ECLI:NL:GHAMS:2024:691

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
200.318.330/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging bindend advies geschillencommissie advocatuur wegens schending hoor en wederhoor

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarbij de appellant, [appellant 1], in een geschil met zijn advocaat, [geïntimeerde 1], een bindend advies van de Geschillencommissie Advocatuur heeft aangevochten. De Geschillencommissie had [geïntimeerde 1] veroordeeld tot terugbetaling van honorarium, maar [geïntimeerde 1] vorderde vernietiging van dit advies op grond van schending van hoor en wederhoor. Het hof oordeelt dat de Geschillencommissie buiten het partijdebat is getreden door meer toe te wijzen dan gevorderd, wat leidt tot onaanvaardbaarheid van de gebondenheid aan het advies. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, die de bezwaren van [geïntimeerde 1] gegrond heeft bevonden. De uitspraak van de Geschillencommissie wordt vernietigd, omdat deze tot stand is gekomen met schending van fundamentele beginselen van procesrecht. De kosten van het geding in hoger beroep worden toegewezen aan [geïntimeerde 1].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.318.330/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 9750918 CV EXPL 22-3888
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 maart 2024
inzake
[appellant 1],
en
[appellante 2] ,
beiden wonend te [woonplaats 1] ,
appellanten,
advocaat: mr. H.A. van Hapert te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde 1],
wonend te [woonplaats 2] ,
en
de maatschap [geïntimeerde 2],
gevestigd te [woonplaats 3] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. F.M.L. Dekkers te Leiden.
Appellanten worden hierna gezamenlijk in mannelijk enkelvoud [appellant 1] genoemd en geïntimeerden ieder voor zich [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] of gezamenlijk in mannelijk enkelvoud [geïntimeerde 1] .

1.Het geding in hoger beroep

[appellant 1] is bij dagvaarding van 1 november 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 4 augustus 2022, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde 1] als eiser in conventie tevens verweerder in reconventie en [appellant 1] als gedaagde in conventie tevens eiser in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Op 10 november 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen hebben hun zaak doen bepleiten, [appellant 1] door mr. Van Hapert voornoemd en [geïntimeerde 1] door mr. Dekkers voornoemd, mr. Van Hapert aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant 1] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis voor zover in conventie en in reconventie gewezen zal vernietigen en alsnog de vordering van [geïntimeerde 1] zal afwijzen en - uitvoerbaar bij voorraad - zijn vordering strekkende tot betaling van € 16.276,- althans € 10.000,- zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde 1] tot terugbetaling van hetgeen hij ter uitvoering van het vonnis heeft voldaan, met rente, en met veroordeling van [geïntimeerde 1] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde 1] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis zowel in conventie als in reconventie gewezen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant 1] in de kosten van het hoger beroep.
[appellant 1] heeft in hoger beroep bewijs aangeboden.

2.Feiten

2.1.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1. tot en met 1.15. de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof tot uitgangspunt. Samengevat en voor zover nodig aangevuld en voor de beoordeling van belang zijn dat de volgende feiten.
2.2.
[geïntimeerde 1] is als advocaat verbonden aan [geïntimeerde 2] . [geïntimeerde 1] is van eind maart 2018 tot begin februari 2019 in opdracht en voor rekening van [appellant 1] opgetreden als gemachtigde in een gerechtelijke procedure tussen [appellant 1] en zijn buurman. In die procedure ging het over een vordering van de buurman tot betaling door [appellant 1] van een bijdrage in de kosten van herstel van de fundering van een mandelige muur tussen hun beider woningen.
2.3.
[geïntimeerde 1] heeft voor zijn diensten vanaf maart 2018 tot en met 28 februari 2019 per saldo € 16.276 ex btw aan honorarium aan [appellant 1] gefactureerd. [appellant 1] heeft de desbetreffende facturen zonder protest voldaan.
2.4.
Bij het in de procedure met zijn buurman gewezen vonnis van 1 februari 2019 is [appellant 1] in het ongelijk gesteld en veroordeeld tot betaling aan zijn buurman van € 25.000 met rente.
2.5.
[appellant 1] heeft achtereenvolgens bij [geïntimeerde 2] , de deken van de Orde van Advocaten, de Raad van Discipline en het Hof van Discipline geklaagd over het optreden van [geïntimeerde 1] . Bij de uitspraak van het Hof van Discipline van 20 augustus 2021 is geoordeeld - kort samengevat - dat [geïntimeerde 1] niet de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van een redelijk bekwaam en handelend advocaat mag worden verwacht en is aan hem de maatregel van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van twee weken opgelegd.
2.6.
Bij brief van 18 oktober 2019 heeft [appellant 1] ook een vordering ingesteld bij de Geschillencommissie Advocatuur strekkende tot veroordeling van [geïntimeerde 1] tot betaling van € 10.000 aan schadevergoeding wegens toerekenbaar tekortschieten door [geïntimeerde 1] . Bij bindend advies van de Geschillencommissie van 27 oktober 2021 is [appellant 1] in het gelijk gesteld, in dier voege dat [geïntimeerde 1] is veroordeeld tot (terug)betaling aan [appellant 1] van zijn honorarium ten bedrage van € 16.276 ex btw.
2.7.
Het toepasselijke Reglement Geschillencommissie Advocatuur 2016 bevat de volgende bepalingen:
“(…)
artikel 18 - Inhoud Bindend Advies
1. De Commissie beslist over haar bevoegdheid, de ontvankelijkheid van partijen en het geheel of gedeeltelijk (on)gegrond zijn van de klacht.
2. De Commissie kan voorts de volgende beslissingen nemen:
- een door een van partijen te betalen (schade)vergoeding tot een bedrag van maximaal EUR 10.000 (inclusief eventueel verschuldigde BTW) vaststellen;
- een betalingsverplichting vaststellen;
- aan de advocaat en/of de consument nakoming opleggen van de overeenkomst;
- de overeenkomst ontbinden of de partij-ontbinding bevestigen;
- alsmede iedere andere beslissing, die zij redelijk en billijk acht ter beëindiging van het geschil.
Artikel 24 - Vernietiging, verbindende kracht
2. Aan een uitspraak van de Commissie komt geen gezag van gewijsde toe in een procedure voor de gewone rechter, indien en voor zover de uitspraak betrekking heeft op een klacht van de consument waarmee een bedrag van meer dan € 10.000 (inclusief eventueel verschuldigde BTW) is gemoeid.

