In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 20 april 2021 was gewezen. De verdachte, geboren in 1969, werd beschuldigd van mishandeling van een slachtoffer op 26 november 2020 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het geven van een kopstoot en het slaan in het gezicht. Tijdens de zitting in hoger beroep op 4 maart 2024 heeft het hof de verklaringen van de aangeefster, die kort na het voorval aangaf door de verdachte te zijn geslagen, als betrouwbaar beoordeeld. Het hof oordeelde dat het letsel van de aangeefster, waaronder een blauw oog en een opgezwollen mond, niet overeenkwam met de verklaring van de verdachte dat hij haar slechts met de achterkant van zijn hand had geslagen. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de politierechter vernietigd en het bewezen verklaarde als mishandeling gekwalificeerd. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 750,00 en 15 dagen hechtenis, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij gebreke van betaling. Het hof heeft geen contactverbod opgelegd, gezien de omstandigheden van de zaak en het feit dat de verdachte in het buitenland woont. De beslissing is genomen met inachtneming van de straffen die gebruikelijk zijn voor soortgelijke feiten en de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure is genoteerd, maar leidde niet tot een lagere straf.