ECLI:NL:GHAMS:2024:627

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
200.301.893/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en tekortkomingen in de uitvoering van een verbouwing met schadevergoeding en terugbetaling van onverschuldigde betaling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een aannemer tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin werd geoordeeld dat de aannemer tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen uit een aannemingsovereenkomst. De opdrachtgevers, die hun woning lieten verbouwen, vorderden schadevergoeding en terugbetaling van een onverschuldigd betaald bedrag. De rechtbank had vastgesteld dat de aannemer niet conform de gemaakte afspraken had gewerkt, wat leidde tot gebreken in de uitvoering van de verbouwing. De opdrachtgevers hadden in eerste aanleg een bedrag van € 147.575,- gevorderd, alsook een boete van € 11.000,- voor te late oplevering. De rechtbank oordeelde dat de aannemer aansprakelijk was voor de schade en veroordeelde hem tot betaling van een schadevergoeding van € 152.699,16 inclusief btw.

In hoger beroep heeft de aannemer de grieven ingediend, waarin hij betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het werk gebrekkig was uitgevoerd en dat hij niet in gebreke was gesteld. Het hof heeft de grieven van de aannemer verworpen en bevestigd dat de aannemer tekortgeschoten is in zijn verplichtingen. Het hof oordeelde dat de rapportages van deskundigen, die de gebreken in de uitvoering van het werk vaststelden, als bewijs konden dienen. De opdrachtgevers hebben ook in incidenteel appel hun vordering tot terugbetaling van € 38.720,- wegens onverschuldigde betaling herhaald, die door de rechtbank was afgewezen. Het hof heeft deze vordering toegewezen, omdat de aannemer niet had aangetoond dat deze betaling niet onverschuldigd was.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de aannemer veroordeeld tot betaling van het onverschuldigd betaalde bedrag, terwijl het vonnis voor het overige werd bekrachtigd. De kosten van het geding in hoger beroep zijn voor rekening van de aannemer.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.301.893/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/690658/ HA ZA 20-996
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 20 februari 2024
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats 1] ,
appellant,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. D. Coskun te Arnhem,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

wonend te [woonplaats 2] ,
2.
[geïntimeerde 2],
beiden wonend te [woonplaats 2] ,
geïntimeerden,
tevens incidenteel appellanten,
advocaat: mr. A.T. Eisenmann te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerden] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 28 september 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 juni 2021, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [geïntimeerden] als eisers in conventie, tevens verweerders in reconventie en [appellant] als gedaagde in conventie tevens eiser in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 12 december 2023 doen bepleiten, [appellant] door mr. Coskun voornoemd en [geïntimeerden] door mr. Eisenmann voornoemd, laatstgenoemde aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Bij die gelegenheid hebben partijen nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft in principaal appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog zijn vorderingen zal toewijzen en de vorderingen van [geïntimeerden] zal afwijzen en hen zal veroordelen om al hetgeen hij heeft betaald ter uitvoering van het bestreden vonnis - zo begrijpt het hof - aan hem terug te betalen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
[geïntimeerden] hebben in principaal appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in beide instanties. [geïntimeerden] hebben in incidenteel appel geconcludeerd (zo begrijpt het hof) dat het hof - uitvoerbaar bij voorraad - de vordering tot (terug)betaling van de teveel betaalde € 38.720,- alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in beide instanties.
[appellant] heeft in incidenteel appel geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten van het incidenteel appel.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.20 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
[appellant] drijft onder de naam [bedrijf 1] een bouwbedrijf.
2.2.
[geïntimeerden] hebben in 2018 het plan opgevat om hun woning grondig te laten verbouwen en uit te laten bouwen. Daartoe is een bestek opgesteld door architectenbureau [bedrijf 2] . Vervolgens hebben [geïntimeerden] bij onder anderen [appellant] een offerte gevraagd.
2.3.
[appellant] heeft op basis van het bestek van [bedrijf 2] een offerte voor de verbouwing uitgebracht. [geïntimeerden] en [appellant] hebben op 18 december 2018 een overeenkomst gesloten waarbij [appellant] zich heeft verbonden de verbouwing als omschreven in de overeenkomst, “conform het bestek” van [bedrijf 2] van 20 juni 2018, voor een totaalbedrag van € 390.527,20 inclusief btw uit te voeren. Vervolgens hebben partijen een overeenkomst ondertekend op 13 februari 2019 waarin het totaalbedrag is verlaagd tot € 382.880,- inclusief btw.
2.4.
In de overeenkomst is verder opgenomen dat de verbouwing op 1 februari 2019 zal aanvangen, dat het werk op 30 december 2019 zal worden opgeleverd en dat de laatste 15% van de aanneemsom zal worden voldaan bij oplevering (10%) en 4 weken na oplevering (5%). De opleverdatum is nadien in overleg verplaatst naar 31 maart 2020.
2.5.
