Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
Geachte mevrouw [geïntimeerde] ,
Ik heb jullie beide de opdrachtbevestiging verzonden.”
HAha hoe moet ik tekenen dan”
Maar [voormalig werkgever, hof] betaalt alles tofh
Sorry’ maar JULLIE MOET MIJ MEENEMEN”.
Mawr Mer die 15 k zijn jou kosten gedekt of moet ik je hiernaast nog wat betalen” waarop [appellante] schrijft: “
Provisie 15%”en [geïntimeerde] antwoordt:
“Safi toch Dus van netto krijg je 15 procent”waarop [appellante] antwoordt met “
Yea” en “
Yes”. [geïntimeerde] schrijft dan: “
Doe 10 procent Hahah”, waarop [appellante] antwoordt: “
Ik doe 20%”alsmede “
Ik doe normaal 20% he” en later “
Maar dacht bij jou ik doe gewoon 15”.
Compensatie/provisie 15% van € 125.000”. Het betreft een
4.Beoordeling
Dus van netto krijg je 15 procent” (Dagvaarding eerste aanleg, randnummer 6.2) begrepen moeten worden, tot tweemaal toe verklaard dat punt 9 van de opdrachtbevestiging (hierboven genoemd onder 3.6) aldus moet worden gelezen: “
Werkzaamheden in avonduren, weekenden en/of vrije dagen worden door u gecompenseerd met een vast percentage van 15% vanhet netto equivalentvan de bruto billijke vergoeding.”Op een vraag van het gerechtshof, waarom dan door [appellante] mede aanspraak is gemaakt op een vergoeding van 15% van het
brutobedragvan
€ 125.000,-, antwoordde [appellante] dat zij er niet van op de hoogte was wat het netto equivalent bedroeg van het door [geïntimeerde] ontvangen bedrag van € 125.000,- bruto. Op een vraag van het gerechtshof aan [appellante] , of [appellante] daarover bij [geïntimeerde] navraag had gedaan antwoordde [appellante] dat niet te hebben gedaan.
€ 125.000,-) echter ook over de blijkens de e-mail van 28 juli 2020 overeengekomen transitievergoeding van € 10.000,- en zelfs over de voor het jaar 2019 verdiende bonus van € 10.000,-. Daarmee geeft [appellante] een uitleg aan dit onderdeel van de overeenkomst die niet uit de naar zeggen van [appellante] door [geïntimeerde] geaccordeerde Opdrachtbevestiging is af te leiden. Het hof is daarmee van oordeel dat er geen wilsovereenstemming is ontstaan tussen [appellante] en [geïntimeerde] over de verschuldigdheid door [geïntimeerde] van het op genoemde opdrachtovereenkomst gebaseerde bedrag, omdat geheel onduidelijk is welke invulling [appellante] zelf aan die opdrachtovereenkomst geeft, laat staan dat [geïntimeerde] daar dan onvoorwaardelijk mee zou hebben ingestemd.