3.Beoordeling

3.1
[geïntimeerde 1] heeft in dit geding op de voet van artikel 7:904 BW de vernietiging gevorderd van het bindend advies van de Geschillencommissie van 27 oktober 2021, met veroordeling van [appellant 1] in de kosten. Aan de vordering is ten grondslag gelegd dat de Geschillencommissie buiten het partijdebat is getreden door met schending van hoor en wederhoor en haar motiveringsplicht iets anders en meer toe te wijzen dan gevorderd, met conclusie dat zijn gebondenheid aan het bindend advies naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
3.2.
[appellant 1] heeft de vordering gemotiveerd bestreden en zijnerzijds gevorderd dat aan het bindend advies van de Geschillencommissie een executoriale titel wordt verbonden.
3.3.
De kantonrechter heeft - kort samengevat - de bezwaren van [geïntimeerde 1] tegen het bindend advies van de Geschillencommissie en de daaraan verbonden conclusie gegrond bevonden en de vordering van [geïntimeerde 1] toegewezen en die van [appellant 1] logischerwijs afgewezen. [appellant 1] komt daar met zijn grieven tegen op. Het hof overweegt als volgt.
3.4.
In het bindend advies van de Geschillencommissie is omtrent de vordering van [appellant 1] onder meer het volgende overwogen:
“De client stelt zich op het standpunt dat het verliezen van de procedure[tegen de buurman; hof]
het gevolg is van het handelen van de advocaat. Hij meent dat de advocaat in de uitvoering van de opdrachtovereenkomst wanprestatie heeft gepleegd en zodoende aansprakelijk is voor de door client geleden schade.”
(…)
“De cliënt verzoekt de commissie de advocaat te veroordelen tot een schadevergoeding door hem begroot op € 10.000”
3.5.
In het kader van de beoordeling van de vordering van [appellant 1] is in het advies onder meer het volgende overwogen:
“De klacht van de consument concentreert zich bij deze commissie op de schadevergoeding. Daaromtrent overweegt de commissie dat, anders dan de cliënt meent, het causaal verband tussen de gestelde schade, te weten het verlies van de procedure en het zonder toestemming bij het kantongerecht inbrengen van het betreffende bouwrapport, niet valt vast te stellen. (…)
De commissie wijst de door client gevorderde schadevergoeding dan ook af.”
3.6.
Door desondanks [geïntimeerde 1] te veroordelen om zijn volledige honorarium ten bedrage van € 16.276 aan [appellant 1] terug te betalen heeft de Geschillencommissie evident iets anders en meer toegewezen dan was gevorderd. Het hof onderschrijft het oordeel van de kantonrechter dat gebondenheid van [geïntimeerde 1] aan die beslissing naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarbij wordt er met de kantonrechter van uitgegaan dat partijen zich niet hebben kunnen uitlaten over het voornemen van de Geschillencommissie om iets anders of meer toe te wijzen dan was gevorderd, daargelaten of dat - iets meer of anders toewijzen dan gevorderd - überhaupt was toegestaan. [geïntimeerde 1] hoefde dan ook op de mogelijkheid van een veroordeling op een andere grond en tot meer dan gevorderd niet bedacht te zijn. De uitspraak is dus met schending van hoor en wederhoor tot stand gekomen en reeds daarom vernietigbaar. Met het oog op de grieven overweegt het hof nog als volgt.
3.7.
Het beginsel van hoor en wederhoor is dusdanig fundamenteel dat een met schending van dat beginsel tot stand gekomen beslissing - ook marginaal getoetst - vernietigbaar is. Verder moge het zo zijn dat [appellant 1] in de procedure bij de Geschillencommissie de juistheid en verschuldigdheid van de declaraties van [geïntimeerde 1] heeft betwist, maar gesteld noch is gebleken dat hij daaraan een conclusie heeft verbonden, anders dan dat hij aanspraak maakt op een schadevergoeding van € 10.000 wegens toerekenbaar tekortschieten door [geïntimeerde 1] . Dat [geïntimeerde 1] desondanks bedacht moest zijn op de mogelijkheid van een veroordeling op een andere grond en tot meer volgt niet uit het bepaalde in artikel 18 lid 2 van het reglement dat de Geschillencommissie bevoegd is om