Voor de volgende specifieke onderdelen van het werk heeft [appellant] de volgende bedragen (exclusief btw) geoffreerd:
Dak werkzaamheden € 9.155,00
Elektra Installaties: gas/meter/coax Ziggo systeem € 12.350,00
Loodgieter werkzaamheden € 12.250,00
Loodgieter: dubbelwandige isolatie € 4.650,00
Loodgieter: mechanisch lucht installatie pijp € 1.650,00
Loodgieter: inbouw koud/warm klimaatsysteem € 8.600,00
Buiten kozijnen en ramen werkzaamheden € 25.460,00
Isolatiemateriaal buitenschil van het gebouw € 21.550,00
2.6.
Tijdens de bouwwerkzaamheden hebben de buren van [geïntimeerden] bij de gemeente geklaagd over de hoogte van het te plaatsen dak. Daarop is het werk stilgelegd en zijn de plannen voor het dak in overleg met de architect aangepast.
2.7.
Op 9 maart 2020 hebben partijen in aanwezigheid van de architect en een bekende van beide partijen, [naam 1] , een voortgangsvergadering gehouden. De aanleiding voor dit overleg is geweest dat het werk nog niet was opgeleverd en dat [appellant] op 3 maart 2020 een meerwerkfactuur heeft gestuurd aan [geïntimeerden] In het verslag is opgenomen:
“(…)
2. Afgesproken wordt
2.2
De afspraak/deal die in deze vergadering wordt afgesloten behelst:
- [ [geïntimeerden] , hof] betaald de meerwerk factuur minus het meerwerk van de spotjes en minus de contractueel overeengekomen 40 spotjes. Ook wordt het geld voor [bedrijf 5] in mindering gebracht (…). (…)
- de opleverdatum van 31 maart 2020 blijft van kracht.
- (…)
- Er worden geen meerwerkfacturen meer verzonden en er wordt geen meerwerk uitgevoerd zonder schriftelijke opdracht.
- (…)
- de huidige meerwerk factuur wordt dus: (…)
subtotaal: 10.104,00 euroMinus de factuur van Wout tegelhandel. (…).”
2.8.
[geïntimeerden] hebben de meerwerkfactuur van 3 maart 2020 voldaan volgens de afspraak in het overleg van 9 maart 2020.
2.9.
Op 22 april 2020 heeft de architect - in aanwezigheid van partijen - een controle van het werk uitgevoerd. De architect heeft zijn bevindingen bij brief aan partijen medegedeeld.
2.10.
[appellant] heeft bij e-mail van 22 mei 2020 aan [geïntimeerden] en de architect geantwoord dat enkele gemelde herstelwerkzaamheden zijn uitgevoerd.
2.11.
In een rapport van 28 mei 2020 van [bedrijf 2] is een fotorapportage van de stand van zaken opgenomen met een toelichting van de geconstateerde gebreken.
2.12.
In juni 2020 hebben partijen via hun advocaten gecorrespondeerd. Op 4 juni 2020 heeft de toenmalige advocaat van [geïntimeerden] verlangd dat de uitvoering van het werk door [appellant] weer wordt opgepakt, in ieder geval uiterlijk 11 juni 2020.
2.13.
De advocaat van [appellant] heeft op 9 juni 2020 uitvoerig gereageerd op die brief en bij die brief twee aanvullende facturen, gedateerd 28 en 30 mei 2020, voor een totaalbedrag van € 52.919,35, gevoegd en daarvan betaling verlangd. Volgens [appellant] betreft dit meerwerk, maar ook meerkosten voor opgedragen werkzaamheden waarvan [geïntimeerden] wisten, dan wel behoorden te weten, dat daarvoor een extra factuur diende te worden gestuurd. [appellant] heeft de uitvoering van het werk niet hervat.
2.14.
Bij brief van 16 juni 2020 heeft de advocaat van [geïntimeerden] aan de advocaat van [appellant] de partiële ontbinding van de aannemingsovereenkomst (van 18 december 2018) ingeroepen en aanspraak gemaakt op voldoening van een schadevergoeding en de volgens [geïntimeerden] verbeurde boete van € 11.000,- ter zake het te laat opleveren van het werk. Verder hebben [geïntimeerden] in die brief andere geconstateerde gebreken aan de orde gesteld.
2.15.
[appellant] heeft vervolgens in de verdere correspondentie tussen (de advocaten van) partijen een aantal facturen, gedateerd 30 juni 2020, aan [geïntimeerden] toegezonden.
2.16.
[geïntimeerden] hebben SSW Vastgoedinspectie B.V., gevestigd te Soest, (verder: SSW) opdracht gegeven tot een inspectie van het werk. Die heeft plaatsgevonden op 8 juli 2020. Daarbij waren aanwezig [geïntimeerden] , de advocaten van [geïntimeerden] en van [appellant] , de architect en de heer [naam 2] , expert bouwkundig adviseur SSW.
2.17.
SSW heeft in haar rapport van 31 juli 2020 opgenomen:
“(…)
Hoofdvraag 1:Uitvoeringskwaliteit c.q. (on-) deugdelijk werk van de hellende – platte daken van o.a. de woning, dakkapel en balkon.
Antwoord:
Vanuit ’t perspectief van de verbouwingsovereenkomst (…) 11 december 2018 is het visueel niet waar te nemen welke type isolatie er onder de dakbedekking is toegepast in combinatie met de toegepaste materialen én is een meer destructief onderzoek (…) te adviseren.
