ECLI:NL:GHAMS:2024:687

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
200.330.188/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om deskundigenbericht in aansprakelijkheidszaak na vechtpartij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van [verzoeker] om twee deskundigen te benoemen. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin de vorderingen van [verzoeker] om [verweerder] te veroordelen tot schadevergoeding als gevolg van een vechtpartij op 18 augustus 2013 grotendeels waren afgewezen. [Verzoeker] stelde dat hij inkomensschade had geleden door de vechtpartij en vroeg om een deskundigenbericht om deze schade vast te stellen. Het hof heeft het verzoek afgewezen, omdat de aansprakelijkheid van [verweerder] nog niet vaststond en er geen causaal verband was aangetoond tussen de vechtpartij en de gestelde schade. Het hof oordeelde dat het verzoek om een deskundigenbericht in strijd was met de goede procesorde, mede gezien de financiële positie van partijen en de onduidelijkheid over de aansprakelijkheid. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team 1
zaaknummer: 200.330.188/01
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 maart 2024 (bij vervroeging)
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
verzoeker,
advocaat: mr. N. Muntjewerff te Hoorn,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente 2] ,
verweerder,
advocaat: mr. G.C. Endedijk te Amsterdam.
Verzoeker wordt hierna [verzoeker] genoemd en verweerder [verweerder] .

1.De zaak in het kort

De rechtbank heeft de vorderingen van [verzoeker] om [verweerder] te veroordelen tot betaling van door [verzoeker] geleden schade als gevolg van een vechtpartij tussen hen beiden, grotendeels afgewezen. [verzoeker] is van dat vonnis in hoger beroep gekomen en verzoekt nu, voordat hij zijn grieven tegen dit vonnis heeft ingebracht, benoeming van twee vaste deskundigen (een verzekeringsgeneeskundige en een arbeidsdeskundige) om vast te stellen wat zijn inkomensschade is als gevolg van de vechtpartij. Het hof wijst dat verzoek af met een beroep op de goede procesorde. Hierna licht het hof toe waarom.

2.Procesverloop

[verzoeker] heeft bij verzoekschrift met producties (verder: verzoek), ontvangen ter griffie van het hof op 28 juli 2023, verzocht dat het hof - ten behoeve van een bij dit hof tussen partijen aanhangig geding bekend onder nummer 200.332.299 - een voorlopig deskundigenbericht beveelt teneinde twee deskundigen de in het verzoek genoemde vragen te laten beantwoorden.
Op 6 februari 2024 is ter griffie van het hof een verweerschrift met productie van [verweerder] ingekomen ertoe strekkende het verzoek van [verzoeker] af te wijzen.
De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden op 14 februari 2024. Bij die gelegenheid zijn partijen verschenen, bijgestaan door de hierboven genoemde advocaten die namens hen het woord hebben gevoerd, ieder aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten en is uitspraak bepaald.

3.De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1
Op 18 augustus 2013 hebben [verweerder] en [verzoeker] ruzie met elkaar gehad in het restaurant van [verzoeker] , genaamd ‘ [X] ’, te [woonplaats 2] . Naar aanleiding hiervan heeft zowel [verzoeker] als [verweerder] aangifte bij de politie gedaan: [verzoeker] van mishandeling en [verweerder] van openlijke geweldpleging.
3.2
Zowel de zaak van [verzoeker] als die van [verweerder] is aanvankelijk door het Openbaar Ministerie geseponeerd. [verzoeker] heeft over het niet vervolgen van [verweerder] bij het gerechtshof alhier geklaagd op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Die klacht heeft ertoe geleid dat [verweerder] alsnog vervolgd is.
3.3
Blijkens de “Aantekening mondeling vonnis” heeft de politierechter van de
rechtbank Amsterdam [verweerder] op 31 juli 2017 wegens mishandeling (meermalen gepleegd) veroordeeld tot betaling van een geldboete ter hoogte van
€ 1500,-, subsidiair 25 dagen hechtenis waarvan € 750,- subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De politierechter heeft de benadeelde partij [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.

