hof zal de behandeling van de verzoeken in principaal en incidenteel hoger beroep, ten aanzien van het gezamenlijk gezag, de zorg/omgangsregeling en de verdeling van de feest- en vakantiedagen, pro forma aanhouden voor de duur van twee weken om de ouders in de gelegenheid te stellen het hof te informeren over de in 2.6 genoemde punten.
2.9
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep:
  • verzoekt de ouders het hof uiterlijk 2 april 2024 te berichten of zij het hof toestemming verlenen de zaak door te verwijzen naar het Uniform Hulpaanbod en, in het bevestigende geval, het hof de in rechtsoverweging 2.6 genoemde gegevens toe te zenden;
  • houdt de behandeling van de zaak met betrekking tot het gezag, de zorg-/omgangsregeling en de verdeling van de feest- en vakantiedagen
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. van de Beek, J. Jonkers en M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. F. de Jongh als griffier en is op 19 maart 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.