(…)
Dat ligt anders voor de afwijkende uitvoering van o.a. de dakkapel. Deze zou conform tekeningen gevelaanzichten en doorsnedes van [bedrijf 2] worden uitgevoerd in een houten opbouw, buitenkozijnen en met kunststof (Keralit) buitenafwerkingen. De afwijkende uitvoering betreft verticaal aangebrachte bitumineuze dakbedekking die tussen de buitenkozijnen en op de zijwangen van de dakkapel is aangebracht. De aansluitdetails van de dakbedekking met de buitenkozijnen zijn géén standaard details met risico’s tot capillaire vochtintreding (lekkage).
Overig o.a.:
- Hellende daken, gedeeltelijke afwijkende afwerkingen van daktrimmen i.p.v. zinken deklijsten;
- De kunststof (Keralit) dakbetimmeringen, overstekken en gevelbetimmering zijn niet uitgevoerd conform de [bedrijf 2] tekeningen (…). Voor dit soort producten is de gemiddelde garantie 10 jaar maar dan wel conform de principedetails van deze producten in combi met een deugdelijk uitvoering én dit is niet ’t geval;
- Meerdere ondeugdelijke en ontbrekende waterdichte aansluitingen met overig bouwdelen van de woning zoals o.a. de bestaande schoorsteen;
- Begane grond – aanbouw, ontbrekende waterdichte aansluitingen met het opgaande werk van de woning.
(…)
Kostenraming van deze werkzaamheden: € 17.600,00 á € 25.300,00 exclusief BTW.
- Dakkapel (schoorsteen) € 9.500,00 á € 13.000,00
- Dakbetimmeringen, overstekken en gevelbetimmering
€ 4.000,00 á € 6.000,00
- Overig (vervangende werkzaamheden) € 2.500,00 á € 4.000,0
- Onvoorzien (10%) € 1.600,00 á € 2.300,00
Hoofdvraag 2: Kwaliteitsvergelijk (…) c.q. (on-) deugdelijk werk van de aluminium en kunststof buitenkozijnen, draai- en/of kiepramen en deuren.
Antwoord:
In de verbouwingsovereenkomst (…) 11 december 2018 (…) is door partijen gekozen voor de buitenkozijnen van merk Winfens (…) (in plaats van Schüco aluminium buitenkozijnen zoals beschreven in de technische omschrijving (bestek) d.d. 20.06.2018 van [bedrijf 2] ). De eerste en tweede verdieping zijn volgens opgave in onderling overleg als kunststof uitgevoerd en de begane grond in aluminiumkwaliteit.
Tijdens de verbouwwerkzaamheden heeft de aannemer (…) echter voor een afwijkende leverancier gekozen (…). [bedrijf 1] stelt via zijn advocaat dat dit overleg is gebeurd (…). Ik (…) plaats hier een kanttekening dat uit de mij ter beschikking staande stukken niet blijkt van een afwijkende afspraak en evenmin dat er door de aannemer een kwaliteitsvergelijk c.q. gelijkwaardigheidsbewijs is gemaakt dan wel aan de Opdrachtgever (…) is verstrekt om hiermee een keuze te kunnen maken.
Gebleken is dat de kunststof buitenkozijnen, draai- en/of kiepramen en deuren nauwelijks nog sluiten en het zeer twijfelachtig is of de stalen verstevigingskokers die in de kunststof profielen aanwezig moeten zijn wel constructief sterk genoeg zijn i.r.t. bijvoorbeeld de toepassing van driedubbele beglazing. De aluminium buitenkozijnen op de begane grond maken onderdeel uit van dit puien – onderzoek.
Alle puien zijn uitgevoerd in dubbele beglazing terwijl in de overeenkomst “triple” RA+++ (driedubbele) beglazing glas is overeengekomen.
Vastgesteld kan worden dat de buitenkozijnen en puien niet van het merk Winfens zijn en niet conform de standaard detaillering ontworpen zijn, door onder meer het ontbreken van aansluitende gevel-bouwdelen én ook is voor uitvoering een en ander onvoldoende uitgewerkt, zodat de (montage) uitvoeringskwaliteit als
ondeugdelijkwerk kan worden vastgesteld. Overigens geldt dit ook voor de “buiten” harmonica schuifhorren, deze zijn namelijk van binnen-kwaliteit.
De kwaliteit van de puien is bovendien ondermaats en voldoet niet aan de in Nederland geldende standaarden. Vervanging van alle puien is daarom aangewezen.
(…)
Kostenraming: € 52.800,00 á € 64.350,00 exclusief BTW.
- Bestaande kunststof buitenkozijnen (…) € 3.500,00 á € 5.000,00
- Bestaande aluminium kozijnen demonteren € 2.000,00 á € 3.500,00
- Nieuwe kunststof kozijnen inclusief montage € 38.000,00 á € 44.000,00
- Overig (vervangende werkzaamheden) € 4.500,00 á € 6.000,00
- Onvoorzien (10%) € 4.800,00 á € 5.850,00
(…)
Totale kostenramingvoor (vervangende) herstelmaatregelen, opleveringsmanco’s en -punten:
€ 70.400,00 á € 89.650,00 exclusief BTW(…)
Deelvraag 1:Beoordeling ‘
stand van zaken opname’door [bedrijf 2] (…)
Antwoord:Er is gekozen om aan de hand van het beeldmateriaal dat door [bedrijf 2] op 25 mei 2020 is genomen, de voortgang van die zaken te inspecteren en (…) te beoordelen. (…) Per beeld is beoordeeld en zal als volgt door de deskundige worden gerapporteerd:
[(…) waarneming: manco hersteld, deugdelijk werk.]