4.Beoordeling

4.1
[verzoeker] verzoekt het hof een voorlopig deskundigenbericht te gelasten ter vaststelling (door de verzekeringsgeneeskundige) van de beperkingen van [verzoeker] en (door de arbeidsdeskundige) welke functionele mogelijkheden [verzoeker] daarmee nog heeft en wat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid is.
4.2
[verzoeker] heeft in de bodemzaak in eerste aanleg een verklaring voor recht gevorderd dat [verweerder] aansprakelijk is voor alle materiële en immateriële schade als gevolg van de mishandeling die op 18 augustus 2013 heeft plaatsgevonden, en gevorderd [verweerder] te veroordelen tot betaling van de inkomensschade, alsmede immateriële schade en onder andere schade wegens verlies van hoger verdienvermogen die [verzoeker] als gevolg hiervan heeft geleden en nog zal lijden. De rechtbank heeft de gevorderde verklaring voor recht uitgesproken maar de vorderingen voor het overige grotendeels afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank kort samengevat overwogen dat [verzoeker] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat het gestelde verlies aan verdienvermogen in causaal verband staat met het letsel als gevolg van de mishandeling. De door [verzoeker] ingeschakelde deskundigen hebben zijn functionele mogelijkheden en beperkingen niet volledig in kaart gebracht. Zo ontbreekt een rapportage van een verzekeringsgeneeskundige op basis van de bevindingen van een medisch specialist of, en zo ja in hoeverre, [verzoeker] beperkt en verminderd belastbaar is voor zijn werk. Evenmin is een arbeidsdeskundig onderzoek verricht naar het (resterende) verdienvermogen van [verzoeker] . Wel wordt een deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding toegewezen alsmede een vergoeding voor gemaakte kosten. [verzoeker] heeft tegen dit vonnis hoger beroep aangetekend en aan [verzoeker] is uitstel verleend voor het indienen van de memorie van grieven. Ter zitting op 14 februari 2024 (hierna: de mondelinge behandeling) heeft [verweerder] verklaard incidenteel appel te zullen instellen tegen, kort gezegd, het oordeel van de rechtbank dat hij aansprakelijk is voor de (gestelde) schade als gevolg van de vechtpartij op 18 augustus 2013.
4.3.1
[verzoeker] wenst een voorlopig deskundigenbericht te gelasten en daarbij aan de verzekeringsgeneeskundige - na een aanpassing van deze vragen bij gelegenheid van de mondelinge behandeling - de hieronder onder 4.3.2 te noemen vragen en aan de arbeidsdeskundige de hieronder onder 4.3.3 te noemen vragen te stellen.
4.3.2
De aan de verzekeringsgeneeskundige te stellen vragen zijn de volgende:
“1. Wat is de anamnese?
2. Wat zijn uw onderzoeksbevindingen?
3. Welke beperkingen komen voort uit uw onderzoeksbevindingen, de beschikbare medische gegevens daarbij in aanmerking nemend? Wilt u de door u geduide beperkingen in een functionele mogelijkhedenlijst weergeven ten behoeve van een in te schakelen arbeidsdeskundige?
4. Zijn er van uw zijde nog aanvullende opmerkingen?”
4.3.3
De aan de arbeidsdeskundige te stellen vragen zijn de volgende:
“1. Wilt u een volledige en gedetailleerde inventarisatie maken van de opleidingen, de
kennis, de vaardigheden, het arbeidsverleden en de toekomstplannen van de heer
[verzoeker] .
2. Wat is de mate van arbeidsongeschiktheid van de [verzoeker] voor het
verrichten van werkzaamheden voor zijn oorspronkelijke beroep als
restauranthouder op basis van een taak-urenanalyse, rekening houdend met de
vastgestelde beperkingen? Wilt u daarbij gebruik maken van bijgevoegd FML
opgesteld door verzekeringsarts G. Koster?
3. Wat is de mate van arbeidsongeschiktheid van de [verzoeker] voor het (huidige)
door hem uitgeoefende beroep als kok, daarbij uitgaande van een werkweek van 40
uur? Wilt u hierbij ook gebruik maken van de FML, opgesteld door verzekeringsarts
G. Koster?
4a. Wilt u een inventarisatie maken van de huishoudelijke werkzaamheden die in de
woning en de werkzaamheden die aan/rond de woning van de [verzoeker] verricht