een betalingsverplichting vast[te]
stellenof om
iedere andere beslissing[te nemen]
die zij redelijk en billijk acht ter beëindiging van het geschil.
3.8.
Gelet op het voorgaande kan in het midden blijven of de uitspraak van de Geschillencommissie (ook) vernietigbaar is wegens schending van een motiveringsplicht. Aan [geïntimeerde 1] moet overigens wel worden toegegeven dat de motivering van zijn veroordeling - althans in juridisch opzicht - ontoereikend is. Zo luidt die motivering:
“Daarentegen is de commissie wel van oordeel dat de inspanningen van de advocaat (…) het door hem in rekening gebrachte honorarium niet kunnen dragen.
De commissie is van oordeel dat aan de advocaat geen honorarium toekomt in deze zaak (…)”
3.9.
Voor zover de Geschillencommissie daarmee heeft bedoeld dat de inspanningen van [geïntimeerde 1] een toerekenbare tekortkoming opleveren, is miskend dat toerekenbaar tekortschieten bij de uitvoering van een overeenkomst de wederpartij nog niet bevrijd van zijn daartegenover staande betalingsverplichting. Voor zover de Geschillencommissie heeft bedoeld dat de inspanningen van [geïntimeerde 1] maken dat het honorarium onverschuldigd is betaald of dat [geïntimeerde 1] door het betaalde honorarium ongerechtvaardigd is verrijkt, is miskend dat niet zonder (redelijke) rechtsgrond, want op grond van de overeenkomst van opdracht is betaald.
3.10.
Maar wat er van de motivering door de Geschillencommissie ook zij, in het voorgaande ligt besloten dat de
grieven I t/m VIIIreeds wegens de vastgestelde schending van hoor en wederhoor niet slagen, dan wel bij gebrek aan belang onbesproken kunnen blijven. De vernietiging van de uitspraak van de Geschillencommissie houdt in hoger beroep dus stand. Dat geldt voor de in
grief IXbedoelde afwijzing van de - in recnventie - gevorderde titel ter executie van die uitspraak dus ook.
Grief Xheeft evenmin succes reeds omdat [appellant 1] zijn vordering op [geïntimeerde 1] in dit geding niet heeft toegelicht en onderbouwd, zodat een vervangingsbeslissing op de voet van artikel 7:904 lid 2 BW niet tot toewijzing alsnog van zijn vordering kan leiden. Daarbij wordt erop gewezen dat - anders dan [appellant 1] kennelijk meent - de rechter niet louter beslist naar redelijkheid en billijkheid, maar naar de regelen van het recht. De laatste
grief XIkeert zich tegen zijn kostenveroordeling in eerste aanleg. Zij mist een zelfstandige toelichting en deelt het lot van de eerdere grieven nu [appellant 1] bij deze uitkomst in eerste aanleg terecht in de kosten is veroordeeld.
3.11.
De slotsom is dat de grieven niet tot vernietiging van het bestreden vonnis in conventie of in reconventie kunnen leiden. Het vonnis zal dus zowel in conventie als in reconventie gewezen worden bekrachtigd. Aan bewijslevering is niet toegekomen omdat geen stellingen of weren zijn betrokken die - indien bewezen - kunnen leiden tot een andere uitkomst van de zaak. In het licht van die uitkomst is [appellant 1] ook in hoger beroep de in het ongelijk gestelde partij en wordt hij als na te melden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep zowel in conventie als in reconventie gewezen;
veroordeelt [appellant 1] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde 1] begroot op € 343 aan verschotten en € 2.366 voor salaris;
verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af de vordering van [appellant 1] tot het geven van een vervangingsbeslissing.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.S. Arnold, M.L.D. Akkaya en D.M.A. Bij de Vaate en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2024.