[(…) waarneming: manco hersteld, ondeugdelijk werk.]
[(…) waarneming: niet hersteld.]
[(…) waarneming: niet beoordeeld.]
(…)
De kosten voor deze werkzaamheden worden geschat op (…): € 9.000,00 á € 14.000,00 exclusief BTW.
Deelvraag 2:Uitvoeringskwaliteit woning-gebonden installaties.
Antwoord:In de verbouwingsovereenkomst (…) 11 december 2018 zijn de woning-gebonden installaties zoals elektra, loodgieter (klimaatsystemen) en verwarming kort beschreven. Gezien de omvang van de bouwkundige uitbreidingen - verbouwing en de verleende omgevingsvergunning is de minimale eis dat de woning-gebonden installaties dienen te voldoen aan Bouwbesluit bestaande bouw en daaraan gerelateerde normen als o.a. de NEN1010, tekeningen en (transmissie) berekeningen.
Gezien het aantal ondeugdelijk c.q. niet veilig (werkende) visuele waarnemingen zoals in de meterkast waar de hoofdmeter-kast ernstig beschadigd is, klimaatsystemen nog niet gereed zijn, is het advies (…) om een nader onderzoek te laten plaats vinden (…).
(…)
Op basis van de visuele waarneming kan thans wel worden vastgesteld dat het werk niet af is en ook vele gebreken vertoont die voor een deel ook gevaar zettend zijn. (...)
Kostenraming, € 8.000,00 á € 10.000,00 exclusief BTW.
Diverse andere zaken die zijn aangetroffen:
1. De buitenkranen aan de voor- en achterzijde van de woning zijn niet antivries.
2. Het metselwerk aan de buitenzijde van de uitbouw aan de achterkant van de woning, is alles behalve recht. Het geheel ziet er slordig uit. Dit is niet meegenomen als een herstelpost omdat het zou betekenen dat de gehele aanbouw zou moeten worden afgebroken en opnieuw moeten worden opgebouwd.
3. De deurbel bij de voordeur is niet behoorlijk afgewerkt.
4. De zogenaamde au pair ruimte/kamer; de douche is daar niet afgewerkt en ook het voegwerk is niet af.
5. Een aantal roestplekken zijn geconstateerd bij de nieuw geplaatste voordeur.
6. De airco-installatie in de woonkamer is niet afgewerkt en kan daardoor niet in gebruik worden genomen.
7. De voor- en achtertuin zijn niet conform bestek/overeenkomst afgewerkt.
(…).”
2.18.
SSW heeft een bedrag van € 2.250,00 (exclusief btw) aan [geïntimeerden] gefactureerd voor haar dienstverlening. De architect heeft voor aanvullende werkzaamheden in de periode van 24 juni tot en met 31 juli 2020 een bedrag van € 2.123,31 (inclusief btw) gefactureerd aan [geïntimeerden]
2.19.
hebben op 28 augustus 2020 conservatoir beslag laten leggen onder drie banken ten laste van [appellant] . Deze gelegde beslagen zijn op 1 september 2020 overbetekend aan [appellant] .
2.20.
[geïntimeerden] hebben twee offertes van TBZ te Amsterdam voor verschillende werkzaamheden opgevraagd. In het dossier bevindt zich een prijsopgave voor het terras van € 4.283,00 (inclusief btw) en een prijsopgave ter hoogte van € 20.321,95 (inclusief btw) voor diverse werkzaamheden (aanbrengen vorstkranen, repareren voeg in de badkamer en bel, vervangen buitendeur, openmaken van plafond onder de airco, aanbrengen van een serviceluik in plafond voor de airco en afwerken, en het slopen en opnieuw aanbrengen van het metselwerk achterzijde).
2.21.
Ing. [naam 3] van [bedrijf 3] B.V. heeft in opdracht van [geïntimeerden] onderzoek gedaan naar vochtproblematiek in de gevelmuren en op 22 maart 2021 zijn definitieve conclusies gerapporteerd:
“(…)
GECONSTATEERDE PROBLEMEN IN DE GEVEL:
o Het ontbreken van ventilatie in de luchtspouw
o Detaillering laat geen ventilatie toe van de luchtspouw, denk hierbij aan de aansluitingen zoals: Maaiveld / Dakranden / Hoekaansluitingen / Kozijn aansluitingen / Etc.
o Vocht afkomstig van binnen “leef vocht” welke door de kalkzandsteen en isolatie wordt gevoerd, komt in de 20 mm luchtspouw terecht door de “damp doorlatende” folie
o In verband met het niet ventileren van de luchtspouw, hoopt het vocht zich op tussen de folie en de 12,5 mm Cembrit PB plaat
o Vochtige lucht blijft in de luchtspouw en kan niet worden afgevoerd
PROBLEMEN, RISICO’S VOOR DE TOEKOMST:
o De vochtproblemen in de gevel brengen zeker risico’s met zich mee, daarmee heeft het ook invloed op levensduur van de materialen.
o (…)
o Daarbij zorgt een vochtige gevel welke lang vochtig blijft, altijd voor veel aanslag en vuil, namelijk het droogproces duurt veel langer (veel te lang) waardoor vuil / mos / algen greep krijgen op de gevel en hiermee afbreuk doen aan de levensduur.
o Op kwaliteit wil ik verder niet inzoomen op de kwaliteit en het uiterlijk van de gevel, de hoek aansluitingen en de afwerkingen spreken voor zich en laten zien dat de gevel niet op de juiste wijze aangepakt is (technisch als visueel).