dienen te worden, wat de zwaarte is van die werkzaamheden en hoeveel tijd met
het verrichten van elke activiteit gepaard gaat?
4b. Welke huishoudelijke werkzaamheden en werkzaamheden aan/rond de woning
werden voor de mishandeling door de [verzoeker] verricht?
4c. Welke huishoudelijke werkzaamheden en werkzaamheden aan/rond de woning voor de mishandeling werden door derden verricht?
4d. Welke huishoudelijke werkzaamheden en werkzaamheden aan/rond de woning
zouden door de [verzoeker] zijn verricht?
4e. Kan de [verzoeker] , gelet op de FML opgesteld door verzekeringsarts G. Koster, de bij uw voorgaande antwoorden vermelde huishoudelijke werkzaamheden en werkzaamheden aan/rond de woning nog zelf verrichten?
4f. Indien het antwoord op de vorige vraag ontkennend luidt, kunt u dan gespecificeerd aangeven welke huishoudelijke werkzaamheden en werkzaamheden aan/rond de woning de [verzoeker] niet meer kan verrichten en hoeveel tijd is met elk van deze werkzaamheden gemoeid?
4g. Voor zover de [verzoeker] bepaalde huishoudelijke werkzaamheden en
werkzaamheden aan/rond de woning niet meer kan verrichten, wilt u
dan onderzoeken door wie deze huishoudelijke werkzaamheden en werkzaamheden
aan/rond de woning vanaf de datum van de mishandeling tot heden zijn verricht?
4h. Wilt u bij uw onderzoek het systeem GHITA of hiermee vergelijkbaar systeem
raadplegen en de uitkomsten daarvan in uw rapport vermelden?
4i. Welke tarieven voor huishoudelijke hulp en werkzaamheden aan/rond de woning
zijn gebruikelijk?
5. Heeft u voor het overige nog opmerkingen die voor de beoordeling van de
onderhavige zaak van belang kunnen zijn?”
4.4
[verweerder] heeft verweer gevoerd tegen het verzoek en daartoe aangevoerd dat het verzoek moet worden afgewezen in verband met, kort gezegd, de goede procesorde, omdat - zo begrijpt het hof - dit verzoek prematuur is en ondoelmatig. Nog niet is komen vast te staan dat [verweerder] - ook in hoger beroep - aansprakelijk is voor de gevolgen van de vechtpartij op 18 augustus 2013. Evenmin staat het causaal verband vast tussen de vechtpartij en de schade die [verzoeker] stelt te hebben geleden als gevolg van die vechtpartij. Op dit moment ontbreken allerlei gegevens die voor de vaststelling van de (resterende) verdiencapaciteit van [verzoeker] van belang zijn, zoals de activiteiten die [verzoeker] heeft verricht tussen 2014 en 2020. Zolang die gegevens door [verzoeker] niet zijn aangeleverd, is het ondoelmatig deskundigen te verzoeken met een oordeel te komen, omdat na het verstrekken van die gegevens andere of aanvullende vragen zouden moeten worden gesteld, aldus nog steeds [verweerder] .
4.5
Bij de beoordeling van een verzoek om een voorlopig deskundigenbericht te gelasten geldt als hoofdregel dat de rechter het deskundigenbericht gelast als het verzoek ter zake dienend is en voldoende concreet en het feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden. Dit is anders indien er sprake is van misbruik van bevoegdheid, strijd met de goede procesorde dan wel een ander zwaarwichtig geoordeeld bezwaar of indien er met het verzoek geen rechtens te respecteren belang gediend is. De rechter komt in de beoordeling van het verzoek aldus geen discretionaire bevoegdheid toe.
4.6
Het hof stelt voorop dat een voorlopig deskundigenbericht er onder meer toe strekt belanghebbenden bij een reeds aanhangig of eventueel naderhand bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken geding de gelegenheid te bieden vooraf opheldering te verkrijgen omtrent de feiten teneinde hen in staat te stellen hun positie beter te beoordelen. Een dergelijk verzoek kan ook worden gedaan tijdens een reeds aanhangig geding op grond van artikel 202 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De verzoeker tot een voorlopig getuigenverhoor dient ingevolge artikel 203 Rv in zijn verzoekschrift de aard en het beloop van de vordering te vermelden, alsmede de feiten of rechten die hij wil bewijzen.
