ECLI:NL:GHAMS:2024:672

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
23-002192-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak in verkeersongeval met betrekking tot artikel 6 en 5 Wegenverkeerswet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 augustus 2022. De zaak betreft een verkeersongeval waarbij de verdachte werd vrijgesproken van schuld aan het ongeval op basis van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak en vorderde een veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor een jaar.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 4 maart 2024 heeft het hof de argumenten van zowel het openbaar ministerie als de verdediging gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank in haar vonnis niet onjuist heeft geoordeeld en dat er onvoldoende bewijs is voor schuld in de zin van artikel 6 WVW. De kern van het verwijt was dat de verdachte bij het afslaan geen voorrang heeft verleend aan een tegemoetkomende fietser. Het hof concludeert dat er geen voldoende bewijs is dat de verdachte een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid heeft getoond.

Het hof heeft de motivering van de rechtbank met betrekking tot de vrijspraak van feit 1 primair vervangen, maar heeft het vonnis van de rechtbank in stand gehouden. De beslissing van het hof bevestigt dat er onvoldoende omstandigheden zijn die een schuldverwijt aan de verdachte rechtvaardigen. Het arrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is niet mede ondertekend door de oudste raadsheer.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002192-22
datum uitspraak: 18 maart 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 augustus 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-297209-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 maart 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, ertoe strekkend dat de verdachte zal worden veroordeeld voor het primair ten laste gelegde tot een taakstraf voor de duur van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van een jaar, en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Noch het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, noch het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht heeft het hof gebracht tot andere beslissingen dan die van de rechtbank, zodat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met dien verstande dat het hof de motivering van de rechtbank van de vrijspraak van feit 1 primair vervangt door de onderstaande.

Vrijspraak feit 1 primair

Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin
van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) komt het volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de
overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Dat brengt
mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende
is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarnaast kan
uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke
verkeersvoorschriften niet reeds worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van
artikel 6 WVW. Van schuld in de zin van dit wetsartikel is pas sprake in geval van een
aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Kern van het verwijt is dat de verdachte bij het naar links afslaan vanaf de Zwanenburgerdijk
naar de Spaarnwouderweg te Vijfhuizen, geen voorrang heeft verleend aan de (rechtdoor)
hem tegemoetkomende fietser. Dit staat in onderhavige zaak niet ter discussie. Verder kan naar het oordeel van het hof op grond van het procesdossier worden vastgesteld dat de verdachte de bocht naar links heeft afgesneden, gelet op het Proces-verbaal Onderzoek plaats ongeval van 14 november 2020 (dossierpagina 15 e.v.) en het proces-verbaal van verhoor van de verdachte van 14 oktober 2020 (dossierpagina 63). Het hof is echter van oordeel dat nu er geen vaststellingen gedaan kunnen worden over de mate waarin de verdachte de bocht heeft afgesneden en/of de snelheid waarmee de verdachte reed, niet kan worden vastgesteld of deze overtreding een bijdrage heeft geleverd aan de zwaarte van schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. Ook voor het overige kunnen geen vaststellingen worden gedaan over het verkeersgedrag van de verdachte of ter zake van andere omstandigheden die wijzen op een aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid aan de kant van de verdachte. Dat de verkeerssituatie een zeer ruime en overzichtelijke T-splitsing betrof en dat het niet verlenen van voorrang tegen die achtergrond, de nodige vragen oproept over eventuele bijkomende verkeersfouten, zoals ook door de rechtbank is overwogen, maakt het voorgaande niet anders. Daaruit kan met name niet worden geconcludeerd dat de verdachte naast de voorrangsfout nog een andere verkeersfout heeft gemaakt die heeft bijgedragen aan de zwaarte van de schuld in voornoemde zin.
Het hof is dan ook van oordeel dat onvoldoende omstandigheden aannemelijk zijn geworden die meebrengen dat aan de verdachte een schuldverwijt als bedoeld in artikel 6 WVW kan worden gemaakt.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. A.M. Koolen – Zwijnenburg en mr. R. van der Heijden in tegenwoordigheid van mr. L.M. Harmsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 maart 2024.
De oudste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.