(…).”

3.Beoordeling

De eerste aanleg
3.1.
[geïntimeerden] hebben in eerste aanleg in conventie gevorderd:
I. voor recht te verklaren dat [appellant] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen, die voortvloeien uit de aannemingsovereenkomst en dat [geïntimeerden] gerechtigd waren om de overeenkomst partieel te ontbinden, te weten voor dat deel dat [appellant] niet, dan wel onvolledig of gebrekkig heeft gepresteerd en [appellant] mitsdien gehouden is de voorlopig vastgestelde schade aan [geïntimeerden] te voldoen, te weten als volgt:
II. [appellant] te veroordelen tot betaling aan [geïntimeerden] van € 147.575,-, althans een bedrag in goede justitie vast te stellen;
III. [appellant] te veroordelen tot betaling van in totaal € 89.020,03, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding, tot de dag van voldoening;
IV. de buitengerechtelijke kosten;
V. een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 juni 2020 tot en met de dag der algehele voldoening;
VI. met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure, inclusief de beslagkosten.
3.2.
[geïntimeerden] hebben daartoe toen samengevat gesteld dat [appellant] is tekortgeschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst tussen partijen. Uit de rapporten van SSW en [naam 3] is volgens hen gebleken dat [appellant] het werk zeer gebrekkig heeft uitgevoerd. Dit betreft de werkzaamheden uit het bestek en de werkzaamheden waarbij met instemming van [geïntimeerden] is afgeweken van het bestek. Hierdoor hebben [geïntimeerden] schade geleden. Daarnaast is [appellant] op grond van de overeenkomst een boete verschuldigd.
Het onder II gevorderde bedrag is daarbij door hen als volgt opgebouwd:
Het gemiddelde van de schatting van de kosten herstelwerkzaamheden die SSW heeft opgesteld, in totaal € 101.100,00 exclusief btw = € 122.331,00 inclusief btw;
De kosten voor diverse werkzaamheden volgens opgave van een aannemer, in totaal een bedrag van € 24.605,35 inclusief btw;
De door [appellant] verbeurde boete voor 11 weken te late oplevering, € 11.000,00;
De kosten van SSW, € 2.722,00 inclusief btw;
De extra kosten voor de architect, € 2.123,31 inclusief btw.
Op het totaalbedrag van € 162.781,00 is door hen een bedrag van € 15.206,00 (de laatste termijn van 5% van de aanneemsom) in mindering gebracht, zodat het onder II gevorderde bedrag resteert.
Het na wijziging van eis onder III gevorderde bedrag van € 89.020,03 bestaat uit een optelsom van een aantal bedragen.
[geïntimeerden] hebben allereerst gevorderd een bedrag van € 38.720,00 omdat zij een teveel bedrag aan aanneemsom hebben betaald. Gedurende de procedure in eerste aanleg zou namelijk gebleken zijn dat [geïntimeerden] in februari 2020 een factuur (nummer 00285) voor een bedrag van € 38.720,00 hebben betaald aan [appellant] . Deze factuur betrof een deel van de aanneemsom. Deze betaling is niet opgenomen in het door [appellant] opgestelde overzicht van verrichte betalingen waaruit bleek dat [geïntimeerden] nog een bedrag van € 15.206,00 dienden te voldoen. Uit een eigen door [geïntimeerden] gemaakt overzicht is gebleken dat zij aan facturen voor termijnbetalingen in totaal € 402.720,24 aan [appellant] heeft betaald. Dat is meer dan de overeengekomen aanneemsom.
Daarnaast hebben [geïntimeerden] een bedrag van € 44.467,50 gevorderd. Dit betreft schade bestaande uit herstelkosten omdat de isolatie van de buitenmuren zeer slecht is en er sprake is van schimmelvorming. Onderzoek door [naam 3] heeft aangetoond dat dit komt door een gebrekkige uitvoering van het werk door [appellant] .
Ten slotte hebben [geïntimeerden] aanvullend gevorderd een bedrag van € 4.310,02 en een bedrag van € 1.522,51 aan schadevergoeding. Er zijn volgens hen namelijk gebreken hersteld aan de airco door Alva Cooling te Amersfoort voor een bedrag van € 4.310,02 (inclusief btw) en de thermostaten op de 1e en 2e verdieping zijn gerepareerd voor een bedrag van € 1.522,51. Ook dit zijn gebreken geweest in de uitvoering van het werk door [appellant] , zodat hij die reparatiekosten dient te vergoeden, aldus [geïntimeerden]
3.3.
