ECLI:NL:GHAMS:2024:660

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
200.323.445/01 en 200.323.447/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en huurrecht echtelijke woning; belangenafweging tussen man en vrouw

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de echtscheiding tussen partijen, die in 1987 te Turkije zijn gehuwd. De man had op 22 februari 2023 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 23 november 2022, waarin de echtscheiding was uitgesproken en het huurrecht van de echtelijke woning aan de vrouw was toegewezen. De man verzocht de beslissing over de echtscheiding te vernietigen en het huurrecht aan hem toe te wijzen, terwijl de vrouw de beschikking wilde bekrachtigen.

Het hof heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam ontwricht is, wat door beide partijen werd erkend. De rechtbank had op goede gronden geoordeeld dat de vrouw meer belang heeft bij het huurrecht van de echtelijke woning, vooral gezien het feit dat de jongste twee kinderen van partijen daar nog wonen. De man stelde dat hij meer belang had bij het huurrecht vanwege zijn gezondheid, maar het hof oordeelde dat de belangen van de vrouw zwaarder wogen, vooral omdat zij een actieve rol in het leven van de kinderen speelt.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de man afgewezen. De beslissing is genomen na een zorgvuldige belangenafweging, waarbij de omstandigheden van beide partijen en de impact op de kinderen zwaar hebben meegewogen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.323.445/01 en 200.323.447/01
zaaknummers rechtbank: C/13/714577 / FA RK 22-1335 en C/13/719413 / FA RK 22-3964
beschikking van de meervoudige kamer van 9 januari 2024 inzake
[de man],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. G. Çekiç te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. F. Ayar te Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 23 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De man is op 22 februari 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 23 november 2022.
2.2
De vrouw heeft op 20 april 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vrouw van 2 november 2023;
- een bericht van de zijde van de man van 16 november 2023.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 20 november 2023 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
Voor de man is R. Baysal opgetreden als tolk in de Turkse taal.
Voor de vrouw is M. Erbek opgetreden als tolk in de Turkse taal.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd [in] 1987 te [plaats B] , Turkije. Ten tijde van de huwelijkssluiting hadden partijen beiden de Turkse nationaliteit. Op dit moment hebben partijen zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit.
3.2
Partijen hebben drie meerderjarige zoons. Hun oudste zoon heeft een eigen woning gekocht en woont daar samen met zijn vriendin. De middelste en jongste zoon van partijen wonen in de echtelijke woning.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, op verzoek van de man, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Daarnaast is bepaald dat de vrouw huurster zal zijn van de woning aan het adres [A-straat] te [plaats A] (hierna: de echtelijke woning), met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
4.2
De man verzoekt de bestreden beschikking deels te vernietigen, voor zover het gaat om de uitgesproken echtscheiding van partijen en de afwijzing van zijn inleidende verzoek tot het huurrecht van de echtelijke woning, en opnieuw rechtdoende de uitgesproken echtscheiding tussen partijen te vernietigen en het huurrecht van de echtelijke woning aan hem toe te wijzen.
4.3
De vrouw verzoekt het verzoek van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt om te oordelen over het verzoek met betrekking tot de echtscheiding en de nevenvoorziening. Nu tegen het oordeel van de rechtbank dat op deze verzoeken naar Nederlands recht wordt beslist niet wordt gegriefd, zal ook het hof van de toepasselijkheid van het Nederlandse recht uitgaan.
De standpunten van partijen
5.2
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat het huurrecht van de echtelijke woning toekomt aan de vrouw. De man stelt dat hij meer belang heeft bij het huurrecht van de echtelijke woning dan de vrouw en concludeert dat het huurrecht van de echtelijke woning dan ook aan hem moet worden toegewezen. De man was slechts bereid om een echtscheidingsverzoek in te dienen onder de voorwaarde dat hij in de echtelijke woning kon blijven wonen. Partijen hebben daarom afspraken gemaakt over de voorwaarden waaronder de echtscheidingsprocedure zou worden gestart. De vrouw zou de echtelijke woning verlaten en bij de oudste zoon intrekken. Nu deze voorwaarden niet zijn nageleefd en het huurrecht van de echtelijke woning aan de vrouw is toegewezen, verzoekt de man tevens de beslissing over de echtscheiding te vernietigen.
5.3
De vrouw voert aan dat de rechtbank de echtscheiding op verzoek van de man terecht heeft toegewezen. Hieraan zijn geen voorwaarden verbonden en de vrouw heeft nooit ingestemd met haar vertrek uit de echtelijke woning. Het huwelijk van partijen is duurzaam ontwricht. De vrouw voert verder aan dat de beslissing van de rechtbank op juiste gronden berust omdat zij meer belang heeft bij het huurrecht van de echtelijke woning. Het gaat erom dat de jongste twee kinderen een goede plek hebben om te kunnen wonen. Op het moment dat het huurrecht wordt toegekend aan de vrouw kunnen de kinderen bij haar blijven wonen in de echtelijke woning.
Het wettelijk kader
5.4