4.7.1
Naar het oordeel van het hof is het thans gelasten van een voorlopig deskundigenbericht in strijd met de goede procesorde. Daartoe is het volgende redengevend.
4.7.2
De rechtbank heeft geoordeeld dat [verweerder] aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade die [verzoeker] als gevolg van het onrechtmatig handelen op 18 augustus 2013 heeft geleden en nog zal lijden. [verweerder] heeft tijdens de mondelinge behandeling van het onderhavige verzoek verklaard tegen dit oordeel incidenteel appel in te stellen. De aansprakelijkheid van [verweerder] staat daarmee nog niet onherroepelijk vast. Wel staat vast dat als [verweerder] niet aansprakelijk zou blijken te zijn voor de gevolgen (te weten: schade) van de gebeurtenissen op 18 augustus 2013, het vaststellen van de omvang van die schade zinloos is, omdat die schade in dat geval niet door [verweerder] hoeft te worden vergoed.
4.7.3
[verzoeker] verzoekt niet aan de deskundigen zich uit te laten over het causaal verband tussen het letsel dat [verzoeker] stelt op 18 augustus 2013 te hebben opgelopen, en zijn huidige medische situatie, waaronder de beperkingen die hij thans heeft. [verweerder] heeft in eerste aanleg in de bodemprocedure gemotiveerd betwist dat dat causaal verband aanwezig is. Zo heeft [verweerder] het standpunt van [verzoeker] , dat hij als gevolg van het op 18 augustus 2013 opgelopen letsel zijn restaurant heeft moeten sluiten, weersproken, er daarbij op wijzend dat dit restaurant al voor augustus 2013 slecht liep, dat [verzoeker] dit restaurant in juli 2014 heeft verkocht en [verzoeker] bovendien in 2015 een nieuw restaurant is begonnen. De bodemrechter in eerste aanleg is niet toegekomen aan de beoordeling van dit verweer, en [verzoeker] is daarop in het onderhavige verzoek niet ingegaan. Dit betekent dat het verweer van [verweerder] inhoudend dat genoemd causaal verband ontbreekt, nog niet is beoordeeld. Indien zou komen vast te staan dat genoemd causaal verband ontbreekt, zal het thans verzochte deskundigenbericht ook zinloos blijken te zijn. [verweerder] is dan immers niet aansprakelijk voor het mogelijke verlies aan verdiencapaciteit van [verzoeker] .
4.7.4
Tenslotte hebben beide partijen bij de mondelinge behandeling verklaard dat de bekostiging van het onderzoek door twee deskundigen problematisch is. [verweerder] heeft verklaard dat hij voor de gebeurtenis onverzekerd is en hij een deskundigenonderzoek niet dan wel zeer moeilijk zal kunnen betalen. [verzoeker] heeft weliswaar verklaard dat als het hof het deskundigenonderzoek zou gelasten maar [verzoeker] zou veroordelen tot betaling van de volledige kosten hiervan, hij desondanks dat deskundigenonderzoek doorgang wil laten vinden, maar [verzoeker] heeft niet onderbouwd hiertoe werkelijk in staat te zijn. Wel heeft [verzoeker] gesteld in 2018 een WSNP-traject te hebben gevolgd en thans slechts in staat te zijn tot het gedurende 25 uur per week werken. Indien het deskundigenbericht zou worden gelast, [verzoeker] daartoe overeenkomstig de hoofdregel van artikel 205 Rv de volledige kosten moet dragen, maar dat dan vervolgens toch niet blijkt te kunnen, zal dat tot vertraging van de behandeling van de bodemzaak leiden.
4.7.5
Sowieso zal het laten plaatsvinden van het verzochte deskundigenbericht tot forse vertraging in de bodemprocedure leiden.
4.8
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof van oordeel is dat het toewijzen van het verzochte deskundigenonderzoek zodanig ondoelmatig is, dat dit als strijdig met de goede procesorde dient te worden aangemerkt. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
4.9
Het hof acht termen aanwezig de proceskosten te compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.Beslissing

Het hof:
wijst het verzoek af;
bepaalt dat de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.J. van de Poel, G.C. Boot en M. Kullmann en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2024.