[appellant] heeft in eerste aanleg in reconventie gevorderd:
I. [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 113.199,13, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding, dan wel een in goede justitie te bepalen datum;
II. [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de proceskosten, met nakosten en rente.
3.4.
Bij eiswijziging heeft [appellant] daarnaast veroordeling van [geïntimeerden] gevorderd tot betaling van “(…) in totaal € 80.492,90, te vermeerderen vanaf de datum dat de eis in reconventie uitgebracht is, tot aan de dag der algehele betaling, met veroordeling van gedaagden in de buitengerechtelijke incassokosten die zien op deze eisvermeerdering en overigens met veroordeling van gedaagden in de kosten van deze procedure.”
3.5.
[appellant] heeft daartoe kort gezegd gesteld dat het werk veel wijzigingen heeft gekend die hebben geleid tot uitvoering van meer werkzaamheden. Dit heeft geresulteerd in meerwerk en in kostenverhogende omstandigheden die voor rekening van [geïntimeerden] dienen te komen. Tijdens de uitvoering van het werk bleek dat de door [geïntimeerden] aangeleverde tekeningen en technische informatie onjuist waren. Om bruikbare tekeningen en technische gegevens te verkrijgen heeft [appellant] veel tijd moeten besteden aan overleg, coördinatie en gesprekken met [geïntimeerden] en hun architect. Bij de problemen met het dak, waarbij de gemeente het werk toen dreigde stil te leggen, heeft [appellant] meer uren, ook in het weekeinde, moeten maken om de voortgang van het werk te waarborgen. Daarnaast veranderden [geïntimeerden] van wensen over het werk. Toen [appellant] de betalingen door [geïntimeerden] nogmaals op een rijtje heeft gezet, is gebleken dat twee facturen nog niet volledig zijn betaald door [geïntimeerden] Dit betreft een factuur van 27 december 2019 voor werkzaamheden aan het skelet voor het dak (ter hoogte van € 53.966,00 (inclusief btw)) en een factuur van 15 april 2020 voor het plaatsen van kasten in de woning van [geïntimeerden] (ter hoogte van € 26.526,90 (inclusief btw)), aldus steeds [appellant] .
3.6.
De rechtbank heeft in conventie de onder I gevorderde verklaring voor recht gegeven en voorts - samengevat - [appellant] veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan [geïntimeerden] ten bedrage van € 152.699,16 inclusief btw, met rente. Ook heeft zij [appellant] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerden] van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.807,55 met rente en van de beslagkosten ad € 2.670,58. Ten slotte is [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
In reconventie heeft de rechtbank [geïntimeerden] veroordeeld tot betaling aan [appellant] van
€ 11.815,64 met rente en heeft zij de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.
Het hoger beroep
3.7.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] in principaal appel met zijn grieven op. Het incidenteel appel van [geïntimeerden] keert zich tegen de afwijzing van hun vordering van € 38.720,- op grond van onverschuldigde betaling.
Principaal appel
3.8.
Volgens grief 1 van [appellant] heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat met het overeengekomen werk ook bedoeld wordt het werk als omschreven in het bestek en de daarop afwijkende afspraken die partijen hebben gemaakt bij de uitvoering van het werk. Ter toelichting voert hij aan dat alleen de overeenkomst is ondertekend maar het bestek niet en dat de overeenkomst slechts naar het bestek verwijst als omschrijving van de globale wensen van [geïntimeerden] maar niet geldt als uitgangspunt of kern van de rechten en verplichtingen van partijen.
3.9.
Deze grief faalt. Het hof denkt hierover niet anders dan de rechtbank in haar rechtsoverweging 4.6. en neemt dat betoog over. Bepalend is hier dat in de overeenkomst uitdrukkelijk is vermeld: “
Overeengekomen wordt: Het uitvoeren van de verbouwwerkzaamheden aan het gebouw [straatnaam] 52 conform het bestek “bestek en voorwaarden voor het bouwen en vernieuwbouwen van: het gebouw [straatnaam] 52 te [plaats] d.d. 20.06.2018” en alle daarin vermelde stukken.” Dat het bestek niet afzonderlijk is ondertekend doet hieraan niet af. Ook in diverse door [appellant] aan [geïntimeerden] verzonden facturen wordt deze omschrijving gebruikt voor de desbetreffende werkzaamheden. Dat andere afspraken zijn gemaakt die inhouden dat niet conform het bestek zou worden gewerkt is in dit licht onvoldoende onderbouwd.
3.10.
Met grief 2 betoogt [appellant] dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, het werk niet gebrekkig is uitgevoerd. De rapportages die de rechtbank heeft aangehaald zijn gebaseerd op het bestek en, zo begrijpt het hof [appellant] , dat maakte juist geen onderdeel uit van de overeenkomst. De rapportages zijn opgemaakt nadat [appellant] de toegang tot de plaats van de werkzaamheden was ontzegd. Verder is niet uit te sluiten dat de gebreken zijn veroorzaakt door feiten of omstandigheden die geen verband houden met de werkzaamheden van [appellant] . Hij is bovendien niet in gebreke gesteld en in de mogelijkheid geweest eventuele gebreken te verhelpen. Niet of onvoldoende is onderbouwd dat de gestelde gebreken verband houden met een tekortkoming aan zijn zijde, aldus steeds [appellant] .