Ingevolge artikel 1:151 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de echtscheiding, op verzoek van één der echtgenoten uitspreken, indien het huwelijk duurzaam ontwricht is.
5.5
Ingevolge artikel 7:266, vijfde lid, BW kan de rechter in geval van echtscheiding op verzoek van een echtgenoot bepalen wie van de echtgenoten huurder van de echtelijke woning zal zijn. Daarbij dienen de belangen die elk van hen heeft bij het huurrecht van de woning tegen elkaar te worden afgewogen.
De beoordeling door het hof
5.6
Alvorens inhoudelijk te beslissen, zal het hof een beslissing nemen op de vraag of het bericht met bijlagen dat mr. Çekiç op 16 november 2023 aan het hof heeft overgelegd aan het dossier wordt toegevoegd. Mr. Ayar heeft tijdens de mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen overlegging van dit bericht aangezien dit bericht te laat, te weten binnen de tien dagen termijn als bedoeld in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven, is ingediend. Het hof passeert dit bezwaar en zal de stukken deze stukken bij de beoordeling betrekken omdat deze kort en eenvoudig te doorgronden zijn en mr. Ayar hiervan in redelijkheid voldoende heeft kunnen kennisnemen en op heeft kunnen reageren.
5.7
Het hof overweegt over de echtscheiding als volgt. Nog afgezien van de vraag of de man belang heeft bij een hoger beroep tegen de echtscheiding die hij in eerste aanleg tenslotte zelf heeft gevraagd, geldt het volgende. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat van duurzame ontwrichting van het huwelijk sprake is indien de voortzetting van de samenleving ondraaglijk is geworden, zonder dat er uitzicht bestaat op herstel van behoorlijke echtelijke verhoudingen.
Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting in hoger beroep is gebleken is het hof van oordeel dat sprake is van duurzame ontwrichting van het huwelijk als bedoeld in artikel 1:151 BW. De man heeft in eerste aanleg verzocht de echtscheiding uit te spreken omdat het huwelijk duurzaam ontwricht is en partijen hebben ter zitting in hoger beroep allebei aangegeven dat hun relatie niet meer goedkomt. Partijen leven al ruim tien jaar in de situatie waarin de man beneden op de bank slaapt en de vrouw boven in de slaapkamer. Enkel vanwege het feit dat het huurrecht van de echtelijke woning aan de vrouw is toegewezen heeft de man verzocht de beslissing over de echtscheiding te vernietigen. De duurzame ontwrichting ontkent hij niet. Gelet op het bovenstaande zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de echtscheiding bekrachtigen.
5.8
Het hof dient vervolgens te beoordelen wie van partijen meer belang heeft bij het huurrecht van de echtelijke woning. Het hof stelt vast dat partijen beiden een groot belang hebben bij het huurrecht van de echtelijke woning. Zij zijn de afgelopen jaren gehecht geraakt aan de buurt. Bovendien heeft de man zijn huisarts, apotheek en fysiotherapeut op korte afstand van de echtelijke woning. De man stelt dat een verhuizing van invloed zal zijn op zijn gezondheid en dat zijn medische beperkingen hierdoor zullen toenemen. Door partijen is aannemelijk gemaakt dat het vinden van vervangende woonruimte in (de omgeving van) [plaats A] zeer moeilijk is. Ook is het voor partijen niet mogelijk om (tijdelijk) bij vrienden of familie te verblijven. De man stelt dat partijen ten tijde van de echtscheiding hadden afgesproken dat de vrouw bij de zoon zou gaan wonen. Deze afspraak wordt door de vrouw betwist. De vrouw voert aan dat zij niet bij de oudste zoon kan intrekken omdat hij samenwoont met zijn vriendin met wie hij plannen heeft om te gaan trouwen. Met de vrouw is het hof van oordeel dat van haar niet kan worden verwacht dat zij bij haar oudste zoon intrekt. De vrouw heeft, naast haar zoons, geen verdere familie in Nederland waar zij (tijdelijk) zou kunnen verblijven.
5.9
Gezien het feit dat partijen allebei geen alternatieve (tijdelijke) verblijfsplek hebben zal het hof een belangenafweging moeten maken. Na een afweging van de wederzijdse belangen is het hof van oordeel dat het belang van de vrouw bij het huurrecht van de echtelijke woning zwaarder weegt dan het belang van de man. Hoewel het begrijpelijk is dat de man, gelet op zijn gezondheidssituatie, in de echtelijke woning wenst te blijven, is niet komen vast te staan dat zijn klachten zodanig zijn dat hij hierdoor is gebonden aan de echtelijke woning. Van doorslaggevend belang voor het hof is dat de jongste twee zoons van partijen, waarvan de vrouw stelt dat de oudste in een nog altijd kwetsbare positie verkeert, op dit moment nog thuis wonen en voor een woonplek afhankelijk zijn van de echtelijke woning. De man heeft sinds lange tijd nauwelijks contact met de kinderen en heeft dan ook geen goede band met hen. De vrouw daarentegen leeft tezamen met de kinderen en speelt een rol van betekenis in hun leven. Hoewel de man ter zitting naar voren heeft gebracht dat de zoons tijdelijk in de echtelijke woning kunnen blijven wonen totdat zij een andere woning hebben gevonden, acht het hof dit niet wenselijk gezien de slechte verstandhouding tussen de man en de zoons. De man heeft eerder in de procedure verklaard dat het geen optie is om samen met de zoons in de echtelijke woning te verblijven.
5.1
Het hof is dan ook van oordeel dat de rechtbank op terechte gronden heeft geoordeeld dat het huurrecht van de echtelijke woning aan de vrouw toekomt. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. M.T. Hoogland en mr. M. Fiege, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier en is op 9 januari 2024 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.