3.11.
In grief 3 keert [appellant] zich andermaal tegen het oordeel van de rechtbank dat het werk gebrekkig is uitgevoerd, in het bijzonder dat de door hem geplaatste kozijnen, ramen, deuren en puien niet zouden voldoen aan de redelijke verwachtingen van [geïntimeerden] betreffende kwaliteit en dat de gevel gebrekkig is opgebouwd. Volgens [appellant] mogen de conclusies van SSW en [naam 3] voor dat oordeel niet worden gebruikt. [appellant] had in de gelegenheid moeten worden gesteld de gebreken te herstellen, een aanmaning zou niet nutteloos zijn geweest en de dagvaarding kan dus niet als ingebrekestelling gelden. Ter toelichting voert [appellant] aan dat de beoordelingsmaatstaf van de rechtbank te hoog is gelegd, te weten is gebaseerd op het bestek en niet op de overeenkomst. [appellant] had in gebreke gesteld moeten worden en in de gelegenheid moeten worden gesteld het werk af te maken. Hij is niet in de gelegenheid geweest getuigen of deskundigen te laten horen of een deskundigenbericht in te brengen.
3.12.
De grieven 2 en 3 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Bij brief van 4 juni 2020 van mr. [naam 4] is [appellant] wel degelijk in gebreke gesteld voor het niet afronden van zijn werkzaamheden en het niet verhelpen van de gebreken zoals vermeld in de (zo begrijpt het hof) fotorapportage van [bedrijf 2] van 28 mei 2020. Een ingebrekestelling is herhaald bij brief van mr. A.T. Eisenmann van 16 juni 2020. Vast staat dat [appellant] niet tot afronding en herstel is overgegaan binnen de hem daarvoor gegeven termijn. Hij was daarmee dus in verzuim. Dat maakt hem aansprakelijk voor de daardoor geleden schade. In eerste aanleg heeft aanvankelijk SSW nader gerapporteerd over een en ander. Voor het onderzoek door SSW is [appellant] uitgenodigd, hij is echter op die uitnodiging niet ingegaan. Zijn advocaten waren er wel bij. Nadien heeft [naam 3] over de gevelproblematiek gerapporteerd op 22 maart 2021. In de desbetreffende rapportages zijn de gebreken beschreven en financieel gewaardeerd en daaruit wordt duidelijk dat deze het gevolg zijn van tekortkomingen van [appellant] . Op de gronden als overwogen door de rechtbank is het hof met haar van oordeel dat deze rapportages kunnen worden beschouwd als een deskundige vaststelling van de kwaliteit van het door [appellant] uitgevoerde werk. Dat ze op verzoek van [geïntimeerden] zijn opgesteld doet daaraan niet af. [appellant] heeft de gelegenheid gebruikt om een tegenonderzoek te laten verrichten door de firma [bedrijf 4] . Hij heeft echter geen rapportage van die firma in het geding gebracht. De constateringen van de deskundigen zijn bovendien op onderdelen bevestigd door de bevindingen van Alva Cooling, zoals omschreven in hun brief van 24 april 2022 en die van MEM Geveltechniek B.V. zoals weergegeven in een ongedateerd schrijven. [appellant] heeft onvoldoende concreets gesteld om aan de inhoud van die rapportages te twijfelen en aan te nemen dat, zoals hij zegt, het werk wel deugdelijk is uitgevoerd. Weliswaar zijn ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep door hem rapportages van AMD Projectbureau ingebracht, maar deze zijn naar het oordeel van het hof niet bruikbaar om daarop enig oordeel te baseren. Niet betwist is immers dat, zoals ook uit de rapportages volgt, de onderzoeker niet in de woning is geweest en dus de staat van het werk niet heeft waargenomen. Bovendien is aan [geïntimeerden] niet de mogelijkheid geboden om inbreng te leveren voor het onderzoek. Er is mede daarom geen aanleiding voor getuigenverhoren of verder deskundigenonderzoek. Het hof sluit zich dus aan bij het oordeel van de rechtbank op dit punt. Voor hetgeen verder nog door [appellant] is aangevoerd ontbreekt een feitelijke grondslag om over het voorgaande anders te denken. De grieven falen.
3.14.
Grief 4 keert zich tegen het dictum en de begroting van het schadebedrag. Volgens [appellant] baseert de rechtbank zich ook hier ten onrechte op het bestek.
3.15.
Uit het voorgaande volgt dat deze grief voor zover deze gebaseerd is op het betoog over het bestek geen succes kan hebben. Verder wordt opgemerkt dat [appellant] niets concreets inbrengt tegen de (hoogte van de) toegewezen schadeposten. Deze kunnen dus worden toegewezen conform het oordeel van de rechtbank.
3.16.
[appellant] komt in grief 5 tot de conclusie dat er geen basis was om hem te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten, de beslagkosten en de proceskosten.
3.17.
Uit het voorgaande volgt dat die basis er wel degelijk was en dat de veroordeling tot betaling van die kosten dus terecht was.
3.18.
Volgens [appellant] in grief 6 heeft de rechtbank ten slotte ten onrechte geoordeeld dat vanaf 9 maart 2020 meerwerk alleen kon worden vergoed als daar een schriftelijke opdracht tegenover stond en dat daarom de vordering tot betaling van de facturen 00298, 00300, 00301, 00307, 00280 en 00291 niet (volledig) werd toegewezen. Ook hadden [geïntimeerden] in de proceskosten van de reconventie moeten worden veroordeeld. Ter toelichting voert hij aan dat er meerwerk was afgesproken ook al was dat niet schriftelijk vastgelegd en dat dit daarom betaald moet worden. Dit meerwerk vloeide voort uit overleg in verband met onjuiste tekeningen en technische informatie van de kant van [geïntimeerden] , problemen met het dak in verband met eisen van de gemeente en wijziging van de wensen van [geïntimeerden] De architect van [geïntimeerden] heeft evenmin geprotesteerd tegen het meerwerk. Ook hier geldt dat het bestek niet leidend was. Alle werkzaamheden zijn deugdelijk uitgevoerd en hebben een waardevermeerderend effect gehad op de woning, aldus steeds [appellant] .
3.19.
Hetgeen door [appellant] is aangevoerd is onvoldoende om op dit punt tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. Zij heeft overwogen dat partijen zijn gebonden aan de op 9 maart 2020 gemaakte afspraak dat geen verdere facturen voor meerwerk zouden worden verzonden zonder een schriftelijke overeenstemming voor dat meerwerk. Dit gezien de schriftelijke weergave van die afspraak, het in eerste aanleg niet meer ter discussie stellen van die afspraak en omdat niet is uiteengezet waarom nadien gefactureerd meerwerk niet door [appellant] is ter sprake gebracht bij het overleg waar die afspraak is gemaakt. Redelijkerwijs zijn partijen toen dan ook overeengekomen dat de tot dan gemaakte kosten voor meerwerk met de betaling van de laatste meerwerkfactuur van 3 maart 2020 zijn voldaan, aldus de rechtbank.
Ook in hoger beroep is door [appellant] onvoldoende duidelijk gemaakt waarom er ondanks de gemaakte afspraak (zie 2.7.) toch door hem meerwerk zou mogen worden gefactureerd zonder dat dit schriftelijk was opgedragen en/of dat dit meerwerk geen onderdeel uitmaakte van die afspraak. Voor betaling van het gevorderde meerwerk bestond dan ook geen grond, zo moet de conclusie zijn. De grief faalt dan ook.
Het incidenteel appel
3.20.
[geïntimeerden] hebben in incidenteel appel met hun enige grief I aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte hun vordering van € 38.720,- ter zake van onverschuldigde betaling heeft afgewezen. Ter toelichting hebben zij het volgende naar voren gebracht. Dit bedrag is tweemaal betaald. Immers [appellant] heeft bij de eindafrekening van de totale aanneemsom zonder meerwerk van 24 april 2020 een overzicht per Whatsapp gestuurd van alle betalingen die [geïntimeerden] zouden hebben gedaan en daarop het te betalen eindbedrag gebaseerd. In dit overzicht was echter factuur 285 en de betaling ervan ter hoogte van € 38.720,- niet opgenomen en dat was [geïntimeerden] aanvankelijk ontgaan. Dit is bij die eindafrekening dus de facto opnieuw betaald. Uit het later opgemaakte eigen overzicht van [geïntimeerden] volgt echter dat die tweede betaling ten onrechte was omdat die factuur 285 dus al eerder was voldaan.
3.21.
[appellant] heeft dit ontkend maar dit onvoldoende gemotiveerd. Hij heeft alleen naar voren gebracht dat [geïntimeerden] facturen ter zake van meerwerk tot € 193.992,03 onbetaald heeft gelaten en dat de bewuste betaling daarop in mindering strekte. Hierboven onder 3.19. is echter al overwogen dat er geen grondslag was voor betaling van meerwerk. [appellant] heeft niet ontkend dat in zijn overzicht betreffende de eindfactuur de betaling door [geïntimeerden] van factuur 285 niet was meegenomen en dat dit wel had gemoeten. Het verweer is dan ook onvoldoende onderbouwd hetgeen meebrengt dat de vordering van [geïntimeerden] zal worden toegewezen.
Slotsom en kosten
3.22.
De grieven in principaal appel falen. De grief in incidenteel appel slaagt. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd voor zover in conventie de onder 3.20. besproken vordering is afgewezen. Die vordering zal alsnog worden toegewezen. Voor het overige kan het vonnis worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in principaal en incidenteel appel.

5.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
vernietigt het vonnis waarvan beroep in conventie, voor zover daarbij de vordering van [geïntimeerden] tot (terug)betaling van € 38.720,- is afgewezen,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant] tot betaling aan [geïntimeerden] van een bedrag van € 38.720,-;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in principaal en incidenteel hoger beroep, tot op heden in principaal appel aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 1.780,- aan verschotten en € 8.632,- voor salaris en in incidenteel appel op € 4.316,- aan salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. I. de Greef, mr. L.A.J. Dun en mr. M.J.R. Brons en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2024
.